Tuchtrecht
8 minuten leestijd

Overijverige tandarts

Plaats een reactie

Feiten
Bij een reguliere gebitscontrole bleek dat bij drie kiezen van klaagster een vulling moest worden geplaatst. Verweerder, de tandarts, had echter – naast het behandelen van de kiezen – ook de centrale snijtand rechtsboven beslepen en gerestaureerd. Tot driemaal toe is de restauratie afgebroken en vond een herstelbehandeling plaats. Bij de laatste herstelbehandeling heeft verweerder tevens twee ondersnijtanden van klaagster beslepen. Klaagster verwijt verweerder onder meer dat de behandeling van de centrale snijtand en de twee ondersnijtanden zonder overleg en instemming heeft plaatsgevonden. Zij geeft aan dat de behandeling haar uiterlijk onherstelbaar heeft ontsierd.

Overwegingen tuchtcollege
Het regionaal tuchtcollege vindt dat een restauratie aan een zichtbaar gebitselement niet kan worden beschouwd als een verrichting van niet-ingrijpende aard. Dat betekent dat verweerder zich ervan had moeten vergewissen dat klaagster met deze behandeling kon instemmen, nadat hij haar over de aard en de gevolgen van die behandeling behoorlijk had geïnformeerd. Dat is echter niet gebeurd. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in het oordeel van het regionaal tuchtcollege en laat de maatregel van een waarschuwing in stand.

Relevantie volgens de inspectie
Elk mens is gelukkig de baas over zijn eigen lichaam. Voor ingrepen in of aan het lichaam hebben beroepsbeoefenaren in beginsel de toestemming van de patiënt nodig. Om toestemming te kunnen geven moet de patiënt goed geïnformeerd zijn over de diagnose, de behandelingen en de erbij horende gevolgen en risico’s. De wet (WGBO) beschermt de patiënt. Buiten nood is het niet toelaatbaar dat (tand)artsen tijdens de behandeling net iets meer doen dan vooraf is afgesproken. In deze zaak was het niet aan de tandarts maar aan de patiënte om te besluiten of zij in het kader van esthetiek een restauratie wilde laten verrichten van een tanddefect dat al sinds haar 8ste levensjaar bestond.

(Zaaknummer CTG c2011.256)


C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.256 van:

A., tandarts, wonende te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. A.H. Wijnberg, advocaat te Groningen

tegen

C., wonende te B., verweerster in hoger beroep, klaagster in eerste aanleg, gemachtigde: mr.drs. F. Beenhakker, advocaat te Groningen.

1.        Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 12 augustus 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen A. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 juni 2011, onder nummer T201/10, heeft dat College onder gegrond verklaring van twee van de vier klachtonderdelen de tandarts de maatregel van een waarschuwing opgelegd.De tandarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 april 2012, waar zijn verschenen de tandarts, bijgestaan door

mr. A.H. Wijnberg en de gemachtigde van klaagster, mr. drs. F. Beenhakker. Klaagster heeft voorafgaand aan de zitting van het Centraal Tuchtcollege laten weten dat zij vanwege gezondheidsredenen niet in staat is ter zitting te verschijnen.

Mr. A.H. Wijnberg heeft het beroep toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd. Klaagster heeft als getuige de heer

D., partner van klaagster, doen horen.

2.        Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de feiten als volgt vastgesteld.

            “2. Vaststaande feiten

     Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vast staan. 

            a.    Klaagster is onder tandheelkundige behandeling geweest bij verweerder.

            b.  Op 7 juli 2008 heeft verweerder bij klaagster een reguliere gebitscontrole verricht.  Daarbij is gebleken dat bij een drietal kiezen een vulling diende te worden geplaatst. Op 15 juli 2008 werd een van de kiezen behandeld. Verweerder heeft verder de centrale snijtand rechtsboven (de 11) beslepen en deze gerestaureerd met gebruikmaking van anterior composiet. Nadat een stukje van het vulmateriaal / de vultand was afgebroken heeft op 5 augustus 2008 opnieuw een restauratie met anterior composiet plaatsgevonden.

