De mondige patiënt bestaat niet
Plaats een reactieBrandt (MC 9/2009: 370) meent dat mondige patiënten niet bestaan. Ze baseert dit mede op haar eigen ervaringen als patiënt. Ze vindt het zelfs een slechte zaak dat patiënten op hun mondigheid worden aangesproken. Met deze uitspraken doet ze patiënten en zorgverleners tekort die zich juist richten op de mogelijkheden om te komen tot een gelijkwaardige zorgrelatie.
Brandt refereert ook aan een onderzoek dat de RVZ zou hebben gedaan. In werkelijkheid heeft de RVZ een debattenreeks georganiseerd, op zoek naar de juiste verhoudingen binnen de spreekkamer. De ‘ideale’ relatie werd in het debat omschreven als gelijkwaardig, maar de partners hebben wel hun eigen verantwoordelijkheid. Zowel patiënten als zorgverleners vinden dat de zorgverlener in the lead moet zijn, maar hij moet de patiënt wel in staat stellen om zoveel mogelijk regie te voeren over zijn eigen behandeling.
De mondige patiënt bestaat wel degelijk en mondigheid wordt ook steeds belangrijker. Het toenemende aantal chronische zieken en inzicht in de invloed van leefstijl en therapietrouw op het behandelresultaat maken mondigheid de sleutel tot een succesvolle behandeling.
Goede communicatie is hierbij essentieel en om dit te bevorderen is een cultuurverandering niet voldoende. Zo blijkt uit het debat dat het belangrijk is om de aandacht voor communicatie ook in de nascholing vast te houden. Daarnaast moeten patiënten worden ‘opgeleid’ om aandacht te vragen voor hun behoeften. Instrumenten, zoals de door de NPCF ontwikkelde aandachtspuntenlijsten en ondersteuning door gespecialiseerde verpleegkundigen kunnen hierbij helpen.
De zorgorganisatie kan de communicatie in de spreekkamer ondersteunen door bijvoorbeeld spiegelgesprekken te organiseren. Er moet echter voor worden gewaakt dat toenemende aandacht voor verantwoording en efficiënte bedrijfsvoering juist ten koste gaat van communicatie.
Vandaag presenteert de RVZ de uitkomsten van het debat en wordt het stokje aan de NPCF en de KNMG overgedragen om het gesprek voort te zetten.
Den Haag, maart 2009
dr. W.G.M. van der Kraan, Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
- Er zijn nog geen reacties