Burn-out? Impactfactor? Die bestonden niet
Toenmalig assistent pathologie blikt een halve eeuw terug
3 reactiesIn de jaren zestig ging het er in de opleiding tot medisch specialist heel anders aan toe dan nu. De 92-jarige Jan Willem Koten vertelt over zijn ervaringen van toen: keihard werken, maar over burn-out hoorde je niet.
Het is opvallend hoeveel je tegenwoordig leest over psychische problemen door de hoge werkdruk bij specialisten in opleiding. Daarbij moet ik, als 92-jarige, weleens terugdenken aan mijn eigen specialistenopleiding, eind jaren zestig. En hoe ik destijds die opleiding, als assistent pathologie aan een academisch ziekenhuis, heb beleefd.
Bevoorrecht
Ik was bevoorrecht een opleidingsplaats in het Pathologische Instituut van het Stads- en Academisch Ziekenhuis Utrecht (SAZU) te krijgen. Bovendien kreeg ik meteen het onverkorte salaris dat bij deze assistentenfunctie paste. Assistenten in opleiding elders, moesten soms met een half salaris of nog minder genoegen nemen. Mijn salaris bedroeg destijds maandelijks 280 gulden (€135). Bedenk daarbij dat de kamerhuur voor een kleine slaapkamer zonder kook- en douchegelegenheid, toch een flink deel (fl. 80) van dat salaris opslokte. Een assistent pathologie diende in die dagen bovendien zijn eigen witte jassen mee te brengen. Evenals de eigen microscoop. Boeken moest men uit eigen zak betalen. Mijn standaard Textbook of Pathology van Anderson (en later nog veel andere, zoals de tumoratlas) die ik bij de diagnostiek gebruikte, waren mijn eigen bezit. Dat had als voordeel dat ik hierin persoonlijke aantekeningen kon maken.
Lange werkdagen
De werkdag begon rond 8 uur. Het waren toen nog zesdaagse werkweken van 48 uur. Tussen de middag was er een uurtje pauze; de meeste assistenten gingen dan naar de mensa in de stad om warm te eten. Als rond 18 uur de hoogleraar naar huis ging, brak ook voor de assistent het moment aan om ook het werk te beëindigen. Op zaterdag werkten we tot circa 13 uur. Rond 20 uur waren er echter nog regelmatig avondbesprekingen, zoals refereeravonden, demonstratie van preparaten en klinisch-pathologische besprekingen. Verder waren er in het SAZU zelf nog klinische avonden en andere besprekingen waar men als assistent pathologie soms moest optreden. Het was dan vaak niet de moeite om voor een of twee uurtjes nog naar huis te gaan. Dat waren dan lange werkdagen.
Obductie
Als jongere assistent begon je met de obductiepathologie. Tijdens de obductie, je had er enkele per week, kwam dan een staflid kijken hoe het liep en soms kreeg je aanwijzingen. Het was in het eerste jaar gebruikelijk dat men de histologische coupes van de eigen obducties zelf bewerkte. Het doorvoeren van de stukjes obductieweefsel en het kleuren van de coupes ging toen nog volledig handmatig. De analisten gaven daarbij instructies bij het snijden en kleuren van de coupes. Ook leerde ik vriescoupes te snijden. Na een jaar was ik toch zo ver dat ik de basistechnieken van de histotechniek in de vingers kreeg. Als tropenpatholoog zou mij dit later goed van pas komen. Vrijdag na 16 uur hield de hoogleraar gewoonlijk de sectiebesprekingen. Hierbij waren alle assistenten aanwezig om de obductiecoupes gezamenlijk te bespreken, inclusief de samenvattingen van de sectieverslagen die naar de kliniek gingen. Woensdagmiddag was er in het academische ziekenhuis altijd een demonstratie en bespreking – met de chirurgische en interne afdelingen – van het ingezonden weefselmateriaal. Daarnaast waren we als jongere assistenten vooral betrokken bij de practica, namelijk de pottenbesprekingen (geconserveerde pathologische organen in een pot) en het microscopiepracticum. Verder volgden we als dat kon de colleges van de stafleden en bestudeerden we de recente klinische coupes.
