Hoge babysterfte niet door thuisbevalling (5)
3 reactiesTwee groepen professionals maken ruzie en een derde groep evalueert determinanten en schrijft onderzoekschema’s voor over de hoge babysterfte in Nederland (MC 45/2010: 2390).1-4 Niemand zegt iets over de follow-up na de geboorte. Terwijl 30 procent van de sterfte optreedt in de eerste zeven levensdagen.5 Wie bewaakt het welzijn van de baby’s na laagrisicobevallingen in deze belangrijke periode?
In Nederland zijn de kraamverzorgsters doorgaans de enigen die in de eerste dagen na de bevalling de baby zien en het welzijn van moeder en kind bewaken, maar veelal zijn ze druk met huishoudelijke taken. Niets ten nadele van deze hardwerkende mensen, maar het zijn geen medici.
Ikzelf ben de gynaecoloog erg dankbaar voor de begeleiding van mijn eerste bevalling. Maar ik ben ook de verloskundigen dankbaar voor hun expertise bij mijn tweede bevalling. Overigens ontbrak in beide gevallen professionele begeleiding in de eerste week na de geboorte. Juist dan kan proactief gehandeld kan worden bij beginnende sepsis of perinatale infecties, aangeboren afwijkingen, geboortetrauma’s, neurologische afwijkingen, matige perinatale asfyxie, hyperbilirubinemie, voedingsproblemen, enzovoorts.
Het consultatiebureau komt pas na de eerste maand om de hoek kijken. De arts aldaar is een basisarts zonder significante ervaring in neonatologie.6 Doorgaans moet je het overigens doen met een CB-verpleegkundige.
Ik ben ervan overtuigd dat veel afwijkingen en ziekten op deze manier over het hoofd worden gezien, waardoor we later de rekening krijgen.7
Ik geloof ook niet in fabels over wiegendood. Voor mij is dat een verzamelnaam voor niet juist gediagnosticeerde kwalen of geaccepteerd noodlot.
Hoewel ikzelf adviseer in het ziekenhuis te bevallen, heeft de thuisbevalling ook voordelen. Het extreem hoge sterftecijfer in Nederland (10,3‰ in 2007) ligt niet aan thuis of niet-thuis bevallen.8 Het ligt vooral aan het gebrek aan professionele hulp in de eerste uren en dagen na de geboorte en het gemis aan proactieve zorg.
Pijnacker, december 2010
E.A. Hattum-Gousseva, kinderarts, neonatoloog
Referenties brief Hattum
1. Evers ACC c.s. Perinatal mortality and severe morbidity in low and high risk term pregnancies in the Netherlands: prospective cohort study, BMJ 2010; 341: c5639.
2. Manders KC, Wentink-Lander D, Roumen FJME. Van thuisbevalling naar ziekenhuis. Medisch Contact 2009; 64 (41): 1674-5.
3. Rapport van de werkgroep van de NVK en AJN ‘Overdracht en samenwerking bij pre - en dysmatuur geboren kinderen en andere kinderen met een gezondheidsrisico’. Januari 2009
4. Protocol nazorg pre- en/of dysmature zuigelingen en andere pasgeborenen met een potentieel gezondheidsrisico, mei 1997, NVJG-NVK.
5. Bonsel GJ, Birnie E, Denkta S, Poeran P, Steegers EAP. Lijnen in de Perinatale Sterfte, Signalementstudie Zwangerschap en Geboorte 2010. Rotterdam: Erasmus MC, 2010
6. TNO-rapport - KvL 2006.038, 23/82 onder 4.4.3 Opleiding JGZ artsen
7. Veilige zorg rond zwangerschap en geboorte, Advies Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte,december 2009
8. ‘Perinatale Zorg in Nederland’ de rapportage over 2007,de Stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN).
Meer brieven
Mw. E.J. Peerbolte
, Bergen op Zoom
Collega Hattum-Gousseva merkt terecht op (MC 16-12-2010) dat samenwerking geboden is om perinatale sterfte in Nederland te voorkomen. Helaas schuift zij hierbij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en overige professionals als niet competent aan de kant.
Ar...tsen werkzaam in de Jeugdgezondheidszorg zijn echter in toenemende mate opgeleid tot jeugdarts KNMG (2-jarige vervolgopleiding) of arts Maatschappij en Gezondheid (4-jarige vervolgopleiding).
Samenwerking is van belang omdat de oorzaak van perinatale sterfte gezocht moeten worden in een combinatie van medische en sociale risico’s in het grensgebied van nulde, eerste en tweede lijn. De competenties van de professionals werkzaam in de JGZ liggen juist op
dit vlak. Onderzocht moet worden op welke wijze deze oorzaken voorkomen kunnen worden door een proactieve intensieve preventieve samenwerking van alle betrokken professionals in het begin van de zwangerschap en zo mogelijk al vóór de conceptie.
In het voorjaar van 2011 komt een gemeenschappelijk standpunt van het NCJ (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid) uit over gegevensoverdracht en samenwerking uit naam van o.a. de NVK (Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde), de NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obestetrie en Gynaecologie) en de AJN (Artsen vereniging Jeugdgezondheidszorg Nederland).
