Beroepsverbod en drie jaar cel voor huisarts die patiënten verkrachtte
Uitspraak: Celstraf en beroepsverbod
7 reactiesDrie patiënten doen aangifte tegen hun huisarts vanwege betasting en verkrachting. Ze zijn ver in de 80 en al jaren patiënt bij de 53-jarige huisarts. Nadat de huisarts haar heeft betast en vaginaal met de vingers heeft gepenetreerd, doet de eerste patiënt na enige twijfel in 2019 aangifte. Ze bedenkt namelijk dat er misschien wel meer patiënten zijn die er niks over durven te zeggen.
Daarna doen twee andere patiënten aangifte van soortgelijke gebeurtenissen. Bij de eerste patiënt gebeurt het tijdens een visite in het kader van het syndroom van Tietze (pijnlijk kraakbeen tussen borstbeen en ribben), bij de tweede tijdens een visite voor haar zoon en later nog een keer tijdens een visite vanwege buikklachten bij haarzelf. De derde patiënt bezoekt de huisarts vanwege maagpijn. De huisarts zegt dat hij ook een vaginaal onderzoek wil doen om te kijken of haar maagklachten van de baarmoeder komen. Als de tweede en derde patiënt aangeven dat hij moet stoppen, onder meer omdat hij ze pijn doet, stopt hij niet en maakt seksueel getinte opmerkingen. Bij beide patiënten betast hij ook de borsten.
Waar de huisarts zelf dacht dat hij mee bezig was, komt in de uitspraak niet naar voren. Zijn advocaat mikt met zijn verdediging vooral op de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de patiënten – van wie één inmiddels is overleden – vanwege hun mentale toestand, het ontbreken van steunbewijs en het ontbreken van dwang tijdens de handelingen. Hier gaat de strafrechter niet in mee, die acht verkrachting bewezen en stelt dat de huisarts zijn bijzondere verantwoordelijkheid als huisarts en zijn aan deze positie verbonden overwicht heeft misbruikt. De huisarts krijgt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van drie jaar en een beroepsverbod voor vijf jaar. Overigens was de huisarts in 2017 al betrokken in een soortgelijke strafzaak, waarbij hij door een vormfout werd vrijgesproken.
‘Het is zo duidelijk fout wat deze huisarts deed, dat we het daar allemaal over eens zullen zijn’, reageert huisarts Qvinny Leemans. ‘Ik ben benieuwd welke weerslag deze uitspraak heeft op mannelijke collega’s, omdat de rechter spreekt over hoe de publiciteit rond deze zaak het vertrouwen in de beroepsgroep in het algemeen schaadt. Als vrouwelijke huisarts heb ik daar weinig last van, maar voelen mannelijke huisartsen zich nu minder vrij om een vaginaal toucher of borstonderzoek te doen? Of vinden patiënten dat vaker bezwaarlijk?’
Adviseur gezondheidsrecht bij de KNMG Katrien Zetsma vindt het terecht dat de strafrechter de arts naast een gevangenisstraf een strafrechtelijk beroepsverbod oplegt. Zetsma: ‘Daarnaast bestaat nog steeds de mogelijkheid voor de slachtoffers/nabestaanden om een tuchtrechtelijke procedure te starten; tuchtrecht en strafrecht sluiten elkaar immers niet uit. Ik ben benieuwd of daar gebruik van wordt gemaakt.’
Leemans: ‘Ik vraag me af of de rechter doorheeft dat, met de herregistratieregels, een beroepsverbod voor vijf jaar praktisch gezien waarschijnlijk een definitief einde is van zijn carrière als huisarts. Daarbij laat ik de vraag of dit in dit specifieke geval een probleem is even in het midden.’
Over de vraag of er inderdaad een tuchtprocedure loopt, kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd geen uitspraken doen.
download de ingekorte uitspraak (in pdf)Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 oktober 2022
volledige uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1969,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Engwegen, advocaat, kantoorhoudende te Echt.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: als arts in de periode 27 juni 2016 tot en met 14 juni 2018 tijdens een medisch onderzoek zijn patiënte [slachtoffer 1] heeft verkracht, althans dat hij met die patiënte ontucht heeft gepleegd.
