Inspectie krijgt geen grip op arts
1 reactieEen arts heeft aan het begin van zijn loopbaan psychiatrische problemen waarvoor hij enkele keren wordt opgenomen. Na twee meldingen van oud-werkgevers komt de arts in 2010 in beeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Hij zou geld hebben gestolen en medicatie en receptpapier hebben ontvreemd. Kort hierna stopt de arts met het uitoefenen van zijn beroep. De IGJ start een onderzoek.
Er volgen vele mails, veel afgezegde afspraken, niet nagekomen beloftes en soms dan toch weer een gesprek. Dit gaat jaren door. De man gaat uiteindelijk in 2016 weer aan het werk als keuringsarts, maar de IGJ heeft nog steeds niet in beeld hoe het met hem gaat.
Als hij uiteindelijk niet meewerkt aan een externe expertise, stapt de IGJ in 2019 naar de tuchtrechter. Het regionaal tuchtcollege is onverbiddelijk voor de man, die met een korte samenvatting van zijn leven reageert op de zeer uitgebreide klacht van de IGJ: hij wordt doorgehaald in het BIG-register. De arts tekent beroep aan en gaat er dan wél mee akkoord dat een onafhankelijke psychiater zijn oordeel over hem uitbrengt. Op basis van dat rapport vindt de IGJ dat minder zware maatregelen nodig zijn, en het Centraal Tuchtcollege gaat daarin mee. Lees de sterk ingekorte uitspraak zelf om te zien wat die zijn.
Het duurt al met al ontzettend lang voor de zaak is afgedaan. Toegegeven, dat ligt vooral bij de arts, maar de IGJ geeft zelf ook toe dat het sneller had gekund. Gemoeten wellicht, want wat nu als de man echt niet in staat kon worden geacht te werken, dan had dat eerder duidelijk moeten worden.
Sophie Broersen, arts/journalist
mr. Katrien Zetsma, adviseur gezondheidsrecht
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 5 maart 2021
Volledige uitspraak
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.002 van:
A., arts, voorheen werkzaam in B., appellant, verweerder in eerste aanleg,
tegen
INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
gevestigd in Utrecht, in de persoon van (…), senior inspecteur en (…), coördinerend/ specialistisch inspecteur en senior juridisch adviseur mr. A.W. de Haan, verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – hierna: de Inspectie – heeft op 29 augustus 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven tegen A. – hierna de arts – een voordracht ingediend om een voorziening wegens ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van arts te treffen. Bij beslissing van 16 december 2019, onder nummer 19168, heeft dat College de voordracht toegewezen en aan de arts de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register opgelegd en, voor het geval de arts zich reeds heeft laten uitschrijven, het recht op wederinschrijving ontzegd. Verder is aan de arts bij wijze van voorlopige voorziening een schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen opgelegd.
De arts heeft op tijd beroep tegen die beslissing ingesteld. De Inspectie heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare rechtszitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 augustus 2020, waar namens de Inspectie zijn verschenen de heren (...) en (...) voornoemd, bijgestaan door mr. De Haan voornoemd, en de arts, vergezeld van zijn echtgenote.
De zaak is toen over en weer bepleit. Mr. De Haan heeft dat mede gedaan aan de hand van notities, die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd. Na sluiting van het onderzoek op die rechtszitting heeft het Centraal Tuchtcollege bij beslissing van
18 september 2020 bepaald dat de behandeling ter rechtszitting wordt heropend en zal worden voortgezet op 29 januari 2021 en de Inspectie in de gelegenheid gesteld om tot twee weken voor die datum een expertiserapport aan het Centraal Tuchtcollege over te leggen waarin de door het Centraal Tuchtcollege in zijn beslissing geformuleerde vragen door de door de Inspectie in te schakelen deskundige worden beantwoord.
Op 15 januari 2021 heeft het Centraal Tuchtcollege van de Inspectie een brief d.d. 14 januari 2021 ontvangen, met daarbij een expertiseonderzoek verricht door C., psychiater.
Vervolgens is de zaak in beroep opnieuw op een openbare rechtszitting van het Centraal Tuchtcollege behandeld, op 29 januari 2021. Daar zijn namens de Inspectie verschenen de heren Neefjes en Zwietering voornoemd, bijgestaan door mr. F.D.M. ten Cate-Adema, collega van mr. De Haan, en de arts. Mr. Ten Cate-Adema en de arts hebben hun standpunten tijdens de zitting nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. Hierbij is de arts aangeduid als verweerder.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Verweerder is vanaf zijn achttiende jaar bekend met klachten passend bij een depressie. Dit werd in eerste instantie door de huisarts behandeld met antidepressiva. Op vierentwintigjarige leeftijd is verweerder onder behandeling gekomen van een psycholoog en een psychiater.
Verweerder is in 2006 afgestudeerd. Na zijn opleiding is hij gaan werken als zelfstandig cosmetisch arts in een privékliniek in D.. In het uitgaansleven is verweerder in aanraking gekomen met cocaïne.
