Reuma, afweer en erfelijkheid
Plaats een reactieDat erfelijke factoren een rol spelen bij het ontstaan van reumatoïde artritis (RA), is al langer bekend. Toch is het niet zo dat familieleden van een RA-patiënt daarom een belangrijk grotere kans hebben op het krijgen van deze ziekte. Volgens een schatting kan ongeveer 1,5 procent van de vrouwen en 0,7 procent van de mannen voor het zestigste levensjaar RA ontwikkelen. Voor eerstegraadsverwanten bedraagt die kans respectievelijk 5 en 3 procent. En van de eeneiige tweelingzussen en -broers van patiënten met RA lijdt ongeveer 24 procent respectievelijk 17 procent op hun zestigste ook aan RA.
Wordt de rol van genetische factoren dus overdreven? Nee, stelt N. de Vries, die op 26 juni promoveert op het proefschrift Genetic aspects of rheumatoid arthritis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Het feit dat slechts een deel van de eeneiige tweelingbroers en -zussen RA ontwikkelt, stelt geen beperking aan de rol van genetische factoren. Het geeft enkel aan dat in deze situatie niet is voldaan aan andere voorwaarden voor het ontstaan van RA.
Belangrijk is de rol van het HLA-molecuul bij RA. HLA is betrokken bij de afweer; daar vervult het een belangrijke functie bij het presenteren van antigenen aan T-cellen. Er bestaan verschillende, genetisch bepaalde varianten van dit molecuul. Gebleken is dat de gevoeligheid voor RA afhangt van slechts een klein deel van de aminozuursequentie van twee verschillende HLA-moleculen: het HLA-DRB1 en het HLA-DR4. Men spreekt in dat verband wel van de shared epitope-hypothese. De genen die coderen voor deze aminozuurvolgorde, zijn gevonden op de korte arm van chromosoom 6.
- Er zijn nog geen reacties