Gegevens over ondervoeding niet representatief
Plaats een reactieDe gegevens over ondervoeding in de ziekenhuizen zijn niet representatief. Van tweederde van de patiënten zijn geen complete voedingsgegevens aanwezig, zo melden onderzoekers van het VUmc over hun eigen ziekenhuis.
Ongeveer een kwart van de patiënten in de Nederlandse gezondheidszorg is ondervoed, zo blijkt uit de Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen (LPZ) 2006, die begin september wordt gepubliceerd. In de jaren 2004 (toen de prevalentie van ondervoeding voor het eerst werd gemeten) en 2005 werd een vergelijkbaar getal genoemd.
In 2005 was in het VUmc 26 procent van de opgenomen patiënten ondervoed, een cijfer dat strookt met het landelijk gemiddelde. Een analyse van de totstandkoming van dat cijfer, uitgevoerd door de dienst Diëtetiek en Voedingswetenschappen van het VUmc, laat echter zien dat het ‘met terughoudendheid’ moet worden geïnterpreteerd. Allereerst blijken nogal wat patiënten niet te hebben meegedaan, onder wie vooral patiënten van afdelingen - zoals KNO/oncologie, Inwendige Geneeskunde en Oncologie - waar ondervoeding juist een veelvoorkomend probleem is. Bovendien zijn voor 79 van de 223 uiteindelijk geïncludeerde patiënten vragen over ongewenst gewichtsverlies beantwoord zonder dat een werkelijk gewicht bekend was. En ook veel van deze patiënten lagen op afdelingen met een hoog risico.
Al met al was slechts bij eenderde van alle 308 in het ziekenhuis aanwezige volwassen patiënten (peildatum: 5 april 2005; patiënten van Verloskunde, kort verblijf, dialyse en de transferafdeling deden niet mee) een volledige voedingsdataset (inclusief gewicht en BMI) voorhanden. ‘De prevalentie van ondervoeding is in werkelijkheid mogelijk hoger (…) gezien de selectieve uitval van patiënten bij wie geen of onvoldoende voedingsgegevens verzameld zijn’, zo luidt de conclusie van het onderzoek.
Inmiddels is de registratie binnen het VUmc al verbeterd, zegt Marian van Bokhorst, hoofd van de dienst Diëtetiek en Voedingswetenschappen. Om méér patiënten te kunnen wegen, ging bij de peiling 2006 bijvoorbeeld een diëtiste ‘met de weegschaal onder de arm’ met de onderzoeksmedewerkers mee. Vanaf 2007 wordt het onderwerp opgenomen in het lijstje prestatie-indicatoren van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Van Bokhorst: ‘Ziekenhuizen moeten dan aantonen dat ze serieus aandacht aan het onderwerp hebben besteed. Heb je dan slechts gegevens van eenderde van je patiënten, dan val je beslist door de mand.’
Landelijk was in 2005 van 50 procent van de patiënten het gewicht bekend (méér dus dan in het VUmc), in 2006 al van 80 procent. Toch is de gegevensverzameling niet waterdicht, erkent Ruud Halfens, onderzoeker van de LPZ. Zo doen de instellingen mee op basis van vrijwilligheid, wat vertekening kan geven. Omdat van oudsher decubitus wordt gemeten, is het meestal een decubitusconsulent (en niet een diëtist) die in een instelling het onderzoek coördineert en afdelingen selecteert. ‘Maar met die beperkingen ben ik niet bang om te zeggen hoeveel patiënten ondervoed zijn’, zegt Halfens. ‘In andere ziekenhuizen zullen weer andere afdelingen niet meedoen dan in het VUmc, dus dat middelt zich wel uit. Hoe dan ook, onze belangrijkste boodschap is: zorg ervoor dat alle afdelingen meedoen, en dat van alle patiënten volledige gegevens worden verzameld. Pas dan krijg je voor je eigen instelling betrouwbare uitkomsten.’ << JV
- Er zijn nog geen reacties