Laatste nieuws
Prof. mr. J. Legemaate
9 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Gynaecoloog in de tegenaanval

Plaats een reactie

Een van de belangrijkste rechten van de patiënt is het recht om een klacht in te dienen. Op die manier kan de patiënt laten toetsen of de arts, of een andere hulpverlener, zorgvuldig heeft gehandeld. Een klacht, zo wordt vaak betoogd, is een ‘gratis advies’, al zullen de meesten van u dat doorgaans niet zo direct ervaren. Zo ook in de onderstaande zaak, waarin een gynaecoloog vond dat de klagende patiënt de grenzen van het betamelijke had overschreden. Hij werd ten onrechte van seksuele intimidatie beschuldigd. De gynaecoloog eiste schadevergoeding omdat hij door de klacht bij het tuchtcollege in zijn eer en goede naam zou zijn aangetast.


De civiele rechter stelt voorop dat het eenieder in beginsel vrijstaat een klacht in te dienen bij een klachtencommissie of tuchtcollege en dat de belangen van patiënten en behandelaars en de kwaliteit van de gezondheidszorg erbij gebaat zijn dat voor het indienen van een klacht geen grote belemmeringen gelden. Van een ‘onrechtmatige’ klacht is volgens de rechter alleen sprake als een valse klacht wordt ingediend of als een klacht wordt ingediend met het (enige) doel de reputatie van de arts te beschadigen of hem in enig ander belang te schaden terwijl daar geen enkel redelijk belang van de klager tegenover staat. Dat was in deze zaak niet het geval.

Het is inherent aan het indienen van een klacht dat daarin een negatief waardeoordeel wordt uitgesproken over de aangeklaagde hulpverlener. Voor werkers in de gezondheidszorg is dat helaas een ‘bedrijfsrisico’. Zelfs een simpel vaginaal toucher door de gynaecoloog…

B.V.M. Crul, arts
prof. mr. J. Legemaate

Rechtbank Utrecht d.d. 30 december 2009  (ingekort door redactie MC)

Vonnis van 30 december 2009 in de zaak van A, wonende te C, eiser in conventie, verweerder in reconventie, advocaat mr. O.L. Nunes, tegen B, wonende te D, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, advocaat mr. G.H.S. van Driem.

Partijen zullen hierna A en B worden genoemd.

1. De procedure

(…)

2. De feiten

In conventie en in reconventie

2.1 B is gynaecoloog. (…)

2.2 Op 11 april 2006 is A bij dr. B op consult geweest in verband met een pijnlijke plek in haar vagina. Bij dit consult was een aios gynaecologie, mevrouw E aanwezig. A werd tijdens dit consult vergezeld door haar moeder.

2.3 Tijdens dit consult heeft E eerst de anamnese afgenomen waarna B aanvullende vragen heeft gesteld. Vervolgens heeft E lichamelijk onderzoek bij A verricht (waaronder een vaginaal toucher) welk onderzoek B heeft herhaald en gecontroleerd.

2.4 Op 21 mei 2006 heeft A een brief aan de klachtencommissie van het Slotervaartziekenhuis gezonden en daarin onder meer aangegeven:

‘Geachte heer/mevrouw,

Hierbij dien ik een klacht in over de houding en bejegening van en seksueel misbruik door gynaecoloog dr. B tijdens mijn afspraak op dinsdag 11 april 2006.

Ik dien deze klacht in om de volgende redenen. Ten eerste heeft B mij, mijn door een specialist gestelde diagnose en mijn gynaecologische klachten niet serieus genomen en is hij tijdens de afspraak zeer neerbuigend en kleinerend met mij omgegaan. Ten tweede heeft hij een inwendig seksuele handeling verricht waar ik niet om heb gevraagd.

(…) B was er echter van overtuigd dat er niets aan de hand was en ging met twee vingers in mijn vagina seksbewegingen maken om aan mij te ‘bewijzen’ dat het na lange stimulatie geen pijn meer deed en dat ik wel gewoon seks kon hebben. Ik ben erg geschokt door deze ongevraagde ‘behandeling’. (…)’

Onder aan deze brief is vermeld dat een kopie wordt verstuurd naar:

‘- Medisch Tuchtcollege Amsterdam

- Inspectie voor Volksgezondheid voor Noord-Holland

- F, klachtenfunctionaris

- G, huisarts’

2.5 Op 6 juni 2006 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen H, lid van de raad van bestuur van het Slotervaartziekenhuis, F, klachtenfunctionaris van het Slotervaartziekenhuis, en A. Met een brief van 4 juli 2006 heeft H aan A de afspraken bevestigd zoals die zijn gemaakt tijdens dat overleg.

