Laatste nieuws
mr. H.C.B. van der Meer
12 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Arbeidsconflict en de dokter

Plaats een reactie

Het is raadzaam om de protocollen, richtlijnen, werkwijzers of hoe ze allemaal ook mogen heten, die binnen uw vakgebied van toepassing zijn, een vast deel te laten uitmaken van uw professionele bagage. U móet gewoon weten wat erin staat, anders kunt u nooit motiveren waarom u er eventueel van bent afgeweken. Op artsennet.nl staan ze allemaal, geactualiseerd en ook per vakgebied.

De bedrijfsarts in opleiding in onderstaande zaak wist het regionaal tuchtcollege er nog wel van te overtuigen dat hij de ‘werkwijzer arbeidsconflicten’ ordentelijk had toegepast bij de klager. Deze was uitgevallen met rugklachten en een arbeidsconflict. De arts gaf in drie telefonische consulten het advies ‘maar eens met de werkgever te gaan praten’.

Bij het hoogste tuchtcollege viel hij toch door de mand: de STECR-werkwijzer stelt het oplossen van het arbeidsconflict inderdaad centraal, maar een arbeidsconflict los je niet simpelweg op in drie telefonische contacten met de werknemer. Dat is geen begeleiding die een bedrijfarts waardig is. Juist bij diagnostiek in dit soort conflictsituaties moet je een werknemer op het spreekuur zien, want lichamelijk onderzoek en non-verbale communicatie horen toch ook bij het vak? Ook over de termijn waarop de werknemer weer aan het werk kon, schiep de arts geen duidelijkheid. Een per aangetekende post verzonden sommatie van de werkgever maakte de werknemer duidelijk dat hij weer aan het werk moest. Het kwam de arts te staan op een waarschuwing.

B.V.M. Crul, arts

mr. H.C.B. van der Meer, jurist KNMG

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 12 mei 2009

Beslissing in de zaak onder nummer 2008/124 van A, wonende te B, appellant, klager in eerste aanleg, tegen C, bedrijfsarts te D, wonende te E, verweerder in hoger beroep en in eerste aanleg, raadsman mr. E.J. Wervelman, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure
A – hierna te noemen klager – heeft op 5 juni 2007 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C – hierna te noemen de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 maart 2008, onder nummer 0799a, heeft dat college de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 maart 2009, waar zijn verschenen klager, alsmede de arts, bijgestaan door mr. E.J. Wervelman. Mr. Wervelman heeft het verweer toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het regionaal tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

‘2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klager werkte als accountmanager bij F. Op 3 november 2006 is klager naar de waarnemer van zijn huisarts gegaan vanwege overspannenheid. Op
6 november 2006 is klager vervolgens naar zijn eigen huisarts gegaan. De huisarts adviseerde klager om zich voorlopig arbeidsongeschikt te melden en schreef klager benzodiazepine voor.

Verweerder, destijds bedrijfsarts in opleiding, heeft klager op 6 november 2006 gebeld op verzoek van diens werkgever, aangezien klager was uitgevallen met een combinatie van lichamelijke en psychische klachten wegens spanningen in de arbeidsrelatie.

Verweerder en klager hebben vanaf die datum tot 22 februari 2007 verschillende malen contact gehad. Verweerder heeft klager geadviseerd allereerst een week rust te nemen en daarna (herhaaldelijk) om een gesprek tussen hem en zijn werkgever te laten plaatsvinden.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder het volgende:
a. het onbevoegd gebruik van de titel bedrijfsarts. Verweerder was nog in opleiding en nog geen geregistreerd bedrijfsarts. Derhalve was verweerder niet bevoegd de titel bedrijfsarts onder zijn terugkoppeling aan de werkgever van klager te zetten;
b. het niet/onjuist toepassen van de protocollen van onder andere NVAB, STECR en KNMG in de medische situatie van klager. Klager is van mening dat verweerder ten onrechte heeft geconstateerd dat zijn medische situatie een gesprek met zijn werkgever niet in de weg stond.
c. (grote) onzorgvuldigheid in oordeelsvorming;
d. het stellen van een verkeerde en/of te late diagnose;
e. onzorgvuldige/onjuiste weergave medisch dossier;
f. onzorgvuldige probleemanalyse;
g. niet reageren op ingediende klacht bij verweerder persoonlijk en bij zijn werkgever;
h. (mogelijk) doorspelen van medische gegevens naar de werkgever van klager;
i. eenzijdige behartiging van de belangen van de werkgever.