            c.  Op 27 augustus 2008 is tijdens de vakantie van klaagster de gehele restauratie afgebroken. Op 8 september 2008 heeft klaagster zich voor herstel daarvan bij verweerder gemeld, in het bijzijn van haar partner. Zij heeft daar haar ongenoegen geuit over het afbreken van het vulmateriaal / de voortand. Verweerder heeft daarvoor begrip getoond. Verweerder heeft een restauratie uitgevoerd, wederom met gebruikmaking van anterior composiet.

            d.  Op 22 oktober 2008 is de gehele restauratie opnieuw afgebroken. Op

            23 oktober 2008 heeft wederom een restauratie plaatsgevonden, ditmaal met gebruikmaking van posterior composiet. Daarbij zijn twee ondersnijtanden van klaagster beslepen.”

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder dat de behandeling op 15 juli 2008 van de centrale snijtand rechtsboven (de 11) zonder overleg met haar en zonder haar instemming heeft plaatsgevonden en voorts dat de behandeling medisch gezien niet noodzakelijk was omdat slechts sprake was van een niet storend klein defect (klachtonderdeel 1). Verweerder heeft de restauratie niet gecontroleerd op hoogte, hetgeen door een waarnemend tandarts moest worden gecorrigeerd (klachtonderdeel 2).  Klaagster verwijt verweerder ook dat op 23 oktober 2008 twee ondersnijtanden zijn beslepen zonder overleg met haar en zonder haar instemming. Deze behandeling heeft het uiterlijk van klaagster onherstelbaar ontsierd (klachtonderdeel 3). De vulling van de kies van klaagster was verder te hoog hetgeen heeft geleid tot langdurige pijnklachten (klachtonderdeel 4). 

4. Het verweer

Verweerder stelt dat op 7 juli 2008 (onder andere) is afgesproken de fractuur in de rechtervoortand (de 11) met vulmateriaal te restaureren om de esthetiek te verbeteren.  Verweerder stelt dat klaagster met die behandeling heeft ingestemd en dat vervolgens een eerste afspraak is gemaakt.  Hij heeft op 15 juli 2008 (naast de vulling van de kies) de restauratie verricht.  Klaagster heeft toen niet aangegeven dat zij niet tevreden was over het feit dat de restauratie had plaatsgevonden of dat het resultaat niet bevredigend was.  Verweerder heeft zowel bij de kies als bij de rechtervoortand de restauratie op hoogte gecontroleerd. Verweerder heeft klaagster op 23 oktober 2008 meegedeeld dat de ondertanden iets moesten worden ingeslepen om ruimte te creëren.  Klaagster heeft daarmee stilzwijgend ingestemd en heeft aangegeven met het resultaat tevreden te zijn.”

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De beoordeling

Het college is van oordeel dat het aanbrengen van een restauratie aan een zichtbaar gebitselement in zijn algemeenheid niet kan worden beschouwd als een verrichting van niet -ingrijpende aard.  Niet is gebleken van omstandigheden waardoor dit uitgangspunt in het onderhavige geschil uitzondering zou moeten lijden. Dat brengt met zich dat verweerder gehouden was zich ervan te vergewissen dat klaagster met de door hem voorgestelde behandeling daadwerkelijk kon instemmen, nadat hij haar omtrent de aard en de gevolgen van die behandeling behoorlijk had geïnformeerd. 

Klaagster heeft onweersproken gesteld dat het defect dat door verweerder is behandeld al bestond vanaf haar achtste levensjaar. Zij heeft daaraan toegevoegd dat het een klein defect was dat haar niet stoorde. Daaruit en uit het ontbreken van een schriftelijke vastlegging door verweerder van hetgeen met klaagster zou zijn besproken en afgesproken, leidt het college af dat de behandeling heeft plaatsgevonden zonder dat de instemming van klaagster daarmee voldoende expliciet was gebleken.

