Romantiek in de hospice
Plaats een reactieOp een gegeven moment lagen twee van onze patiënten in de hospice voor de laatste dagen van hun leven. Het betrof mijnheer De Vries en mevrouw Keijzer. De heer de Vries was een oude zeebonk die rechtstreeks vanuit het ziekenhuis naar de hospice was gegaan in verband met darmkanker. De internist dacht dat hij nog hooguit enkele weken te leven had. In de kamer naast hem lag mevrouw Keijzer. Zij was een erudiete vrouw die gestudeerd had. Ze had longkanker.
Een paar maal per week bezocht ik hen beiden. Terwijl het met mevrouw Keijzer fysiek snel bergafwaarts ging, gaf mijnheer de Vries geen krimp. Bij ieder bezoek trof ik hem aan met een glas whisky en een sigaar, vaak grote verhalen vertellend tegen enkele aanwezige dames.
Op een dag werd ik weer bij mevrouw Keijzer geroepen. Ze was erg kortademig. Terwijl ik haar longen beluisterde trok ze me ineens aan mijn jasje. ‘Luister eens dokter, ik moet u iets vertellen. Het is een enige tijd geweest hoor, met Kees, u weet wel... mijnheer De Vries. Maar ik voel dat het binnenkort tijd wordt om te gaan. En als hij ’s avonds langskomt wil hij toch steeds weer zoenen en zo. Misschien kunt u hem vragen toch maar in zijn kamer te blijven? Zeg maar dat ik te ziek ben.’
Ofschoon ik totaal perplex stond, zag ik het als mijn taak om het haar zo comfortabel mogelijk te maken.
‘Maar natuurlijk mevrouw Keijzer. Ik zal het op diplomatieke wijze met de heer De Vries bespreken. Hij zal het begrijpen.’
De heer De Vries knikte inderdaad begrijpend toen ik hem inlichtte over de slechte toestand van zijn buurvrouw en ons verzoek haar niet langer te storen. Na een lange stilte vroeg hij me ineens of hij soms niet naar huis mocht. ‘Wat doe ik hier eigenlijk? Mijn vrouw heeft me nodig enne... ik ga nog lang niet dood!’
Ik viel van de ene verbazing in de andere. Zijn fitheid was inderdaad opmerkelijk. Misschien had de man wel gelijk. Na een telefoontje met de internist en enig overleg met de hospice mocht hij de volgende ochtend naar huis. We zouden wel zien hoe het verder ging. Als hij iets nodig had zou hij zich melden en ik zou hem thuis nog af en toe bezoeken. Bij deze bezoekjes vroeg hij me altijd verbaasd wat ik kwam doen. Vervolgens schonk hij ons iets in: ‘Echt geen whisky dokter?’ Maar een keer, toen zijn vrouw naar het toilet was, vroeg hij zachtjes: ‘Hoe is ze gegaan dokter? Ik bedoel Irene...eh.. mevrouw Keijzer? Ze had toch geen pijn? Ze was zo’n fijn lief mens.’
Toen ik hem vertelde dat ze rustig gestorven was, glimlachte hij tevreden. Ruim een half jaar later overleed hij in het bijzijn van zijn vrouw. In alle stilte vertrok hij... zonder tamtam.
Richard Hoofs, huisarts
Lees alle lezersbijdragen uit de special Kanker
- Er zijn nog geen reacties