Laatste nieuws

De som der delen/docent van het jaar

Plaats een reactie

 Bekwaam opleider moet pluspunten integreren



Goed opleiderschap heeft vele kenmerken. Een rangorde opstellen is mogelijk, maar belangrijker is hoe een opleider de losse elementen weet te integreren.

Peter Boendermaker

De opleiding tot huisarts bestaat uit een drie jaar durende opleiding na het artsexamen. In die drie jaar moet de huisarts in opleiding (haio) gedurende twee perioden van een jaar vier dagen per week stage lopen in twee verschillende huisartsenpraktijken, waarbij de huisartsen van die praktijken fungeren als opleider.


Wat zijn de kenmerken van een goede huisartsopleider? Een aanname hierbij is dat de opleider een goede huisarts is, maar wat is een goede opleider? Er is veel gepubliceerd over docentkwaliteiten in het algemeen, ook specifiek over medische docenten. Echter minder over de docent in de een-op-eensituatie en nog minder over de huisartsopleider.


In 1984 publiceerde Durno zijn Minimum Standards for Training.1 Hij stelt dat tien punten essentieel zijn voor huisartsopleiders: hij of zij is enthousiast, is een goede huisarts, heeft een basiscursus als opleider bijgewoond, heeft adequate praktijkhuisvesting en een goed administratiesysteem, heeft tijd voor het opleiden, is op de hoogte van huisartsgeneeskundige publicaties, heeft steun van collega’s en praktijkstaf, erkent de noodzaak om te toetsen en is op de hoogte van methoden van een-op-eenonderwijs. Een deel van deze zaken heeft niet zozeer betrekking op de opleider als wel op de randvoorwaarden.


In 1998 beschreven Munro c.s. een Delphi-procedure (een consensusprocedure) die als doel had de belangrijkste kenmerken van een goede huisartsopleider vast te stellen.2 Hieruit kwam een topvijf van belangrijke opleiderskenmerken: eerlijk zijn, beschikbaar zijn, goed kunnen communiceren, een goede huisarts zijn, en het opleiden serieus aanpakken.  

Brainstorm


De vraag ‘Wat is een goede huisartsopleider?’ was dus internationaal nog slechts zeer beperkt beantwoord en in Nederland nog in het geheel niet. Voor mij vormde dit aanleiding voor een eigen onderzoek naar ‘meesterschap’: de verkenning van wat een huisartsopleider tot een goede opleider maakt.3


Explorerend kwalitatief onderzoek met focusgroepen leek een goede manier. Aldus werd de vraag voorgelegd aan tien groepen: drie groepen huisartsopleiders, drie groepen stafleden en vier groepen huisartsen in opleiding in Rotterdam, Maastricht en Groningen.


Het leidde tot een inspirerende brainstorm en bij de deelnemende opleiders ook tot reflectie op hun eigen functioneren als opleider. Na analyse van de focusgroepgesprekken kwamen er 43 kenmerken van een goede opleider uit de bus. In een consensusprocedure daarna werd 48 experts gevraagd uitspraak te doen wat betreft het belang van deze 43 kenmerken voor een goede huisartsopleider. Bij een consensusgrens van 80 procent bleven er 37 kenmerken over, waarvan 5 met een consensus van 100 procent. De ‘topnegen’ staat vermeld in het kader.


De bevindingen uit dit onderzoek komen grotendeels overeen met wat de eerder geciteerde auteurs schreven over de kenmerken van de goede huisartsopleider. In mijn onderzoek krijgt evenwel het geven van feedback veel nadruk en wordt ‘het in staat zijn de huisarts in opleiding aan te zetten tot reflectie’ als belangrijk nieuw kenmerk geïdentificeerd.

Reflectie


Er is een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek verricht naar klinische docenten, maar pas kortgeleden is aangetoond dat excellent onderwijs gunstige effecten heeft voor studenten.4 Ferenchick en de ‘nestor’ van het onderzoek naar klinisch onderwijs, David Irby, stelden de kenmerken vast van effectieve docenten in klinische en ambulante (poliklinische en eerstelijns)omstandigheden.5-7


In een overzichtsartikel uit 1995 stelt Irby dat klinische docenten allen een passie voor onderwijs hebben, duidelijk, geordend, toegankelijk, ondersteunend en meelevend zijn, in staat zijn tot een relatie met wederzijds begrip, leiding kunnen geven en de studenten voorzien van goede feedback, integer zijn, respect hebben voor anderen, en goede artsen zijn. Zij plannen goed en gebruiken oriënterende strategieën bij hun onderwijs, ze hebben een breed repertoire van onderwijsmethoden en ‘scripts’, ze kunnen een beroep doen op verschillende vormen van kennis, en ze stemmen hun onderwijs af op het niveau van de student.