2009-2010
In 2009 heeft verweerder zich gedurende vier maanden laten opnemen in een privékliniek voor verslavingszorg. Drie maanden na zijn ontslag, heeft hij zich opnieuw laten opnemen.
In 2010 is bij verweerder een bipolaire stoornis vastgesteld. Hij is daarvoor in behandeling gegaan bij een psychiater.
In 2010 is hij als arts-assistent niet in opleiding gaan werken op de afdeling Algemene Chirurgie en Orthopedie van een ziekenhuis.
Op 13 december 2010 heeft de inspectie een melding ontvangen van de voormalig werkgever van verweerder. Verweerder was in zijn proeftijd na negentien dagen ontslagen in verband met onvoldoende professioneel gedrag.
Op 22 december 2010 heeft de inspectie een melding ontvangen van de werkgever waar verweerder van maart tot oktober van dat jaar werkzaam was geweest. Verweerder was ontslagen in verband met verdenking van diefstal van geld en vermissing van medicatie en receptpapier.
2011
In januari 2011 heeft de inspectie over deze verdenking tevens een melding ontvangen van het Openbaar Ministerie (hierna: OM).
In januari 2011 heeft verweerder zich vrijwillig laten opnemen op de PAAZ-afdeling voor behandeling van zijn bipolaire stoornis.
Op 6 april 2011 heeft de inspectie een melding ontvangen van het OM dat verweerder op 14 mei 2009 onder invloed van diverse medicijnen en verdovende middelen auto had gereden en een ongeluk had veroorzaakt.
Op 18 april 2011 heeft de inspectie een melding ontvangen van het OM dat verweerder was veroordeeld voor rijden onder invloed van medicijnen en verdovende middelen. Aan verweerder was een geldboete opgelegd en een rijontzegging van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Voor het veroorzaken van een aanrijding heeft hij een geldboete gekregen.
De inspectie heeft verweerder bij brieven van 17 en 24 mei 2011, 12 augustus 2011 en 8 december 2011 uitgenodigd voor een gesprek. Een aantal brieven is retour gekomen omdat verweerder niet op het adres verbleef waarop hij stond ingeschreven.
2012
Op 24 januari 2012 is samen met de verweerder een gesprek gepland bij de inspectie. Verweerder is zonder bericht niet komen opdagen. De inspectie heeft contact opgenomen met verweerder en een nieuwe afspraak gepland op 31 januari 2012. Tijdens het gesprek op 31 januari 2012 heeft verweerder aangegeven dat hij onder behandeling was van een psychiater, alleen voorgeschreven middelen gebruikte, geen cannabis of alcohol gebruikte en niet werkte vanwege depressieve klachten. Verweerder was bereid mee te werken aan een expertiseonderzoek.
Op 9 mei 2012 heeft de inspectie verweerder geïnformeerd in overleg te zijn met de KNMG over een psychiater die de externe expertise kon uitvoeren.
In oktober heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de inspectie en verweerder. Verweerder heeft aangegeven dat hij onder behandeling was van een psychiater en medicatie gebruikte. Verweerder wilde gaan werken als keuringsarts.
2013
In januari 2013 heeft de inspectie verweerder laten weten dat zij het noodzakelijk achtte een externe expertise te verrichten omdat verweerder weer als arts wilde gaan werken. De inspectie wilde inzicht krijgen in mogelijke risico’s voor de patiëntveiligheid. Verweerder was bereid mee te werken.
Op 5 november 2013 heeft de inspectie het expertiserapport ontvangen. Hierin is onder meer het volgende opgenomen (geen citaat):
- De arts lijdt sinds 2012 aan een bipolaire stoornis, welke in remissie is. Hij wordt medicamenteus behandeld. Daarnaast is er sprake van alcoholmisbruik in vroege volledige remissie en is er sprake van cocaïne-afhankelijkheid in langdurige volledige remissie;
- De verslavingsproblematiek en de bipolaire stoornis hebben mede geleid tot verminderd functioneren tijdens zijn werkzaamheden als arts. Met betrekking tot het ongewenst voorschrijven van recepten voor zijn nicht lijken andere factoren een rol te hebben gespeeld. Onder meer het onvoldoende geïnternaliseerd zijn van de normen en waarden die passen bij het beroep van arts;
- De arts is in augustus 2013 aangehouden in verband met autorijden onder invloed van alcohol;
- Het in remissie zijn van de verslaving van de arts is alleen gebaseerd op de anamnese van betrokkene en niet op hetero-anamnestische gegevens of urine-, bloed- of ander laboratoriumonderzoek;
- Ondanks meerdere toezegging heeft de arts geen medische gegevens verstrekt van zijn behandelingen;
- De arts is akkoord met de inhoud van het rapport en het verstrekken daarvan aan de inspectie.
