Laatste nieuws
R.B. Kool c.s.
5 minuten leestijd

Gescheiden aan het werk

Plaats een reactie

Met onderaan het discussieforum

Samenwerking bij arbeidsrelevante aandoeningen is slecht

Huisartsen, medisch specialisten, paramedici en bedrijfsartsen zijn matig te spreken over hun onderlinge samenwerking. Dat blijkt uit een eerste onderzoek naar het functioneren van Medwerk, de vijftien regionale centra die de arbocuratieve samenwerking moeten stimuleren.

In Nederland hebben meer dan 35.000 (para)medische professionals in hun werk te maken met patiënten met arbeidsrelevante aandoeningen. Arbeidsrelevante aandoeningen zijn gezondheidsklachten die het functioneren op het werk nadelig beïnvloeden. Ze kunnen zijn veroorzaakt door het werk. In de jaren tachtig en negentig nam het aantal patiënten met arbeidsrelevante aandoeningen sterk toe. Diagnose, behandeling en begeleiding moesten worden geoptimaliseerd. De samenwerking tussen en de deskundigheid van de betrokken professionals kon worden verbeterd.1-3
Hiertoe heeft het Platform Aanpak Wachttijden, bestaand uit vertegenwoordigers van alle betrokken beroepsverenigingen, in 2000 geadviseerd een landelijk dekkend netwerk van regionale centra op te zetten. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben ZonMw opdracht gegeven zo’n netwerk op te zetten. Dit netwerk is in 2001 gestart onder de naam Medwerk.

Veel ontevredenheid


Prismant evalueert het functioneren van Medwerk. De evaluatie bestaat uit een nulmeting in het najaar van 2002 en een eindmeting in het najaar van 2004.


Centraal staat het bepalen van de tevredenheid van professionals met de arbocuratieve zorg in Nederland. Dit gebeurt aan de hand van diepte-interviews en een enquête. In alle vijftien regio’s heeft Prismant een huisarts, een bedrijfsarts, een vertegenwoordiger uit de geestelijke gezondheidszorg en een medisch specialist geïnterviewd. Tevens is eind oktober 2002 een vragenlijst verstuurd naar bijna 10.000 professionals die betrokken zijn bij arbeidsrelevante aandoeningen.4 De vragenlijst en de enquête waren ingedeeld in de items samenwerking, deskundigheid, kenniscentra en Medwerk. De respons op de vragenlijst was 20 procent.


Een belangrijke conclusie is dat er veel ontevredenheid is over de samenwerking met de bedrijfsarts, met name bij paramedici en huisartsen (zie tabel 1). Eenderde van de professionals is hierover niet tevreden. Ook zijn bedrijfsartsen ontevreden over de samenwerking met de huisarts. Dit geldt eveneens voor medisch specialisten (zie tabel 2).


Veelgenoemde redenen voor de moeizame samenwerking met de bedrijfsarts zijn:


l de schijnbare belangentegenstellingen van de patiënt en de werkgever;


l de onbekendheid met de taken van de bedrijfsarts;


l de oorspronkelijk gescheiden culturen van behandeling en controle; en


l het feit dat bedrijfsartsen vaak als persoon onbekend en slecht bereikbaar zijn.

Als oplossing noemen de geïnterviewden meer inhoudelijk contact, bijvoorbeeld door gezamenlijke casuïstiekbespreking. Ook het gezamenlijk ontwikkelen van multidisciplinaire richtlijnen of het organiseren van gemeenschappelijke nascholing kan de beroepsgroepen nader tot elkaar brengen. Daarnaast is het bevorderen van informeel contact van belang.

Verwijzende bedrijfsarts


Een ander aangrijpingspunt is de uitbreiding van de verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts. Deze kan, gezien zijn deskundigheid en doordat hij de beschikking heeft over een multidisciplinair team, een belangrijke rol spelen bij reïntegratie, met name bij psychische overbelasting. Een voorbeeld is de inmiddels toegewezen verwijsfunctie voor de bedrijfsarts. Dit past in de ideeën van de meeste geïnterviewden en geënquêteerden: bijna 70 procent is voorstander van zo’n verwijsfunctie. Alleen huisartsen blijven hun bedenkingen hebben: 58 procent is tegenstander.


Uit de interviews blijkt dat de wil om meer samen te werken bij de meeste beroepsgroepen aanwezig is. Tweederde van de geënqueteerde professionals wil actief  bijdragen aan een betere samenwerking, met name op de gebieden van burn-out, RSI en rugklachten. Bedrijfsartsen zijn het meest bereidwillig (89%) en huisartsen het minst (40%).


De enquête geeft aan dat de beroepsgroepen nauwelijks richtlijnen en protocollen gebruiken bij de diagnose, behandeling en begeleiding van arbeidsrelevante aandoeningen: 70 procent gebruikt minder dan een keer per maand een monodisciplinair protocol of richtlijn, 90 procent gebruikt minder dan een keer per maand een multidisciplinaire richtlijn of protocol. Toch hebben professionals wel behoefte aan richtlijnen en protocollen; de helft van de geënquêteerden vindt dat er te weinig multidisciplinaire protocollen zijn. Praten over gezamenlijke problemen en oplossingen tijdens het opstellen van protocollen kan de drempel voor toenadering tussen de beroepsgroepen verlagen. Iets meer dan de helft van de professionals wil hieraan actief bijdragen.