Beide auteurs beschouwen als belangrijkste ‘docentkenmerk’ het vermogen tot reflectie op het eigen docentschap.


Ferenchick stelt dat ‘het gemeenschappelijke en nuttigste element van al deze verschillende (docent)activiteiten reflectie is’. En Irby voegt daaraan toe: ‘Reflectie is de sleutel tot voortdurende kwaliteitsverbetering in het geven van onderwijs.’ Veel van deze kenmerken zijn ook van toepsssing op de huisartsopleider.  


Opvallend is dat de rol van de arts-assistent in het klinisch onderwijs bijna niet is onderzocht, terwijl de arts-assistenten juist op de werkvloer veel van het onderwijs aan co-assistenten en aan jongerejaars collega’s verzorgen.8

Integreren


Het opleidersschap heeft vele kenmerken. Echter, om te kunnen bepalen of iemand een ‘bekwaam’ opleider, een goede ‘meester’ is, zijn al deze kenmerken op zich niet zo belangrijk, maar wel de mate waarop de opleider de losse elementen weet te integreren.3 9 10 Het opstellen van een rangorde van kenmerken is dan ook minder relevant.


Een bekwaam opleider moet dus behalve een goede arts ook een goede meester zijn. En ook dit laatste vak vergt speciale scholing. Zo’n scholing kan leiden tot betere opleiders, die met meer plezier hun uitgebreide ‘didactische gereedschapskist’ kunnen inzetten. Zij zullen niet alleen hun vakmanschap beter kunnen overdragen, maar als ‘geschoold meester’ ook een beter didactisch rolmodel zijn voor toekomstige collega’s.

dr. P.M. Boendermaker,


adjunct-hoofd/onderwijscoördinator


Huisartsopleiding, Disciplinegroep

Huisartsgeneeskunde, Rijksuniversiteit Groningen

Correspondentieadres: Bloemsingel 1, 9713 BZ  Groningen, p.m.boendermaker@med.rug.nl

SAMENVATTING


l Onderzocht is wat een huisartsopleider tot een goede opleider maakt. In de topnegen van de genoemde kenmerken zijn houdingskenmerken beter vertegenwoordigd dan vaardigheidskenmerken.


l Meer nog dan het bezit van alle losse kenmerken op zich is echter belangrijk dat een opleider deze elementen weet te integreren. Een rangorde van kenmerken is dan ook weinig relevant.


l Opleiden is een extra vak naast het vakmanschap als (huis)arts. Dit houdt in dat artsen die zich met opleiden bezighouden daarin ook moeten worden geschoold. Dit geldt zowel voor huisartsopleiders als voor specialistopleiders.


 

Literatuur
1. Durno D. Minimum standards for training. Top 10 points for trainers. BMJ 1984; 288: 909-10.  2. Munro N, Hornung R, McAleer S. What are the key attributes of a good general practice trainer: a Delphi study. Education for Primary Care 1998; 9 (2): 263-70.  3. Boendermaker PM. Meesterschap. Van verkenning naar herkenning van de goede huisartsopleider. Proefschrift. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg, 2003.  4. Irby DM. Papadakis D. Does good clinical teaching really make a difference? The American Journal of Medicine 2001; 110: 231-2.   5. Ferenchick G, Simpson D, Balckman J, DaRosa DA,  Dunnington G. Strategies for Efficient and EffectiveTeaching in the Ambulatory Care Setting. Academic Medicine 1997; 72 (4): 277-80.  6. Irby DM. Teaching and learning in ambulatory care settings: a thematic review of the literature. Academic Medicine 1995; 70 (10): 898-931.  7. Irby DM. What clinical teachers in medicine need to know. Academic Medicine 1994; 69 (5): 333-42.  8. Kilminster S, Jolly B, Vleuten CPM van der. A framework for effective training for supervisors. Medical Teacher 2001; 24 (4): 385-9.  9. Carraccio C, Wolfsthal SD, Englander R, Ferentz K, Martin C. Shifting Paradigms: From Flexner to Competencies. Academic Medicine 2002; 77 (5): 361-7. 10. Schol S. A Multiple-station Test of the Teaching Skills of General Practice Preceptors in Flanders, Belgium. Academic Medicine 2001; 76 (2): 176-80.

Docent van het jaar


Voor de eer en de wisselbeker

Een beker, een sculptuur, je foto in de eregalerij, een gegraveerde laserpen of baar geld. Wát de beste docenten aan de acht medische faculteiten - jaarlijks, tweejaarlijks of op onregelmatige tijdstippen - precies krijgen als hun de eer te beurt valt, verschilt nogal. Alle laureaten hebben wel gemeen dat ze vereerd, verheugd en verguld zijn. Een prijs winnen betekent erkenning, en erkenning is fijn.