Omdat verweerder op dat moment niet werkzaam was als arts, zijn bipolaire stoornis en verslavingen in remissie waren en er derhalve op dat moment geen risico was voor de patiëntveiligheid, heeft de inspectie besloten dat op dat moment geen nadere maatregelen nodig waren.
2014
In januari en februari 2014 heeft verweerder zich op eigen verzoek laten opnemen op de PAAZ-afdeling wegens zijn bipolaire stoornis.
In april 2014 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de inspectie en verweerder. Verweerder heeft toen verklaard onder dagbehandeling te zijn voor zijn bipolaire stoornis voor drie halve dagen en één hele dag per week. De therapie zou nog tot eind 2014 duren. Tijdens deze periode zou verweerder niet werken. Verweerder gebruikte op dat moment lithiumcarbonaat en Seroquel retard. Tijdens het gesprek heeft verweerder verteld dat hij een jaar daarvoor was aangehouden wegens rijden onder invloed van alcohol. Aan hem was een boete, drie maanden rijontzegging en het volgen van een cursus over alcohol in het verkeer opgelegd.
In december 2014 heeft weer een gesprek plaatsgevonden tussen de inspectie en verweerder. Verweerder was nog in dagbehandeling en was zich aan het oriënteren op werk als verzekeringsarts of keuringsarts. Afgesproken is dat verweerder de inspectie zou informeren als hij weer aan het werk zou gaan als arts.
2016
In februari 2016 heeft het volgende gesprek tussen de inspectie en verweerder plaats-gevonden. Op dat moment werkte verweerder nog altijd niet.
In de periode van 2011 tot 2016 heeft verweerder niet gewerkt.
Op 15 maart 2016 heeft verweerder de inspectie geïnformeerd dat hij per 1 april 2016 zou gaan werken als keuringsarts (arts niet in opleiding). De inspectie heeft verweerder in overleg met hem uitgenodigd voor een gesprek op 17 mei 2016. Op 12 mei 2016 heeft verweerder gebeld dat hij was verhinderd.
Op 6 juni 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de inspectie en verweerder. Verweerder werkte inmiddels als keuringsarts. Zijn werkzaamheden bestonden uit het herkeuren van cliënten. De arts werkte onder supervisie en kwam niet in aanraking met medicatie. Verweerder was jegens zijn werkgever transparant geweest over zijn depressie/burn-out, maar niet over zijn bipolaire stoornis. Verweerder was voornemens deel te nemen aan het monitoringsprogramma van ABS-artsen (hierna: het programma) en zou dit direct gaan regelen. De inspectie heeft verweerder op 16 juni 2016 machtigingsformulieren toegestuurd om te kunnen informeren bij ABS-artsen (hierna: ABS). In deze brief heeft de inspectie geschreven dat zij van verweerder verwachtte dat hij de inspectie zou informeren indien hij binnen twee weken geen contact zou hebben gehad met ABS en indien hij niet binnen één maand zou zijn ingeschreven in het programma van ABS. Op 27 juni 2016 stuurde verweerder de machtigingen ondertekend retour.
Op 24 augustus 2016 heeft de inspectie telefonisch contact opgenomen met verweerder omdat hij niet binnen de gestelde termijn had gereageerd naar aanleiding van de inhoud van de brief van 16 juni 2016. Verweerder had een e-mail naar ABS gestuurd om zich aan te melden, maar had daarop nog geen reactie ontvangen.
Op 29 september 2016 heeft verweerder de inspectie een e-mail gestuurd met een samenvatting van het gesprek dat hij had gehad met ABS over de inhoud van het programma.
Op 31 oktober 2016 heeft ABS aan de inspectie bericht dat verweerder nog niet deelnam aan het programma.
Bij brief van 24 november 2016 heeft de inspectie bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot deelname aan het programma van ABS.
De inspectie verwachtte binnen twee weken een reactie. Verweerder heeft niet op de brief gereageerd.
Bij brief van 20 december 2016 heeft de inspectie nogmaals aan verweerder verzocht haar te informeren over deelname aan het programma van ABS. Verweerder heeft niet op de brief gereageerd.
2017
Op 30 januari 2017 heeft de inspectie telefonisch contact opgenomen met verweerder. Verweerder verklaarde de brieven van 24 november 2016 en 20 december 2016 niet te hebben ontvangen. De inspectie heeft nogmaals per brief aan verweerder verzocht om haar te informeren over deelname aan het programma van ABS. Verweerder heeft niet op de brief gereageerd.
Op 1 maart 2017 heeft verweerder de inspectie een e-mail gestuurd, met dezelfde inhoud als de e-mail van 29 september 2016.
Op 6 maart 2017 heeft de inspectie verweerder per e-mail verzocht haar te informeren na het gesprek bij ABS op 9 maart 2017. In reactie hierop heeft verweerder de inspectie geïnformeerd dat hij verhinderd was voor een afspraak op 9 maart 2017 en een nieuwe datum werd gepland.
Op 20 maart 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en ABS. Op 21 maart 2017 heeft verweerder de inspectie hierover geïnformeerd en aangegeven dat hij het gespreksverslag zou toezenden zodra dat gereed was.