Exemplarisch voor een effectieve samenwerking is de daling van de incidentie van wiegendood in Nederland van 120 per 100.000 in 1984 naar 10 per 100.000 in 2009 dankzij gezamenlijke preventieve adviezen van kraamzorg, verloskundigen en Jeugdgezondheidszorg. Los van de discussie welke oorzaak hieraan ten grondslag ligt (‘fabel’ of niet) geeft dit de kracht van samenwerking en collectieve preventie weer. Het is een vergissing om deze kracht ongezien terzijde te schuiven bij het terugdringen van de perinatale sterfte.
Voor concrete informatie over de gezondheidswinst die de JGZ de afgelopen 100 jaar heeft opgeleverd, verwijzen wij u naar de factsheet van de AJN: Jeugdgezondheidszorg-een-gigantisch-effect-voor-een-prik.
Namens de Artsenvereniging Jeugdgezondheidszorg Nederland,
Ellen van Hoorn, Ellen Peerbolte, Catelijne Wierenga-van der Hoeven, Nathalie Leeuwenburgh
E.A. van Hattum-Gousseva
, PIJNACKER
Geachte Collega M.B. Swagerman-van Hees, arts Maatschappij & Gezondheid
Opleider,Opleiding Jeugdarts KNMG,
Dank voor uw reactie, maar het oordeel van ‘het zwarte pieten’ is niet terecht. Als U aandachtig leest, dan ziet u dat ik geen enkele beroepsg...roep bekritiseer of onprofessioneel acht. Uw woorden “dat het consultatiebureau te weinig competent is en mede debet zou zijn aan de 30% van de perinatale sterfte” is niet te lezen uit mijn artikel. Uw kritiek in deze is dan ook geheel onterecht.
In mijn artikel ga ik niet voorbij aan de eerste en tweedelijnszorg, maar vertel ik vanuit de praktijk dat er geen huisarts, jeugdarts, gynaecoloog aan het bed staat. Verloskundigen en kraamzorg professionals zijn professionals, maar geen medici. Ik schrijf dat er in de cruciale vroegere neonatale fase te weinig professionals om de hoek komen kijken met werkelijke kennis en ervaring in de neonatologie.
Ik zou het waarderen als U het artikel beter zou lezen en geen premature kritieken plaatsen.
Pjnacker, 2 maart 2011
E.A. Hattum-Gousseva, kinderarts, neonatoloog
M.B. Swagerman-van Hees
, HILVERSUM
Hoge babysterfte niet door thuisbevalling
In MC 65/2010:2741 suggereert mw. Hattum-Gousseva dat het consultatiebureau te weinig competent is en mede debet zou zijn aan de 30% van de perinatale sterfte, die in de eerste 7 levensdagen zou plaatsvinden.... Deze suggestie gaat voorbij aan het feit dat post partum (eerste 7-10 dagen) de zorg voor moeder en kind belegd is bij de eerste lijn (verloskundige/ kraamzorg, huisarts) dan wel tweede lijn (gynaecoloog, kinderarts). Ook wordt voorbijgegaan aan het feit dat veel artsen op het consultatiebureau zijn opgeleid en geregistreerd als jeugdarts KNMG.
Binnen de Jeugdgezondheidszorg wordt de afgeronde opleiding tot jeugdarts KNMG gezien als voorwaarde voor een goede beroepsuitoefening. Aan de hand van het competentieprofiel wordt de jeugdarts zodanig toegerust dat het wettelijk verplichte Basistakenpakket adequaat kan worden uitgevoerd. Het cursorisch onderwijs besteedt o.a. aandacht aan de normale/ afwijkende ontwikkeling van kinderen van 0-19 jaar, leefstijlfactoren, fysieke en sociale omgeving, bouw en werking van de gezondheidszorg, kwaliteit, epidemiologie en interventies die ingezet kunnen worden om gezondheidswinst te genereren. Onder deze interventies vallen nadrukkelijk ook zaken als samenwerken, ketenzorg, zorgcoördinatie etc. De praktijkopleiding is bedoeld om theorie toe passen in de praktijk, ook in complexe situaties. De eigen professionaliteit van de aios komt aan de orde in een intervisietraject dat parallel loopt aan de opleiding.
De jeugdarts dient voor de doelgroep 0-19 jaar zoveel mogelijk gezondheidswinst te realiseren, de eerste of tweede lijn stelt een diagnose bij een individueel kind en stelt een behandeling in. Dit betekent dat een jeugdarts andere taken heeft dan de curatief werkzame individueel ingestelde huisarts/kinderarts. Waar nodig en zinvol, dient te worden samengewerkt. Zowel de jeugdarts als de huisarts/kinderarts dient de competentie “samenwerken” immers tot zijn / haar repertoire te rekenen. Hier liggen dan ook mogelijkheden voor een professionele aanpak en niet in het zwarte pieten richting een beroepsgroep.
M.B. Swagerman-van Hees, arts Maatschappij & Gezondheid
Opleider,Opleiding Jeugdarts KNMG, TNO
[Reactie gewijzigd door op 22-02-2011 01:00]