Laatste nieuws
Wetenschap

In gesprek met orthopeden die minder presteren

Plaats een reactie
Getty Images
Getty Images

Orthopeden die vaker revisies moeten uitvoeren na totale knie- en heupprotheses, zijn door hun beroepsvereniging uitgenodigd voor een gesprek. Daarna zijn verbeterplannen opgesteld.

Dit staat in een rapport van de Landelijke Registratie Orthopedische Implantaten (LROI) dat 9 juli verscheen.

In de LROI registreerden de Nederlandse orthopeden vorig jaar ruim 76 duizend gewrichtsprotheses en 43 duizend patiëntgerelateerde uitkomstmaten (PROM’s). Het register werd ooit opgezet om implantaten snel te kunnen traceren – handig als blijkt dat een bepaalde prothese niet deugt. Inmiddels gebruiken de orthopeden het goedgevulde register ook als kwaliteitsinstrument en bron voor wetenschappelijk onderzoek. Een manier om kwaliteit te verbeteren is te kijken naar de vakgroepen waar een bepaalde ingreep vaker tot problemen lijkt te leiden. Vorig jaar is daarvoor naar het éénjaarsrevisiepercentage bij totale knie- en heupprotheses gekeken, vertelt orthopedisch chirurg Kirsten Veenstra (Sint Maartenskliniek), voorzitter van de commissie kwaliteit van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging (NOV). ‘Twee jaar geleden besloten we om met LROI-gegevens te kijken hoe afzonderlijke vakgroepen presteerden. Dat riep wel wat vragen op bij de NOV-leden, dat is spannend, maar het idee werd positief ontvangen. Over een periode van vier jaar (2012-2015) is geanalyseerd hoe hoog de percentages éénjaarsrevisies lagen bij knie- en heupprotheses. Door de LROI kunnen we dat nu betrouwbaar, omdat we ook kunnen zien of een revisie in een ander ziekenhuis is gedaan dan waar de initiële operatie plaatsvond.’ De vakgroepen die boven het 99%-betrouwbaarheidsinterval bleven, zijn onder de loep gelegd. Veenstra: ‘We keken bijvoorbeeld ook of er sprake was van een totale of een partiële revisie.’ Zeven vakgroepen zijn uiteindelijk uitgenodigd om met een subcommissie van de NOV te praten over knieprotheses, een vergelijkbaar aantal over heupprotheses.

Veenstra: ‘De vakgroepen kregen gedetailleerde informatie over de revisies. We wilden op een niet-beschuldigende manier het gesprek aangaan. Alle vakgroepen zijn ingegaan op de uitnodiging. Met zweet op de rug kwamen ze binnen, maar het werden uiteindelijke leuke, open gesprekken. In sommige gevallen was henzelf al opgevallen dat de cijfers ongunstig waren, en was er al een verbeterplan gestart.’ Bij anderen nog niet, zoals blijkt uit het verhaal van een (anonieme) orthopeed die in het LROI-rapport wordt geciteerd. ‘Geschokt en verbaasd’, reageerden zij, maar na vergelijking met de eigen gegevens, bleek de LROI-analyse te kloppen. Uiteindelijk kon deze vakgroep een aantal oorzaken aanwijzen voor de relatief slechte prestatie en heeft daarop een verbeterplan opgesteld. ‘Zo kiezen we nu bij moeilijk instrueerbare patiënten eerder voor een prothese die minder snel luxeert. Ook werken we nu met subspecialismen; de complexe patiënten gaan naar bepaalde orthopeden.’ Veenstra zegt dat in alle gevallen verbeterplannen zijn opgezet en dat zij de betrokken vakgroepen volgend jaar zal benaderen om te horen hoe een en ander is verlopen.

Het is niet de bedoeling dat deze werkwijze elk jaar wordt herhaald, zegt Veenstra: ‘Er valt heel veel uit de LROI te halen, we zullen telkens een andere invalshoek kiezen. We kunnen bijvoorbeeld naar pijnscores kijken: bij de patiënten van welke vakgroep zijn deze relatief hoog? Of we kijken niet naar éénjaars- maar naar driejaarsrevisiecijfers. Ik verwacht daar weer heel andere resultaten van. Maar ook vorig jaar hebben we al meer gedaan. We hebben als orthopeden een richtlijn dat we in principe alleen nog protheses gebruiken die aantoonbaar veilig zijn op de lange termijn, via een bepaalde rating. Vakgroepen die andere protheses gebruiken, hebben we gevraagd waarom. Want dat kan wel, maar dan zou er bijvoorbeeld sprake moeten zijn van een onderzoek.’

Veenstra zegt dat de orthopeden ‘blij zijn gewórden met de LROI. Het begon als strafwerk voor de gewone orthopeed, het is toch weer zo’n zes minuten achter de computer na elke protheseplaatsing. Maar het levert wel resultaten op: je ziet hoe je zelf presteert ten opzichte van anderen, en dat zet aan tot verbetering.’

Lees ook:

Wetenschap orthopedie knieprothese
  • Sophie Broersen

    Sophie Broersen studeerde geneeskunde aan de Universiteit Leiden (1994-2001). Na enkele jaren als arts-assistent urologie en interne geneeskunde volgde zij de huisartsopleiding in Leiden. Na afronding daarvan volgde zij de Postdoctorale Opleiding Dagblad Journalistiek. Sindsdien werkte zij als journalist bij onder meer NRC Handelsblad, NTR en vanaf 2008 bij Medisch Contact. Daar schreef zij over geneeskunde en zorg in de volle breedte: van wetenschap tot werkvloer, van arts-patiëntrelatie tot zorg over de grens. Samen met de juristen van de KNMG becommentarieerde zij tuchtzaken. Sinds eind 2020 werkte zij daarnaast als arts bij het team seksuele gezondheid van de GGD Hollands Midden.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.