Op 10 mei 2017 heeft de inspectie per brief verzocht binnen twee weken het gespreksverslag toe te zenden. Verweerder heeft niet op de brief gereageerd.
De inspectie heeft op 1 juni 2017 haar brief van 10 mei 2017 per e-mail aan verweerder toegestuurd met het verzoek binnen twee weken te reageren. Verweerder heeft de inspectie (ongevraagd) de waarde van zijn lithiumbepaling gestuurd en bij e-mail van 4 juli 2017 heeft verweerder de inspectie geïnformeerd over de ontwikkelingen op zijn werk, privé en bij ABS.
Op 5 juli 2017 heeft de inspectie telefonisch contact opgenomen met verweerder. Verweerder was nog niet opgenomen in het programma van ABS. Hij kon pas worden opgenomen als zijn lithiumspiegel stabiel was en hij een gesprek met de psychiater had gehad dat een maand later zou plaatsvinden, aldus verweerder. Verweerder zou de inspectie informeren als hij was opgenomen in het programma van ABS.
Bij brief van 4 oktober 2017 heeft de inspectie bij verweerder geïnformeerd naar de opname in het programma van ABS. Op 9 oktober 2017 heeft verweerder per e-mail gereageerd dat hij onder behandeling was bij een psychiater en dat zijn medicatie was aangepast.
Op 6 december 2017 heeft de inspectie getracht telefonisch contact op te nemen met verweerder, maar bleek het telefoonnummer niet in gebruik. Daarop heeft de inspectie verweerder een e-mail gestuurd met het verzoek telefonisch contact op te nemen. Op 7 december 2017 heeft de inspectie verweerder een e-mail en een brief gestuurd met een uitnodiging voor een gesprek op 12 december 2017. Op 11 december 2017 heeft verweerder per e-mail verzocht de afspraak te verzetten naar januari 2018.
Bij e-mail van 12 december 2017 heeft de inspectie verzocht verweerder zijn telefoonnummer kenbaar te maken ten behoeve van het maken van een afspraak. Verweerder heeft niet op de e-mail gereageerd.
De inspectie heeft verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 21 december 2017. Op 19 december 2017 heeft verweerder de inspectie zijn telefoonnummer en een e-mailadres gemaild. Verweerder gaf daarbij aan de eerste drie weken geen gesprek te kunnen voeren vanwege andere afspraken.
Bij e-mail van 20 december 2017 heeft de inspectie verweerder nogmaals uitgenodigd voor een gesprek op 1 februari 2018. Die datum werd diezelfde dag telefonisch met verweerder afgestemd.
2018
De inschrijving van verweerder in het BIG-register is met ingang van 8 januari 2018 doorgehaald omdat hij zich niet tijdig had geherregistreerd. Verweerder heeft de inspectie hier niet over geïnformeerd.
Op 31 januari 2018 heeft verweerder het gesprek met de inspectie afgezegd vanwege ziekte. Op diezelfde dag heeft de inspectie hem bericht dat het gesprek werd verplaatst naar 15 februari 2018. Op 15 februari 2018 heeft het gesprek plaatsgevonden. Verweerder was nog niet opgenomen in het programma van ABS maar wilde daaraan direct gaan deelnemen. Verweerder werkte nog altijd bij dezelfde werkgever en was nu in opleiding tot specialist verzekeringsgeneeskunde. De opleider en supervisor van verweerder waren volgens hem op de hoogte van de gezondheidsproblemen inzake het middelengebruik en de bipolaire stoornis. Afgesproken werd dat hij binnen twee tot drie maanden opgenomen diende te zijn in het programma van ABS artsen en dat hij een kopie zou toesturen van zijn noodplan.
Op 12 maart 2018 heeft de inspectie schriftelijk de met verweerder gemaakte afspraken bevestigd en erop gewezen dat hij zijn toezegging direct te gaan deelnemen aan het programma van ABS niet is nagekomen. De inspectie heeft verweerder daarvoor nog tot 1 april 2018 de tijd gegeven.
Op 4 april 2018 heeft de inspectie gebeld met ABS, waarbij bleek dat verweerder geen contact had opgenomen met ABS. Op 16 april 2018 berichtte verweerder de inspectie dat hij wegens ziekte niet eerder had kunnen reageren, maar diezelfde dag nog contact op zou nemen met ABS.
Op 1 mei 2018 heeft de inspectie verweerder uitgenodigd voor een gesprek. In overleg met verweerder zou het gesprek plaatsvinden op 8 mei 2018. Op 7 mei 2018 stuurde verweerder en e-mail met een afschrift van een e-mail aan ABS waarin hij zich aanmeldde voor het programma van ABS. Verweerder gaf daarbij voorts aan verhinderd te zijn voor het gesprek op 8 mei 2018 in verband met een opleidingsdag.
Op 22 mei 2018 heeft verweerder een gesprek gehad met ABS.