2.6 Op 4 oktober 2006 heeft A een klacht tegen B ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage. De daarin neergelegde klacht luidt:

(…)

2.7 B heeft verweer gevoerd tegen deze klachten en in zijn beslissing van 4 december 2007 heeft het regionaal tuchtcollege de klacht van A op alle onderdelen ongegrond verklaard.

2.8 A heeft op 13 januari 2008 een brief gezonden aan het regionaal tuchtcollege waarin zij concludeert het niet met de beslissing eens te zijn. Ook geeft zij daarbij aan dat zij ‘niet meer de kracht en de energie kan opbrengen ook nog een hoger beroep in te stellen.’ Deze brief sluit zij af met de woorden:

‘Ps. Ik wilde u nog wel even laten weten dat ik er vanaf het begin af aan nooit aan heb getwijfeld dat ik niet zijn eerste slachtoffer was. Zowel zijn handelen en uitspraken na het inzetten van het traject bij het RTC als de complete afwezigheid van bewijs dat hij naar volle tevredenheid op zijn werkplekken heeft gefunctioneerd, hebben dit vermoeden alleen maar versterkt.

Door diverse instanties (o.a. Slachtofferhulp en de Amsterdamse Zedenpolitie) is mij verteld dat wat er gebeurd is precies ‘volgens het boekje’ is hoe seksueel misbruik door een hulpverlener plaatsvindt en dat maar zeer weinig slachtoffers van seksueel misbruik daadwerkelijk aangifte doen, zeker in een geval als deze. Dus houdt uzelf niet voor de gek met “we hebben niet meer meldingen, dus zijn er geen andere slachtoffers”. Ze zijn er.’

2.9 (…)

2.10 Met de brief van 20 november 2008 heeft B A aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade ten gevolge van door haar gedane uitlatingen waardoor hij in zijn goede eer en naam is aangetast. Hij heeft haar daarbij aangegeven dat zijn schade onder meer bestaat uit reputatieschade en door hem vooralsnog wordt begroot op 15.000 euro.

A heeft geen aansprakelijkheid erkend.

3. De vorderingen

(…)

4. De beoordeling

In conventie

4.1 B stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat A in haar uitlatingen en gedragingen zowel buiten als in de procedure bij het regionaal tuchtcollege de grenzen van het betamelijke (veruit) heeft overschreden, dat hij daardoor in zijn goede naam en eer is aangetast en dat A daarmee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Hij verwijt haar dat zij beschuldigingen heeft geuit die naar aard en inhoud voor hem onnodig grievend en kwetsend waren en welke tot reputatieschade hebben geleid. Ook de toonzetting speelde daarbij een rol. Zij heeft hem bij verschillende instanties ten onrechte van een zeer ernstige gedraging – seksuele intimidatie – beschuldigd. Zij had zich daarbij ook moeten laten leiden door zijn gerechtvaardigde belangen en de te verwachten gevolgen voor hem als praktiserend gynaecoloog.

4.2 In verweer op dit verwijt stelt A dat zij niet begrijpt waarom B haar aansprakelijk stelt voor het feit dat zij haar klacht bij instellingen heeft gedeponeerd die bedoeld zijn voor het indienen van klachten door patiënten die een onaangename ervaring, dan wel klachten over het handelen van een arts hebben. Hoe vervelend het voor de arts ook is, een patiënt heeft altijd het recht om een klacht in te dienen. Zij stelt de klacht te hebben ingediend omdat zij als gevolg van het handelen van B ernstige psychische problemen heeft ervaren. Zij heeft, zo stelt zij verder, op haar eigen subjectieve wijze de bewegingen die B met zijn vingers in haar vagina heeft gemaakt als seksuele bewegingen ervaren. Of hij dat ook als zodanig heeft bedoeld, kan zij niet aantonen.

4.3 De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het eenieder in beginsel vrijstaat een klacht in te dienen bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Uiteraard dient de klager zich bij het indienen van een klacht goede rekenschap te geven van de mogelijk nadelige gevolgen van een klacht voor de behandelaar en dient hij met diens belangen rekening te houden maar daarbij geldt voorts dat de belangen van patiënten en behandelaars in het bijzonder en de kwaliteit van de gezondheidszorg in het algemeen erbij gebaat zijn dat voor het indienen van een klacht geen grote belemmeringen gelden. Daarbij dient voorts in ogenschouw te worden genomen dat het inherent aan het indienen van een klacht is dat er een negatief waardeoordeel over het handelen of nalaten van een behandelaar wordt uitgesproken door de klager. Tegen die achtergrond is de rechtbank dan ook van oordeel dat het indienen van een klacht slechts in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot een schadevergoedingsplicht van de klager jegens de behandelaar. Dat zou het geval kunnen zijn indien een valse klacht wordt ingediend of indien een klacht wordt ingediend met het (enige) doel de reputatie van degene tegen wie de klacht zich richt te beschadigen of hem in enig ander belang te schaden terwijl daar geen enkel redelijk belang van de klager tegenover staat. In het licht van dat toetsingskader overweegt de rechtbank als volgt.