Multidisciplinaire scholing


Professionals hebben volgens de interviews en de enquête een grote behoefte aan multidisciplinaire scholing. Meer dan de helft is bereid daaraan zelf bij te dragen. De scholing kan zich in eerste instantie beperken tot burn-out, posttraumatische stressstoornis, RSI en rugklachten. Voor andere onderwerpen is weinig interesse. De behoefte aan nascholing is het grootst bij huisartsen en paramedici.


Professionals - met uitzondering van de bedrijfsartsen en de relevante medische specialismen - geven aan dat ze de Nederlandse kenniscentra voor arbeidsrelevante aandoeningen niet goed kennen (zie tabel 3). Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten is vooral bekend door de melding van beroepsziekten. Ook geven de professionals aan de kenniscentra niet vaak te gebruiken. In de interviews wordt verschillende keren de ontbrekende aansluiting bij de praktijk als reden genoemd. De door de Nederlandse kenniscentra voor arbeidsrelevante aandoeningen verzamelde informatie moet makkelijker bij de professionals op de werkvloer komen. Medwerk kan hierbij een belangrijke rol vervullen. Intensievere samenwerking lijkt voor de hand te liggen.

Hulpmiddelen


De meeste geïnterviewden zijn duidelijk over de rol die Medwerk moet vervullen. Er gebeurt al veel op het gebied van verbetering van arbocuratieve hulpverlening. Er zijn verschillende landelijke programma’s en regionale pilots met betrokkenheid van allerlei koepels. Van belang is dat op regionaal niveau samenhang ontstaat tussen de verschillende initiatieven. En dat de informatie in de dagelijkse praktijk beschikbaar komt.


Hulpmiddelen waardoor professionals elkaar en de noodzakelijk informatie weten te vinden, zoals een sociale kaart, een helpdesk of een website, zijn daar onmisbaar bij. Professionals hebben behoefte aan deze hulpmiddelen: 60 procent wil een landelijke helpdesk, 70 procent een regionale helpdesk, 76 procent wil een regionale sociale kaart en 78 procent wil een website over arbeidsrelevante aandoeningen. Deze bevindingen ondersteunen derhalve de aandacht van de Medwerk-centra voor het ontwikkelen van deze hulpmiddelen.


De aangegeven tijd waarin Medwerk concrete resultaten moet bereiken, te weten drie jaar, is kort. Op basis van


vergelijkbare trajecten schatten de meeste geïnterviewden in dat minstens vijf jaar nodig is om een verandering in werken en mentaliteit te bewerkstelligen. Bij professionals leeft dan ook meer hoop dan verwachting over de bijdrage van Medwerk aan de doelstelling om de patiënt met een arbeidsrelevante aandoening over twee jaar beter en sneller te helpen. De eindmeting in 2004 van de tevredenheid van professionals zal uitwijzen of deze sceptische houding terecht is.

R.B. Kool,


afdelingsmanager en senior onderzoeker


S.M. Kleefstra,


onderzoeker


A.J. van den Elzen,


onderzoeker


J.M. Carlier,


onderzoeker

Prismant


Correspondentieadres: Prismant, dr. R.B. Kool, Postbus 85200, 3508 AE  Utrecht, e-mail:

tijn.kool@prismant.nl

SAMENVATTING


l Medwerk bestaat uit vijftien regionale centra die de arbocuratieve samenwerking van beroepsgroepen moeten stimuleren.


l ZonMw heeft Prismant gevraagd het functioneren van Medwerk te evalueren. Hiervoor vond eind 2002 een nulmeting plaats bestaande uit interviews en een enquête.


l Met name paramedici en huisartsen zijn erg ontevreden over de samenwerking met de bedrijfsarts. Bedrijfsartsen en medisch specialisten zijn ontevreden over de samenwerking met de huisarts.


l Mogelijke oplossingen zijn meer inhoudelijk en informeel contact of uitbreiding van de verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts. De wil om meer samen te werken is bij de meeste beroepsgroepen aanwezig.


l De betrokken professionals willen multidisciplinaire richtlijnen en multidisciplinaire scholing.


l Medwerk moet vooral op regionaal niveau samenhang creëren tussen de arbocuratieve initiatieven. De centra moeten stimuleren dat informatie beschikbaar komt voor de dagelijkse praktijk door onder andere een sociale kaart, een helpdesk en een website.

Referenties
1. Anema JR, Giezen AM van der. Weinig communicatie tussen bedrijfsarts en curatieve sector over belemmeringen voor werkhervatting na langdurige arbeidsongeschiktheid wegens lage- rugklachten. NTvG 1999; 143 (11): 572-5.  2. Nauta AP, Starmans RJJET, Faddegon HC. Bedrijfsarts en huisarts: meer oog voor elkaar Medisch Contact 1999; 54: 884-6.  3. Nauta AP. Tot elkaar veroordeeld. Literatuurstudie naar samenwerking van huisartsen en bedrijfsartsen. Medisch Contact 2000; 55: 1154-6.  4. De aangeschreven professionals zijn huisartsen, bedrijfsartsen, arboverpleegkundigen, bedrijfsmaatschappelijk werkers, orthopedisch chirurgen, neurologen, revalidatieartsen, longartsen, dermatologen, eerstelijnspsychologen, algemeen maatschappelijk werkers, psychiaters, klinisch psychologen, psychotherapeuten, fysiotherapeuten en oefentherapeuten Cesar en Mensendieck.

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.