Met ingang van 6 juni 2018 is verweerder weer ingeschreven in het BIG-register.
Tijdens het onderzoek van de inspectie is gebleken dat verweerder in de periode van
8 januari 2018 tot 6 juni 2018 niet als arts stond ingeschreven in het BIG-register maar naar eigen zeggen wel werkzaam was als arts.
Op 26 juni 2018 heeft de inspectie contact opgenomen met ABS en vernomen dat het ABS niet was gelukt om een afspraak met verweerder te maken omdat hij zijn afspraken niet nakwam. Verweerder was nog niet opgenomen in het programma. Een afspraak stond gepland op 11 juli 2018.
Op 2 juli 2017 wees de inspectie verweerder erop dat hij zijn afspraken niet nakwam en onvoldoende meewerkte aan het toezicht van de inspectie. De inspectie nodigde verweerder wederom uit voor een gesprek. Dit gesprek vond plaats op 19 juli 2018.
Verweerder werkte op dat moment nog altijd onder supervisie. De inspectie heeft besproken dat zij drie mogelijkheden zag ten aanzien van toezichtstappen, te weten deelname aan het programma bij ABS, onderzoek door een extern deskundige of een voordracht aan (destijds) het College voor Medisch Toezicht (hierna: CMT). Verweerder heeft toegezegd in overleg te gaan met ABS over de eerste en tweede mogelijkheid en zou de inspectie daarover vóór 27 juli 2018 informeren. Op 27 juli 2018 heeft verweerder de inspectie geïnformeerd dat hij graag wilde deelnemen aan het programma van ABS.
Op 10 september 2018 heeft de inspectie verweerder tweemaal gebeld. Er werd niet opgenomen. De inspectie heeft de voicemail van verweerder ingesproken met het verzoek direct terug te bellen. Op 11 september 2018 heeft de inspectie verweerder nogmaals gebeld. Er werd weer niet opgenomen.
De inspectie heeft vervolgens op 13 september 2018 contact opgenomen met ABS en vernomen dat verweerder niet was opgenomen in het programma. Verweerder was jegens ABS wederom afspraken niet nagekomen.
Bij brief van 28 september 2018 heeft de inspectie verweerder gewezen op de afspraken zoals gemaakt tijdens het gesprek op 19 juli 2018. Omdat verweerder niet was opgenomen in het programma van ABS heeft de inspectie verweerder verzocht mee te werken aan een onderzoek door een extern deskundige. Verweerder heeft niet gereageerd op de brief.
Op 6 november 2018 heeft de inspectie verweerder per brief geïnformeerd dat wanneer hij niet bereid zou zijn mee te werken aan een onderzoek door een extern deskundige, de inspectie een voordracht zou doen bij het CMT.
Bij e-mail van 14 november 2018 heeft verweerder de inspectie laten weten dat hij graag wilde worden opgenomen in het programma van ABS en graag een gezamenlijk gesprek wilde met de inspectie en ABS.
Op 27 november 2018 heeft de inspectie verweerder nog éénmaal in de gelegenheid gesteld mee te werken aan een onderzoek door een extern deskundige alvorens over te gaan tot een voordracht bij het CMT. Verweerder diende de inspectie daarover uiterlijk
12 december 2018 te informeren.
Op 3 december 2018 heeft verweerder de inspectie een e-mail gestuurd dat hij die week nog een afspraak zou maken met ABS voor de start van het programma.
Op 5 december 2018 heeft de inspectie contact opgenomen met ABS. ABS achtte opname in het programma niet zinvol omdat niet duidelijk was wat gemonitord zou moeten worden, de communicatie tussen verweerder en ABS niet liep en verweerder alleen contact met ABS opnam onder druk van de inspectie.
Op 18 december 2018 heeft de inspectie verweerder zowel per brief als per e-mail verzocht te reageren op haar brief van 27 november 2018. Verweerder reageerde daarop per e-mail dat hij zich die week zou aanmelden bij ABS ten behoeve van het programma. De inspectie heeft hem vervolgens telefonisch laten weten dat hij niet langer de gelegenheid kreeg tot opname in het programma van ABS, maar werd verzocht mee te werken aan een onderzoek door een extern deskundige. Als verweerder daartoe niet bereid zou zijn, zou hij worden voorgedragen bij het CMT.
Op 23 december 2018 heeft verweerder de inspectie per e-mail bericht dat hij niet bereid was mee te werken aan een onderzoek door een extern deskundige.
2019
Op 27 mei 2019 is het conceptrapport van de inspectie voorgelegd aan verweerder.
Op 19 juni 2019 heeft verweerder zijn correspondentie met ABS toegestuurd, maar niet inhoudelijk op het conceptrapport gereageerd.
Op 8 juli 2019 is het definitieve rapport vastgesteld en verzonden aan verweerder. Verweerder is over het definitieve rapport eveneens telefonisch geïnformeerd.