Rapportages
Als oudere assistent werd je steeds meer betrokken bij de histologische diagnostiek van materiaal uit het eigen en andere ziekenhuizen. Zelf ben ik betrekkelijk lang oudere assistent geweest. De dienstdoende oudste assistent ving als eerste het operatiemateriaal op dat tijdens de ochtenduren werd afgeleverd. Rond 10 uur kreeg ik de eerste lading coupes van de stukjes die ik de dag tevoren had uitgesneden. Daarna begon ik snel met het rapporteren van de bevindingen, die handmatig werden uitgeschreven. Voor de lunch had ik de meeste coupes gelezen en afgehandeld. De moeilijke gevallen liet ik liggen. Daarna bracht ik de handgeschreven P.A.-rapportages naar de typiste, die mijn handschrift kon lezen en ook mijn afkortingen kende.
Soms moest ik als oudste assistent wat vroeger beginnen om als eerste de biopten van de aangemelde vriescoupes op te vangen. Zodra de vriescoupes klaar waren werden deze beoordeeld en vervolgens aan een van de senior stafleden voor een fiat van de diagnose (meestal al of niet kwaadaardig) voorgelegd. De histologische bevindingen moest je dan eventueel met enige toelichting telefonisch aan de betreffende operatiekamer doorgeven.
Na de lunchpauze begon het zogenaamde uitsnijden. Het binnengekomen operatiemateriaal werd geïnspecteerd en beschreven. Daarbij waren meestal enkele jongere assistenten aanwezig die het dictaat van de macroscopische bevindingen in het klad op het aanvraagformulier opschreven. Vervolgens werden weefselstukjes die voor histologie moesten worden bewerkt, uitgesneden. De analist deed deze stukjes dan aan een lusje van naaigaren met het dossiernummer.
‘s Middags controleerde ik tevens de getypte verslaggeving die ik die morgen handmatig had uitgeschreven. Dit met toevoeging van het dictaat van de macroscopische bevindingen die tijdens het uitsnijden door de jongere assistenten waren geprotocolleerd. Ten slotte vroeg ik belet aan bij de hoogleraar, waarna ik de coupes met mijn P.A.-verslag, aan hem ter fiattering voorlegde. Pas na het akkoord van de hoogleraar kregen deze gefiatteerde verslagen zijn handtekeningstempel.
Als mijn voorgestelde diagnose niet juist bleek, paste ik het rapport conform de mening van de hoogleraar nog die avond aan. Soms gaf de hoogleraar een hint waar men literatuurgegevens kon vinden. Het kon dan weleens laat worden, omdat ik het gewijzigde P.A,-rapport nog de volgende ochtend vroeg graag besteld zag.
Geen impactfactor
De dwang om te publiceren bestond destijds nog niet zo sterk als nu. Zelfs zonder lange publicatielijst had men kans op een positie in een perifeer ziekenhuis. Voor aanstaande stafleden waren de eisen wel wat hoger. Tijdens mijn opleiding bestond het begrip ‘impactfactor’ nog niet, Wel werd verwacht dat men voor de pathologendagen, die tweemaal per jaar werden gehouden, een wetenschappelijke bijdrage presenteerde. Ik heb goede herinneringen aan deze bijeenkomsten vanwege het vrij informele karakter ervan.
Mijn opleider was een humane en prettige chef, wat aan de goede sfeer binnen de afdeling bijdroeg. Maar de afstand tussen prof en assistent was toch erg groot en men sprak elkaar steeds zeer vormelijk aan. In de wandelgangen van het ziekenhuis hoorde je soms dat de opleiders bij andere specialistenopleidingen weleens heel anders konden zijn en dat er binnen sommige afdelingen een voortdurend dreigende sfeer en angstcultuur heersten. Mijn grootste stress destijds was of ik het niveau van een goede oudere assistent bij het presenteren van de coupes aan de hoogleraar waar kon maken. Dat betekende veel zelfstudie, ‘spoon feeding’ was er toen niet bij. Aangezien het overdag erg druk was, heb ik een flink deel van mijn wetenschappelijke artikelen ’s avonds of tijdens de weekenden thuis geschreven.
Geen burn-out
Tegen het einde van mijn assistentschap kwam de vijfdaagse werkweek, met een geleidelijke werktijdverkorting (45 uur). Bovendien werden de salarissen wat opgehoogd zodat ik in mijn laatste jaar 420 gulden per maand verdiende en ik een appartementje kon huren. Verder kreeg ik een binoculaire Leitz-microscoop van het lab, en mocht ik gebruikmaken van de ziekenhuiskleding. Zelfs kregen we een kerstpakket. Het meeste genoegen gaf me de mogelijkheid om in de artsenmess binnen het ziekenhuis te lunchen. Dit is een van mijn meest gewaardeerde plekken bij mijn opleiding geweest. Ik leerde veel klinisch assistenten persoonlijk kennen. Met hen had ik regelmatig telefonisch contact en ik heb veel van hen opgestoken. Diverse fijne kneepjes van het vak heb ik tijdens deze lunches opgedaan.