4.4 Naar A stelt, heeft zij de bewegingen die B met zijn vingers in haar vagina heeft gemaakt als seksuele bewegingen ervaren. Deze stelling is door B niet betwist, zodat die ervaring van A als vaststaand dient te worden aangenomen. Ervan uitgaande dat A het optreden van B zo heeft ervaren, kan er van een valse klacht door A reeds geen sprake zijn. Daarvan zou sprake zijn indien A haar klacht tegen beter weten in op onwaarheden zou baseren maar uitgaande van de beleving van A is daarvan dus geen sprake.

4.5 Naar het oordeel van de rechtbank is er evenmin sprake van dat de klacht door A is ingediend met het (enige) doel de reputatie van B te beschadigen of hem in enig ander belang te schaden terwijl daar geen redelijk belang van haarzelf tegenover staat. De ervaring van A is immers een redelijk belang om de klacht in te dienen. Overigens stelt de rechtbank vast dat er geen enkele reden is gesteld of gebleken op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er voor A een speciale aanleiding bestond B in enig belang te schaden.

4.6 Voor zover B A in dit verband nog verwijt dat zij haar klacht aan verschillende instanties heeft gestuurd, overweegt de rechtbank als volgt. Het was voor A mogelijk haar doel (het behandeld zien van haar klacht over het optreden van B) te bereiken zonder de brief van 21 mei 2006 aan verschillende instanties te sturen. Ook was het voor haar mogelijk haar opvolgend gynaecoloog niet over haar klacht over het optreden van B te vertellen. De rechtbank is evenwel niet van oordeel dat het feit dat zij haar klacht bij deze instanties/personen kenbaar heeft gemaakt, dient te worden aangemerkt als onrechtmatig jegens B. In dit verband is van belang dat het zeer wel voorstelbaar is dat het, voor een goede vervolgbehandeling door de huisarts van A en haar opvolgend gynaecoloog, voor hen van belang is te weten hoe A haar behandeling bij B heeft ervaren. Verder is daarbij van belang dat alle instanties aan wie de brief van 21 mei 2006 in afschrift is toegezonden, instanties zijn op wie een geheimhoudingsplicht rust. De mogelijkheid dat, zoals B stelt, H collega’s van B heeft geïnformeerd over deze klacht is een omstandigheid die niet aan A is toe te rekenen.

4.7 (…)

4.8 Voor zover B stelt dat A onrechtmatig heeft gehandeld door op 13 januari 2008 een brief te zenden aan het regionaal tuchtcollege waarin zij, tegen beter weten in en zonder dat daarvoor enig bewijs bestond, heeft aangegeven dat zij er nooit aan getwijfeld heeft dat zij niet het eerste slachtoffer van B was, overweegt de rechtbank nog als volgt. Uit de tekst van de brief van 13 januari 2008 blijkt onmiskenbaar dat de inhoud daarvan is ingegeven door de grote teleurstelling bij A over de uitkomst van de klachtprocedure. Ook is onmiskenbaar duidelijk dat hetgeen in het naschrift over B wordt aangegeven, op geen enkele andere grondslag is gebaseerd dan op de gevoelens van A. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat deze brief alleen is gezonden aan het regionaal tuchtcollege en het vorenstaande omtrent de inhoud en strekking van deze woorden ook voor de ontvanger van deze brief volstrekt duidelijk moet zijn geweest. Hoewel het zorgvuldiger van A was geweest als zij zich had onthouden van het toevoegen van dit naschrift, is de rechtbank, gezien vorenstaande omstandigheden, niet van oordeel dat dit dient te worden aangemerkt als onrechtmatig handelen van A waar enige schadevergoedingsverplichting jegens B tegenover dient te staan.

4.9 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat er van enig onrechtmatig optreden van A op grond waarvan zij schadeplichtig jegens B is, geen sprake is. De vorderingen van B zullen dan ook worden afgewezen.

4.10 B zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. (…).

5. De beslissing (…)

De rechtbank in conventie wijst de vorderingen af, en veroordeelt B in de proceskosten, aan de zijde van A tot op heden begroot op 1166 euro.

Verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, in reconventie wijst de vorderingen af, en veroordeelt B in de proceskosten, aan de zijde van A tot op heden begroot op 452 euro (…).

Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2009.

<strong>Integrale tekst van deze uitspraak</strong>

Naar de rubriek Tucht

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.