3. De voordracht van de inspectie
Naar de mening van de inspectie zijn er ernstige signalen die erop zouden kunnen duiden dat verweerder ongeschikt is voor de uitoefening van zijn beroep.
Voor de inspectie blijft het onduidelijk of de behandeling van de psychiatrische aandoeningen van verweerder, waaronder de bipolaire stoornis en zijn stoornis in middelengebruik, adequaat is (geweest), in hoeverre zijn drank- en middelengebruik in remissie is, of er bijzondere waarborgen nodig zijn en of er sprake is van een risico voor de patiëntveiligheid of de zorg.
Verweerder onttrekt zich immers stelselmatig aan het onderzoek en het toezicht van de inspectie. De inspectie heeft verweerder kans op kans geboden om aan de inspectie inzicht te verschaffen in zijn geschiktheid als arts. Verweerder heeft zich echter niet transparant en toetsbaar opgesteld. Verweerder heeft meermaals toezeggingen gedaan die hij niet is nagekomen, reageert regelmatig niet op brieven en telefonische oproepen en weigert mee te werken aan een onderzoek door een extern deskundige.
Ter zitting heeft de inspectie aangevuld dat het gehele traject zo lang heeft geduurd doordat de inspectie verweerder een kans heeft willen geven om aan zichzelf te werken, hij enige tijd niet BIG-geregistreerd is geweest en gedurende langere perioden opgenomen geweest is ter behandeling, waarbij er dus geen gevaar was voor de patiëntveiligheid, en verweerder steeds opnieuw dusdanige toezeggingen heeft gedaan en liet blijken heel graag als arts te willen werken, waardoor de inspectie hem toch weer de ruimte heeft geboden. Achteraf bezien had het handelen c.q. ingrijpen naar de eigen mening van de inspectie echter voortvarender gekund.
Omdat ten gevolge van het onvoldoende medewerken door verweerder aan het onderzoek door de inspectie, niet kan worden vastgesteld of er sprake is van (on)geschiktheid voor de uitoefening van het beroep van arts, acht de inspectie het noodzakelijk een voordracht te doen om een voorziening te treffen wegens ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van arts.
De inspectie doet een voordracht om de navolgende voorziening te treffen:
1. wanneer het college dit noodzakelijk acht, verzoekt de inspectie het college om verweerder te verzoeken zijn medewerking te verlenen aan een geneeskundig onderzoek en afhankelijk van de uitkomst daarvan een passende maatregel te nemen;
2. mocht verweerder aan een dergelijk onderzoek geen medewerking verlenen, dan verzoekt de inspectie het college om hem, gezien de bevindingen van de inspectie in het inspectierapport en de gebleken onmogelijkheid van de inspectie om nadere informatie te verkrijgen op welke wijze voldaan kan worden aan de voorwaarden voor goede zorg, de inschrijving in het BIG-register door te halen en de arts bij wijze van een voorlopige voorziening een schorsing van de inschrijving op te leggen tot de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden.
4. Het standpunt van verweerder
Het onprofessionele gedrag in 2010 betrof het lenen van geld bij collega’s. Verweerder stelt dit geld echter wel degelijk te hebben terugbetaald.
De valsheid in geschrifte in 2011 is niet gepleegd door verweerder, maar door zijn oom. Hij vervalste de recepten van verweerder voor zijn verslaafde dochter. De oom van verweerder heeft dit verklaard en heeft hiervoor ook een straf gekregen.
In 2011 heeft verweerder zich vrijwillig laten opnemen op de PAAZ-afdeling. De diagnose recidiverende depressie is toen omgezet in bipolaire stoornis. Verweerder is jaren met de verkeerde medicijnen behandeld, waardoor hij vrijwel voortdurend op hypomaan tot manisch niveau leefde.
Uit het expertiseonderzoek uit 2013 is gebleken dat het alcoholmisbruik in vroege, volledige remissie is en de cocaïneafhankelijkheid in langdurige, volledige remissie.
Verweerder is van mening dat hij er alles aan heeft gedaan om te herstellen en zich optimaal voor te bereiden op de rest van zijn leven. Hij gebruikt nog altijd netjes zijn medicatie, laat met regelmaat zijn bloed nakijken en heeft structurele gesprekken met zijn psychiater of psycholoog.
In overleg met de inspectie en zijn psychiaters, is geconcludeerd dat verweerder vaste werktijden behoeft zonder nacht- en weekeinddiensten, dat verweerder geen medicijnen meer zal voorschrijven en er een eindverantwoordelijke arts moet zijn voor eventuele beslissingen. Daarom is verweerder als keuringsarts gaan werken.
De manager van verweerder is zeer tevreden over hem. Ook heeft verweerder een uitstekende relatie met al zijn collega’s. Behoudens één ziekmelding en een kleine ingreep, is verweerder niet ziek uitgevallen. Hij is nog nooit te laat gekomen, heeft het uitstekend naar zijn zin, voelt zich op zijn plek en voelt zich gewaardeerd.