4. Het standpunt van verweerder
Verweerder is van mening dat de hem gemaakte verwijten onterecht zijn:
Ad a. Onder de terugkoppeling aan de werkgever van klager stond inderdaad ‘bedrijfsarts’ in plaats van ‘bedrijfsarts i.o.’. Sinds de werkgever van verweerder per medio 2006 een nieuw computersysteem in gebruik heeft genomen, heeft de toevoeging ‘i.o.’ ontbroken. Dit is pas later ontdekt en direct aangepast. Dit valt te betreuren, maar is naar de mening van verweerder onvoldoende om hem hiervan een ernstig persoonlijk verwijt te maken. Verweerder heeft nooit de intentie gehad onduidelijkheid te laten bestaan over het feit dat hij nog in opleiding was.

Ad b. Verweerder is van mening dat zijn begeleiding van klager in overeenstemming was met de geldende protocollen. Bij klager was sprake van aan de arbeidsrelatie gerelateerde overspannenheid en rugklachten. Daarom heeft verweerder, overeenkomstig de STECR werkwijze arbeidsconflicten, een gesprek geadviseerd tussen klager en zijn werkgever om een oplossing te zoeken voor het arbeidsgeschil. Bij rugklachten wordt doorgaans geadviseerd om voor zover mogelijk door te werken.

Ad c en d. Verweerder is van mening dat hij op juiste gronden tot zijn diagnose heeft kunnen komen. Verweerder heeft hierover ook steeds overleg gehad met zijn supervisor. Klager heeft niet aangegeven wat de diagnose volgens hem had moeten zijn.

Ad e. Volgens verweerder voldoet de verslaglegging in het dossier aan de daaraan te stellen eisen. Verweerder heeft op objectieve wijze verslag gedaan en zijn overwegingen en adviezen weergegeven.

Ad f. Klager geeft niet aan waarom de probleemanalyse onzorgvuldig zou zijn geweest. Verweerder heeft de probleemanalyse in concept aan klager voorgelegd en hij is daarmee akkoord gegaan.

Ad g. Verweerder heeft klager binnen vijf dagen na zijn brief een kopie van zijn medisch dossier toegestuurd. Ook op de brief van klager van 19 maart 2007 heeft verweerder binnen enkele dagen, te weten op 23 maart 2007, geantwoord.

Ad h. Verweerder heeft éénmaal medische gegevens verstrekt aan de werkgever van klager. Dit gebeurde op uitdrukkelijk verzoek van klager.

Ad i. Verweerder stelt dat hij klager op objectieve en neutrale wijze heeft begeleid.

5. De overwegingen van het college
Ten aanzien van klachtonderdeel a
oordeelt het college dat klager in zoverre gelijk heeft dat ook onder de terugkoppeling door verweerder aan de werkgever van klager achter ‘bedrijfsarts’ de toevoeging ‘i.o.’ had moeten staan. Het college acht het ontbreken van deze toevoeging echter van onvoldoende gewicht om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Ten aanzien van de overige klachtonderdelen is het college van oordeel dat verweerder gehandeld heeft zoals hij in de betreffende situatie behoorde te handelen: Verweerder heeft klager juist, zij het summier, geadviseerd (klachtonderdeel b).

Niet is gebleken dat verweerder op onzorgvuldige wijze tot het oordeel is gekomen dat er bij klager sprake was van aan de arbeidsrelatie gerelateerde overspannenheid en rugklachten (klachtonderdeel c), noch dat verweerder tot een andere diagnose had moeten komen (klachtonderdeel d). Klager heeft overigens in het midden gelaten wat die diagnose dan had moeten zijn. Verweerder heeft klager dan ook op goede gronden geadviseerd met zijn werkgever in gesprek te gaan ten einde een oplossing te zoeken voor het probleem.

Ook ten aanzien van de probleemanalyse heeft klager nagelaten aan te geven waarom deze naar zijn mening onzorgvuldig was. Het college is echter van oordeel dat zowel de weergave van het medisch dossier (klachtonderdeel e) als de probleemanalyse (klachtonderdeel f) door verweerder niet onzorgvuldig waren. Met name is niet gebleken dat verweerder niet objectief is geweest en eenzijdig de belangen van de werkgever van klager heeft behartigd (klachtonderdeel i).

