Laatste nieuws
Wetenschap

Minder bijwerkingen door farmacogenetica

Plaats een reactie
getty images
getty images

Farmacogenetische kennis inzetten kan het aantal klinisch relevante bijwerkingen van geneesmiddelen verminderen. In het LUMC kunnen patiënten van de klinische genetica daarvoor hun gegevens al in hun dossier laten opnemen. Groot Europees onderzoek moet aantonen hoe effectief en kosteneffectief screenen van genetische varianten is.

Nederland was zijn tijd ver vooruit, als het gaat om farmacogenetica. In 2005 al stelde een werkgroep van apothekers, klinisch farmacologen en artsen adviezen op over hoe de dosis van een bepaald medicijn moest worden aangepast bij aanwezigheid van sommige genetische varianten. Varianten in genen die coderen voor onder meer enzymen zoals cytochroom P450, die betrokken zijn bij het metaboliseren van medicijnen. Ziekenhuisapotheker Jesse Swen (LUMC) zat en zit in die werkgroep. ‘Er was toen veel opwinding over het ontrafelen van het menselijk genoom. Wij dachten dat binnen vijf jaar iedereen zijn genetische code zou weten. Dan zou het handig zijn als we vast adviezen klaar hadden als mensen erachter zouden komen dat ze bepaalde genetische varianten hebben die het metabolisme van medicatie beïnvloeden.’

Die adviezen staan al in de  geneesmiddelvoorschrijfsystemen die artsen en apothekers gebruiken. Waar bijvoorbeeld ook een waarschuwing verschijnt als twee voorgeschreven middelen mogelijk een interactie vertonen. Maar veel gebeurt er nog niet met die adviezen, omdat de ontwikkeling toch wat minder hard ging dan verwacht. Weinig mensen beschikken op dit moment over hun genetische code. Daar is een uitzondering op, bedachten Swen en ziekenhuisapotheker Henk-Jan Guchelaar: patiënten die bij de klinisch geneticus zijn geweest. Swen: ‘Tot voor kort testten deze zeer gericht op een specifieke mutatie, maar steeds vaker brengen zij het hele exoom in kaart. Dat geeft ook informatie over genen die voor farmacogenetica van belang zijn. De klinisch genetici zagen wel wat in het plan om die gegevens te gebruiken. Als mensen daar toestemming voor geven, laten we in het elektronisch voorschrijfsysteem, maar ook in de dossiers van de huisarts en de apotheker, opnemen of zij een bepaalde variant in het genoom hebben die relevant is voor het doseren van vijftig verschillende medicijnen. Als een daarvan wordt voorgeschreven, geeft het systeem een melding en een advies voor een dosisaanpassing.’ Een voorbeeld van wat dat kan betekenen: afhankelijk van de genetische code verschilt het advies voor het antidepressivum nortriptyline van 40 tot 150 procent van de ‘normale’ dagelijkse dosis. Het is niet denkbeeldig dat mensen een dergelijke variatie in hun DNA hebben. Bij onderzoek dat testte op varianten bij acht genen, bleek dat 90 tot 95 procent van de mensen minimaal één relevante variant hadden. Bij 10 procent was zelfs sprake van vier varianten.

Dat juist in het LUMC een dergelijk initiatief wordt ontwikkeld, is overigens niet verrassend: de Leidse ziekenhuisapothekers zijn zeer actief op dit gebied. Zo leidt Guchelaar het Ubiquitous Pharmocogenomics Consortium (U-PGx), een Europees verband dat farmacogenetica breder wil inzetten. Swen leidt een grote studie die daar deel van uitmaakt. Die zogenaamde Prepare-studie moet aantonen of het aantal klinisch relevante bijwerkingen daadwerkelijk significant afneemt, als rekening wordt gehouden met farmacogenetica. In zeven Europese landen zullen artsen of apothekers ruim achtduizend patiënten includeren. Als zij één van een lijst van ongeveer vijftig medicijnen voorschrijven of uitgeven, zullen zij bij de deelnemers een panel van vijftig genetische varianten in dertien farmacogenen in kaart laten brengen. Bij de helft past de arts of apotheker de dosis aan volgens de Nederlandse farmacogenetica-adviezen naar gelang de uitslag van dit onderzoek, bij de andere helft niet. Vervolgens wordt het aantal bijwerkingen tussen beide groepen vergeleken, waarbij men streeft naar 30 procent reductie van klinisch relevante bijwerkingen. Overigens: men screent op een panel, niet alleen op de varianten die voor het specifiek voorgeschreven medicijn relevant zijn. Swen: ‘Omdat we weten dat mensen in datzelfde jaar vaak nog eens een ander medicijn voorgeschreven krijgen. Het is waarschijnlijk kosteneffectiever om in één keer alles na te gaan.’ Swen is realistisch genoeg om te weten dat ook een dergelijke screening niet alle mogelijke problemen met medicatie zal oplossen: ‘Het is één van meerdere puzzelstukjes, net zoals verbeteren van therapietrouw, of rekening houden met de nierfunctie.’

lees ook

Wetenschap farmacogenetica LUMC medicatie
  • Sophie Broersen

    Sophie Broersen was journalist bij Medisch Contact van 2008 tot 2021. Na haar studie geneeskunde en huisartsopleiding ging zij als journalist aan de slag. Bij Medisch Contact schreef zij over geneeskunde en zorg in de volle breedte: van wetenschap tot werkvloer, van arts-patiëntrelatie tot zorg over de grens. Samen met de juristen van de KNMG becommentarieerde zij tuchtzaken. Na haar journalistieke carrière is zij in 2021 weer als arts gaan werken.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.