Hoewel de werkdruk niet kinderachtig was, hoorde ik zelden dat men zich wegens burn-out ziek meldde. Dit ondanks de langdurige standaardwerkweek en ondanks het feit dat de specialistenopleidingen in die tijd nogal spartaans, hiërarchisch en ambachtelijk waren ingericht. Dit conform de geest van die tijd.
Na mijn registratie werd ik staflid voor celdiagnostiek.
W.J. Duits
bedrijfsarts, Houten
In het verleden lagen patiënten vaak ook langer in het ziekenhuis, wat een lagere "turnover" per bed tot gevolg heeft gehad. Tegenwoordig is de ligtijd veel korter, hoge "turnover", dus meer patiënten, meer familieleden, meer uitslagen, meer overlegg...en per dag. Ook kenden we nog het "bezoekuur", dan was er tijd om even wat rapporten of brieven te maken, want er kon even "niets" worden gedaan met de patiënten. Het is in die tijd ook wel dat je de hele dag bezig was en vaak tot in de avonden, maar het tempo lag anders. Het belangrijkste was om de "status" het dossier bij te houden van de patiënt, wat soms tot veel speurwerk leidde als je 's avonds een spoedopname kreeg van een "bekende patiënt", op wiens bureau lag dan de "status"? Er was toen nog geen zorg over DBC's of andere vormen van registraties, als de "status" maar op orde was. Wat in die tijd ook prettig was, je kon als hoofdbehandelaar zelf besluiten of er een overdracht nodig was, dan was het een kwestie van de "status" over te dragen naar een andere specialist en klaar was Kees. Niet eerst terugverwijzen naar de huisarts en het vervolgens het daar weer neerleggen. De afdelingen van het ziekenhuis hadden nog secretariaten, die regelden van alles, kon je als arts je richten op je eigen taken. Geen gebel naar het laboratorium e.d., dat werd voor je gedaan. Er bestond ook niet het gehijg in je nek van "productiecijfers" en andere grootheden. Het ziekenhuis lag vol of niet. Het gevoel dat de regie bij jezelf lag, dat is waarschijnlijk ook anders dan nu. Omdat het tempo anders was en je minder "gedoe had" dat niet tot je kerntaken als arts behoorden, was het ook makkelijker om langere dagen te maken. Je was bezig met waarvoor je dit werk hebt gekozen, met patiëntenzorg.
Huisarts, Nieuw vennep
Mooie beschrijving van hoe het er toen aan toe ging! Wellicht dat het ongestoord door kunnen werken aan het bestuderen van de coupes en het met de hand uitwerken daarvan toch wel een kleine inkijk geeft in waar het verschil qua burn-out in kan zitten.... Het continue multi-tasken dat heden ten dage verwacht wordt van de arts-assistenten (steeds gestoord worden bij je taken door een pieper of telefoon, co-assistenten om te begeleiden, patiënten en familie die ongeduldig worden door de hoge werkdruk en om informatie of familiegesprekken vragen (uiteraard terecht)) is denk ik ook deels de verklaring van de ervaren hoge werkdruk. Het werk wordt onoverzichtelijk en is nooit 'af' waardoor men 's nachts in bed zich nog af ligt te vragen of er niet iets vergeten is. Ik denk dat dat meer bijdraagt aan de ervaren werkdruk dan sec het aantal uren dat men maakt.
Dank voor dit mooie inzicht in de werkdag eind jaren 60!
G.R.I. Slock
huisarts, sluis
Volledig mee eens, de generatie die de oorlog nog heeft meegemaakt klaagt nooit en werkt altijd door, ze hebben ook een compleet ander referentiekader gezien hun zware kindertijd en jeugd.
De condities tijdens de opleiding waren toen veel slechter, ...daar stond dan wel tegenover dat als je eenmaal staflid was je minstens 10x modaal ging verdienen en thuis een echtgenote had die alles regelde. De tijden zijn veranderd. De jongere generatie is veel meer beschermd opgegroeid, gaan beiden werken en hebben een compleet andere referentiekader. Daarnaast ziet de toekomst er helaas wat minder rooskleurig uit dan in de jaren 60, dus loont met vermoedelijk ook minder om alles op te offeren voor de fantastische job.