Ten slotte heeft verweerder naar de mening van het college steeds tijdig gereageerd op brieven van klager (klachtonderdeel g) en heeft verweerder de medische gegevens van klager aan diens werkgever mogen verstrekken nu klager hem daartoe had verzocht (klachtonderdeel h).

Gezien het bovenstaande is het college van oordeel dat de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond is.

Overigens merkt het college nog op, naar aanleiding van het verwijt van klager in zijn repliek dat verweerder zonder zijn toestemming en in strijd met de privacyregels zijn medisch dossier heeft overlegd, (het Centraal Tuchtcollege leest: overgelegd), dat het verweerder is toegestaan om voor zijn verdediging het (relevante gedeelte uit het) medisch dossier van klager over te leggen.’

3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden, zoals deze zijn vastgesteld door het regionaal tuchtcollege en hiervoor onder 2. De feiten zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in beroep zijn oorspronkelijke klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te verwerpen.

4.3 Klager verwijt, zoals hij ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft uiteengezet, de arts met name dat hij op basis van slechts drie telefoongesprekken, zonder spreekuurcontact met klager en zonder informatie bij de huisarts en/of neuroloog en/of fysiotherapeut in te winnen, heeft geoordeeld dat er voor klager geen medische beperkingen waren om een gesprek aan te gaan met de werkgever en vervolgens de werkgever – overigens zonder dat met klager te communiceren – heeft aangegeven dat te verwachten was dat klager op 1 januari 2007 weer arbeidsgeschikt was. Voorts verwijt klager de arts ten onrechte de titel van bedrijfsarts te hebben gebruikt. De arts was toen nog in opleiding.

4.4 Zoals ook onder de feiten staat vermeld, is klager op het werk uitgevallen met een combinatie van lichamelijke en psychische klachten wegens spanningen in de arbeidsrelatie. De arts heeft in verband met die uitval op 6 november 2006 telefonisch contact opgenomen met klager en heeft klager bij die gelegenheid geadviseerd het een week rustig aan te doen en daarna, eventueel met inschakeling van een mediator, in gesprek te gaan met de werkgever. Klager en de arts hebben voorts afgesproken een week later opnieuw telefonisch contact te hebben.

Een tweede telefonisch contact heeft vervolgens plaatsgevonden op 10 november 2006. De arts heeft toen zijn advies aan klager om met de werkgever in gesprek te gaan herhaald. Er is een afspraak gemaakt voor een volgend telefonisch contact op 24 november 2006, wat ook heeft plaatsgevonden. Tijdens laatstgenoemd gesprek is de arts gebleven bij zijn advies aan klager om met de werkgever in gesprek te komen/blijven om tot een mogelijke oplossing van de onderliggende problematiek te komen. Volgens de arts waren er bij klager geen medische redenen om dat niet te doen.

In het dossier heeft de arts bij het telefonisch contact van 24 november 2006 aangetekend dat hij klager zodra het spanningsveld was verbeterd, rekening houdend met de beperkte rugbelastbaarheid, geschikt achtte om een aantal uren per dag lichte eigen werkzaamheden te doen, en dat hij verwachtte dat klager per 1 januari 2007 weer arbeidsgeschikt kon zijn.

Als feitelijk uitgangspunt kan verder gelden dat de arts het advies over de verwachte arbeidsgeschiktheid van klager niet tijdens het op 24 november 2006 gevoerde telefoongesprek met klager heeft gecommuniceerd. Tegen de stelling van klager dat hij dit advies heeft vernomen in een terugkoppeling per aangetekend schrijven van de werkgever, heeft de arts geen verweer gevoerd.

Het was de arts, naar hij ter terechtzitting heeft verklaard, van meet af aan duidelijk dat zijn advies om met de werkgever te gaan praten bij klager op ernstige weerstand stuitte.