De behandeling zoals deze door verweerder is toegepast heeft niet tot een blijvend resultaat geleid.  Nadat deze een aantal keren (gedeeltelijk)en eveneens zonder resultaat moest worden herhaald heeft verweerder zich genoodzaakt gezien een restauratie toe te passen met ander -sterker- materiaal. De toepassing daarvan heeft tot gevolg gehad dat enige inslijping van de ondertanden diende plaats te vinden. Het college neemt in aanmerking dat deze behandeling heeft plaatsgevonden als rechtstreeks gevolg van de behandeling die op 15 juli 2008 plaatsvond, waarmee klaagster -zoals het college hierboven heeft vastgesteld- niet had ingestemd. 

Het college acht de klacht derhalve in het eerste en derde onderdeel gegrond.  Het tweede en het vierde  onderdeel van de klacht acht het college ongegrond omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd respectievelijk onvoldoende zijn komen vast te staan. Het college acht een waarschuwing passend en geboden. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat het handelen van verweerder weliswaar niet aan de professionele eisen voldeed, maar dat daarop niet het stempel van laakbaarheid wordt gedrukt.

3.        Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en zoals hierboven onder 2.1. weergegeven.

4.        Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Met het beroep beoogt de tandarts de zaak voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij heeft daartoe een negental grieven ingediend. De tandarts verzoekt het Centraal Tuchtcollege de beslissing waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende de klacht in al haar onderdelen ongegrond te verklaren.

4.2. Klaagster heeft in hoger beroep verweer gevoerd. Zij concludeert - samengevat - dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

Beoordeling

4.3. Ten aanzien van de op 15 juli 2008 uitgevoerde behandeling aan de centrale snijtand van klaagster, meer specifiek de 11 (hierna: de voortand), overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

4.4. Vast staat dat klaagster reeds jaren patiënte was van een collega in de praktijk van de tandarts. Ter zitting heeft de tandarts verklaard dat hij klaagster voor het eerst zag op 7 juli 2008 en op 15 juli 2008 voor de tweede keer. Gesteld noch gebleken is dat de tandarts vóór of op 15 juli 2008 bij klaagster heeft geïnformeerd naar de oorzaak van de fractuur in haar voortand. Tevens is gesteld noch gebleken dat klaagster vóór of op 15 juli 2008 expliciet om een behandeling van de voortand heeft verzocht. Uit het dossier blijkt niet dat de tandarts de behandeling van de voortand met klaagster heeft besproken. Dit wordt gesteund door de verklaring van de getuige ter zitting. Deze verklaarde immers dat de tandarts in een gesprek met hem en klaagster op

8 september 2008 heeft gezegd dat hij de behandeling van de voortand niet vooraf met klaagster heeft besproken. Voorts heeft de tandarts ter zitting verklaard dat hij niet meer weet of hij de voortand heeft beslepen, maar dat de mogelijkheid bestaat dat hij een puntje daarvan heeft afgeslepen. Gelet op deze verklaring alsmede gelet op de omstandigheid dat voor het aanbrengen van composiet op de voortand enig houvast gecreëerd moet worden, is het naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege zeer aannemelijk dat de tandarts de voortand heeft beslepen. De tandarts heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat er een tandheelkundige noodzaak voor de behandeling van de voorstand bestond. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat het in hoofdzaak een verrichting van esthetische aard was.

4.5. Op grond van voorgaande overwegingen komt het Centraal Tuchtcollege tot de conclusie dat de tandarts zich schuldig heeft gemaakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, door  de voortand van klaagster te behandelen zonder een en ander vooraf  met haar te bespreken terwijl deze behandeling niet noodzakelijk was en alleen van esthetische aard was en bovendien niet van niet-ingrijpende aard.

4.6. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen in de derde en vierde alinea van haar beoordeling, dit met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege aan de derde alinea wenst toe te voegen dat ook de behandeling op 23 oktober 2008, waarbij de ondertanden van klaagster zijn ingeslepen, heeft plaatsgevonden zonder dat de instemming van klaagster voldoende expliciet was gebleken. Deze behandeling was immers een gevolg van de behandeling van de voortand van klaagster.

4.7. Het voorgaande brengt mee dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht voor wat betreft het eerste en derde onderdeel terecht gegrond heeft verklaard en aan de tandarts de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

5.        Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. M. Wigleven en

mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. H.J. van Iterson en drs. M. Fokke, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2012 

<b>Integrale tekst van deze uitspraak</b>
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.