Publieksprijs


De studenten hebben bij de onderwijsprijzen voor geneeskunde een belangrijke stem in het kapittel. De verkiezing van de docent van het jaar organiseren zij meestal zelf. De benoeming tot ‘beste docent’ is dus een ware publieksprijs. Een prijs recht uit de (college)zaal en daarom misschien wel extra leuk om te krijgen.


Over het prestige van deze onderwijsprijzen wordt overigens verschillend gedacht. Trea Fakkeldij van het Utrechtse Onderwijsinstituut UMC: ‘In de medische wereld hebben zaken die met onderwijs te maken hebben überhaupt niet zo’n hoge status. Eerst komen patiëntenzorg en onderzoek, dan pas komt het onderwijs.’ Dit neemt niet weg dat het een ‘mooie eer’ is om docent van het jaar te worden, aldus Roderick de Lind van Wijngaarden van de Leidse faculteitsvereniging MFLS: ‘Het is een prijs met veel draagvlak.’

Spanning


Bij het AMC in Amsterdam gaat de verkiezing van de docenten van het jaar, onder auspiciën van de faculteitsvereniging MFAS, eenvoudig en uiterst democratisch in zijn werk: de meeste stemmen gelden. Per studiejaar krijgen de studenten na een drukbezocht college of tentamen de stemformulieren uitgereikt. Wie de meeste kruisjes achter zijn of haar naam weet te verzamelen mag de MFAS Onderwijsprijs, een wisselbeker, feestelijk in ontvangst nemen. Er zijn er drie, voor drie categorieën onderwijs (zie kader). De procedure gaat gepaard met de nodige spanning in de periode voorafgaand aan de uitreiking in januari, want de winnaars worden tot het laatste moment geheim gehouden. Peter Harms, commissaris Onderwijs van MFAS: ‘Alles wat met de prijs te maken heeft, bewaar ik voor de zekerheid thuis. Er wordt hier soms tevoren rondgesnuffeld om de uitslag voortijdig te achterhalen.’


De jongste onderwijsprijs is die van de MORE (Medische Onderwijsraad Erasmus MC) in Rotterdam, die dit jaar voor het eerst is uitgereikt. De Rotterdamse studenten wilden een ‘positief signaal’ afgeven, meldt Christian Dronken van de studievereniging MFVR en de MORE. Een teken des tijds? De gelukkige, internist dr. B. Zietse (‘Dokter Bob’ voor de studenten), memoreerde bij de ceremonie een vergelijkbare verkiezing in zijn eigen studietijd. Alleen ging het toen om de sléchtste docent.

Charisma


Wat moet een docent doen om docent van het jaar te worden? De criteria zijn niet eensluidend, maar vernieuwing van het onderwijs en een open, actieve houding ten opzichte van de studenten staan overal hoog aangeschreven. Hetzelfde geldt, dat mag duidelijk zijn, voor enthousiast college geven en goed uitleggen. De aanwezigheid van patiënten bij colleges maakt vaak indruk, evenals aandacht voor de ‘hele’ patiënt, dus voor meer dan de medische feiten sec. En ten slotte is er die ongrijpbare eigenschap die een mens nu eenmaal wel of niet lijkt te bezitten en die bij elke verkiezing een rol speelt: charisma. Uitstraling en een tikje theater kunnen beslist geen kwaad voor waar het uiteindelijk om draait bij het college-geven: communiceren met de dokters van morgen.



Christa Carbo,


journalist

Docenten van het jaar


  dr. R.P.J. Michels  (interne geneeskunde) - onderwijsprijs lijnonderwijs geneeskunde


  prof. dr. R. van Noorden (celbiologie en histologie) - onderwijsprijs blokonderwijs geneeskunde


  prof. dr. O. Estevez Uscanga (medische fysica) - onderwijsprijs blokonderwijs medische informatiekunde


  eerste jaar: dr. P.V.J.M. Hoogland (anatomie)


  tweede jaar: dr. G.C. van den Bos (fysiologie)


  derde jaar: prof. dr. Th. A.H. Doreleijers (kinderpsychiatrie)


  vierde jaar: prof. dr. L.G. Thijs (inwendige geneeskunde)


  prof. dr. P.A. de Graeff (klinische farmacologie)


  prof. dr. G. Koëter (longziekten) - docent van het jaar klinische fase


  dr. P.D.S. Dijkstra (orthopedie) - G.J. Tammelingprijs voor ‘jong, aanstormend talent’


  dr. J.A. Jacobs (medische microbiologie), beste lezinggever


  A.L.E.M. van Gerben, beste docent Skillslab


  prof. dr. T. van der Werf (cardiologie)


  prof. dr. R. Bos (toxicologie)


  dr. B. Zietse (interne geneeskunde)


  prof. dr. C.H. Schröder (kindernefrologie)

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.