4.5 Wanneer een werknemer uitvalt op het werk is het van belang dat tijdig wordt onderkend of er sprake is van een arbeidsconflict en om in dat geval te voorkomen dat een dergelijk conflict verergert. Dit uitgangspunt is neergelegd in de STECR-werkwijzer arbeidsconflicten versie 4, januari 2006. In die werkwijzer wordt specifiek gewezen op de dubbelrol die de bedrijfsarts heeft: zijn medische rol als beoordelaar van de medische beperkingen enerzijds en zijn adviserende en interveniërende rol anderzijds. Indien er sprake is van een arbeidsconflict, zo staat in de werkwijzer, moet het accent liggen bij het oplossen van de conflictsituatie en zo min mogelijk bij de arbeidsongeschiktheidsvraag en is het wanneer er, zoals in het onderhavige geval, sprake is van een arbeidsconflict met een ziekmelding, noodzakelijk dat de bedrijfsarts beoordeelt of er medische beperkingen zijn, welke dat dan zijn en wat de prognose daarvan is.

De werkwijzer geeft voorts aan wat in geval er sprake is van een arbeidsconflict het doel is van een spreekuurcontact. Dit dient om de conflictsituatie in kaart te brengen en om op basis van de verkregen informatie te beslissen over de vervolgstappen. De houder van het spreekuur – in dit geval dus de bedrijfsarts – kan daarover aan partijen advies uit brengen. Het spreekt vanzelf, zo staat verder te lezen in de werkwijzer, dat een telefonisch spreekuur bij conflictdiagnostiek, waar ook non-verbale communicatie van groot belang is, niet past.

4.6 Aan de arts kan worden toegegeven, zoals hij als verweer heeft aangevoerd, dat zijn advies dat klager met de werkgever in gesprek moest gaan/blijven ten einde een oplossing te zoeken voor het tussen klager en zijn werkgever bestaande arbeidsconflict, in overeenstemming is met de systematiek van de werkwijzer. Gelet echter op de in die werkwijzer aangegeven stappen in het begeleidingsproces van de uitgevallen werknemer en het doel van het spreekuurcontact, had de arts met de wetenschap dat het advies om met de werkgever in gesprek te gaan bij klager op ernstige weerstand stuitte, dat advies niet mogen geven en ook niet eraan mogen vasthouden zonder klager voor het spreekuur op te roepen.

Ook het advies dat klager per 1 januari 2007 weer arbeidsgeschikt zou zijn, had de arts onder de geschetste omstandigheden niet aan de werkgever kunnen geven zonder klager te zien dan wel bij zijn behandelaars informatie in te winnen en zonder dat advies tevoren met klager te bespreken. Dat de arts, zoals hij als verweer heeft aangevoerd, heeft volstaan met telefonische contacten omdat hij klager niet wilde belasten met een rit naar G, disculpeert hem niet. Hij had klager in ieder geval moeten uitnodigen. Indien klager niet in staat was naar G te komen, had in onderling overleg alsnog kunnen worden bezien of kon worden volstaan met telefonische contacten. Door zijn handelwijze is de arts naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege tekortgeschoten in de zorg die hij klager als arts had moeten geven. Dit moet hem tuchtrechtelijk worden aangerekend. In zoverre slaagt het beroep.

4.7 Voor het overige en met name voor wat betreft de klacht dat de arts ten onrechte de titel van bedrijfsarts heeft gebruikt, heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere conclusies en beslissingen dan het regionaal tuchtcollege en zal het beroep worden verworpen.

4.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven voor zover de klacht in alle onderdelen ongegrond is verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal opnieuw rechtdoende de klacht deels gegrond verklaren, als weergegeven onder 4.6. De maatregel van waarschuwing wordt hier passend geacht. Met het opleggen van die maatregel wordt beoogd de arts een zakelijke terechtwijzing te geven die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken (MvT, TK 19522, nr 3, p. 76).

Op gronden aan het algemeen belang ontleend, zal worden bepaald dat deze beslissing op na te melden wijze wordt gepubliceerd.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

- vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover de klacht in alle onderdelen ongegrond is verklaard

en opnieuw rechtdoende

- verklaart de klacht deels gegrond in voege als hiervoor onder 4.6 is overwogen;

- legt de arts de maatregel van waarschuwing op;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en TBV (Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde) met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door mr. R.A. Torrenga, voorzitter, mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen, mr. drs. M.J. Kelder en mr. drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten, en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2009, door mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris.

PDF van dit artikel
KNMG
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.