Van een roekeloze twintiger is verweerder inmiddels een 39-jarige man geworden, die sinds anderhalf jaar is getrouwd. Hij draagt mede de zorg voor de drie kinderen van zijn echtgenote en zij is in verwachting van hun eerste kind. Verweerder leidt nu een stabiel en gelukkig leven en wil dat graag zou houden. Verweerder hoopt dat het college hem laat behouden waar hij zo lang keihard voor heeft gewerkt; het zijn van arts in hart en nieren.
5. De overwegingen van het college
De inspectie heeft een omvangrijke voordracht ingediend met een uitgebreide onder-bouwing, bestaande uit een-en-twintig bijlagen. Verweerder heeft hierop gereageerd door een korte samenvatting te geven van zijn leven.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift niet of nauwelijks gereageerd op de stellingen van de inspectie of op de door de inspectie voorgestelde voorzieningen. Op de beschuldiging van het vervalsen van recepten en het niet terugbetalen van het van collega’s geleende geld na, heeft hij de door de inspectie gestelde feiten niet betwist.
Voorts heeft verweerder nagelaten om zijn standpunten met bewijzen te staven. Gezien de vastgestelde feiten, de duur van het traject bij de inspectie, het door de inspectie onderbouwd geuite vermoeden van ongeschiktheid en de inhoud van de voordracht, had het nu op de weg van verweerder gelegen om aan te tonen, althans in ieder geval aannemelijk te maken dat hij wél geschikt is voor de uitoefening van zijn beroep. Verweerder heeft dit nagelaten, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen.
Het college heeft de mogelijkheid om alvorens te beslissen, een deskundige te verzoeken een onderzoek te verrichten naar de geschiktheid van verweerder voor zijn beroepsuitoefening, zoals benoemd onder punt 1 van de voordracht. Gezien het feit dat verweerder zich in het gehele traject niet toetsbaar heeft opgesteld, zich keer op keer niet aan gemaakte afspraken heeft gehouden, eerder zijn medewerking aan een expertise door een deskundige heeft geweigerd en zijn niet onderbouwde afwezigheid ter zitting, ontbreekt bij het college echter het vertrouwen dat de verweerder daaraan nu wel zal meewerken. Derhalve zal het college hier niet toe overgaan.
Nu niet kan worden vastgesteld dat verweerder geschikt is om zijn beroep uit te oefenen, moet het college er met de inspectie van uitgaan dat verweerder wegens zijn geestelijke gesteldheid en/of zijn gewoonte van drankmisbruik en/of misbruik van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet de geschiktheid mist om zijn beroep uit te oefenen. Derhalve kan het college niet anders dan de voordracht van de inspectie toe te wijzen en zal het college direct overgaan tot de in de voordracht onder punt 2 genoemde voorziening, te weten het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving van verweerder in het BIG-register. Naar het oordeel van het college bestaan er voorts dusdanige zorgen over de patiëntveiligheid dat de bescherming van de individuele gezondheidszorg vereist dat aan deze doorhaling directe werking wordt verbonden.”
3. Beoordeling van het beroep
3.1 De Inspectie heeft in haar voordracht aan het Regionaal Tuchtcollege gevraagd de arts te verzoeken zijn medewerking te verlenen aan een geneeskundig onderzoek en afhankelijk van de uitkomst daarvan eventueel aan de arts een passende maatregel op te leggen. Voor het geval de arts aan een dergelijk onderzoek geen medewerking zou verlenen heeft de Inspectie het Regionaal Tuchtcollege verzocht de inschrijving van de arts in het BIG-register door te halen en hem bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang te schorsen.
3.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de voordracht van de Inspectie toegewezen en de subsidiair gevraagde maatregel opgelegd, omdat – kort gezegd – bij het college het vertrouwen ontbrak dat de arts aan een geneeskundig onderzoek mee zou werken en door het college niet kon worden vastgesteld dat hij geschikt is om zijn beroep uit te oefenen. De arts had vrijwel geen verweer gevoerd en was afwezig ter rechtszitting van het Regionaal Tuchtcollege.
3.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft bij tussenbeslissing van 18 september 2020 de Inspectie in de gelegenheid gesteld om tot twee weken voor de vervolgzitting een deskundigenrapport over de geschiktheid van de arts om zijn beroep uit te oefenen over te leggen. Het Centraal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing negen ter beantwoording aan de deskundige voor te leggen vragen opgenomen.
3.4 Op 15 januari 2021 heeft het Centraal Tuchtcollege het expertiserapport van de Inspectie ontvangen. In de begeleidende brief meldt de Inspectie dat zij, na kennisneming van het rapport, van oordeel is dat doorhaling een te zware maatregel zou zijn en dat het rapport haar aanleiding geeft de voordracht te veranderen. De Inspectie verzoekt het Centraal Tuchtcollege thans de beroepsuitoefening van de arts aan voorwaarden te verbinden, dan wel hem de bevoegdheid om het in het register ingeschreven staande beroep uit te oefenen gedeeltelijk te ontzeggen. In haar voordracht doet de Inspectie een voorstel voor de aan de beroepsuitoefening door de arts te verbinden voorwaarden.
3.5 De arts heeft op de rechtszitting in beroep aangegeven zich te kunnen vinden in de inhoud van het expertiserapport en in de door de Inspectie voorgestelde voorwaarden.
3.6 Het Centraal Tuchtcollege oordeelt als volgt.
3.7 Na kennisneming van het expertiserapport en met inachtneming van de stukken in beroep en van hetgeen op de beide rechtszittingen is besproken, acht het Centraal Tuchtcollege de maatregel van doorhaling niet passend. Het beroep van de arts slaagt op dit punt.
Het Centraal Tuchtcollege volgt de gewijzigde voordracht van de Inspectie en zal de arts enkele aan de uitoefening van het beroep van arts verbonden bevoegdheden ontzeggen. Tevens zal het Centraal Tuchtcollege aan de beroepsbeoefening van de arts enkele voorwaarden verbinden waaronder de verplichting om de Inspectie jaarlijks schriftelijk en gedocumenteerd op de hoogte te stellen van de naleving van deze voorwaarden. Voor deze laatste verplichting geldt dat die na een periode van vijf jaar zal vervallen, tenzij de Inspectie na ommekomst van deze periode zwaarwegende redenen ziet om deze verplichting te laten voortduren.
3.8 Deze voorwaarden en restricties aan de beroepsuitoefening zijn de volgende:
ontzegt de arts de bevoegdheid om:
- een beroep uit te oefenen waarbij hij in contact komt met opiaten;
- middelen bedoeld in de Opiumwet artikelen 2 en 3 voor te schrijven bij het uitoefenen van een beroep in de zorg;
- avond- en nachtdiensten te doen en om werkzaamheden te verrichten in de curatieve zorg;
verbindt aan de beroepsuitoefening door de arts de volgende bijzondere voorwaarden:
- de arts dient in verband met zijn bipolaire stoornis onder behandeling te blijven van, in ieder geval, een psychiater en bij wezenlijke veranderingen in zijn psychische toestand onverwijld met zijn behandelaars contact op te nemen;
- de arts dient, bij het aanvaarden van een (nieuwe) werkkring in de zorg, de bedrijfsarts van die organisatie van zijn geschiedenis van bipolaire stoornis en de stoornis in het middelengebruik op de hoogte te stellen;
- de arts dient, bij het uitoefenen van een beroep in de zorg, zorg te dragen voor begeleiding door en periodiek overleg met een coach;
- de arts dient, voor een periode van vijf jaar ingaande op de dag van deze uitspraak, de Inspectie jaarlijks schriftelijk en gedocumenteerd op de hoogte te stellen van de naleving van de hiervoor genoemde voorwaarden, ten genoege van de Inspectie, alsmede nadien indien de Inspectie dat noodzakelijk acht.
3.9 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover de inschrijving van de arts daarbij is doorgehaald;
en, opnieuw rechtdoende, ontzegt de arts de bevoegdheid om:
- een beroep uit te oefenen waarbij hij in contact komt met opiaten, en middelen bedoeld in de Opiumwet artikelen 2 en 3 voor te schrijven;
- bij het uitoefenen van een beroep in de zorg avond- en nachtdiensten te doen en om werkzaamheden te verrichten in de curatieve zorg;
verbindt aan de beroepsuitoefening door de arts de volgende bijzondere voorwaarden:
- de arts dient in verband met zijn bipolaire stoornis onder behandeling te blijven van, in ieder geval, een psychiater en bij wezenlijke veranderingen in zijn psychische toestand onverwijld met zijn behandelaars contact op te nemen;
- de arts dient, bij het aanvaarden van een (nieuwe) werkkring in de zorg, de bedrijfsarts van die organisatie van zijn geschiedenis van bipolaire stoornis en de stoornis in het middelengebruik op de hoogte te stellen;
- de arts dient, bij het uitoefenen van een beroep in de zorg, zorg te dragen voor begeleiding door en periodiek overleg met een coach;
- de arts dient, voor een periode van vijf jaar ingaande op de dag van deze uitspraak, de Inspectie jaarlijks schriftelijk en gedocumenteerd op de hoogte te stellen van de naleving van de hiervoor genoemde voorwaarden, ten genoege van de Inspectie, alsmede nadien indien de Inspectie dat noodzakelijk acht;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde , voorzitter; S.M. Evers en J. Legemaate, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en I.A. de Boer , leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris. Uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2021.
Nico Terpstra
praktijkhoudend huisarts, Hoorn
Interessante casus, waarbij de zachtmoedigheid van het tuchtsysteem bij het beoordelen van de handelwijze van deze collega opvalt. Klaarblijkelijk kan je heel ver gaan, verder dan ik ooit voor mogelijk had gehouden, en toch als arts werkzaam blijven.... Ik weet niet goed wat ik daar van moet denken.