Feit 2: als arts in de periode 18 september 2017 tot en met 4 september 2019 tijdens medisch onderzoeken zijn patiënte [slachtoffer 2] tweemaal heeft verkracht, althans dat hij met die patiënte ontucht heeft gepleegd.
Feit 3: als arts in de periode 1 april 2019 tot en met 29 mei 2019 tijdens een medisch onderzoek zijn patiënte [slachtoffer 3] heeft verkracht, althans dat hij met die patiënte ontucht heeft gepleegd.
Feit 4: als huisarts werkzaam in de gezondheidszorg, tijdens een medisch onderzoek ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die patiënte was van verdachte.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair en 4 bewezen kunnen worden verklaard. Hij heeft daartoe gewezen op de aangifte van [slachtoffer 1] die volledig, accuraat en consistent is. Naast de verklaringen van aangeefster gebruikt de officier van justitie voor de feiten 1 primair en 4 de getuigenverklaring van [getuige 1] , de getuigenverklaring van [getuige 2] , de medische stukken van aangeefster, het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van de nieuwe huisarts [naam huisarts 1] , het proces-verbaal bevindingen logging-gegevens CompuGroupMedical en de getuigenverklaringen [getuige 3] en [getuige 4] als (steun)bewijsmiddelen.
Het onder feit 2 primair tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] . Zij wilde aanvankelijk geen aangifte doen, maar na met haar dochter [getuige 5] en haar kleindochter [getuige 6] te hebben gesproken en na het verzoek van [slachtoffer 3] doet zij toch aangifte. Inhoudelijk heeft zij niet met [slachtoffer 3] besproken wat zich heeft afgespeeld. Deze gang van zaken heeft geen invloed op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Zij verklaart voldoende volledig, accuraat en in grote lijnen consistent. De getuigenverklaring van [getuige 5] , de getuigenverklaring van [getuige 6] , de getuigenverklaring van [getuige 7] , de medische informatie van huisarts [naam huisarts 2] , het proces-verbaal van bevindingen logging-gegevens CompuGroupMedical, de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] gebruikt de officier van justitie als steunbewijs voor feit 2 primair.
Het onder feit 3 primair tenlastegelegde kan eveneens bewezen worden verklaard. [slachtoffer 3] doet aangifte. Zij verklaart volledig en is accuraat, consistent en gedetailleerd. De getuigenverklaring van [getuige 8] , de getuigenverklaring van [getuige 9] , de getuigenverklaring van [getuige 10] , de getuigenverklaring van [getuige 11] , de getuigenverklaring van [getuige 12] ( [getuige 12] ), het proces-verbaal van bevindingen telefooncontacten [slachtoffer 3] en de huisarts, de medische uitdraai/patiëntendossier [slachtoffer 3] , het proces-verbaal van bevindingen logging-gegevens CompuGroupMedical, de getuigenverklaring van [getuige 13] en de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] gebruikt de officier van justitie als steunbewijs voor feit 3 primair.
De officier van justitie verwijst ook naar de modus operandi van de verdachte, die op essentiële punten overeenkomsten vertoont in de aan de verdachte tenlastegelegde zaken, maar ook met die in de zaak van aangeefster [slachtoffer 1] uit 2017.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit.
Feit 1
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [slachtoffer 1] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. Aangeefster is labiel, heeft de nodige psychische klachten, heeft lang gewacht met het doen van de aangifte, is na het beweerdelijke strafbare feit bij de verdachte als patiënte gebleven en werd bij het doen van de aangifte beïnvloed door de mediaberichten die over de verdachte waren verschenen.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer 1] wel als betrouwbaar dient te worden aangemerkt, dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat er geen steunbewijs aanwezig is voor haar verklaring.
Voor zover de rechtbank van mening is dat er wel voldoende steunbewijs aanwezig is, stelt de verdediging zich meer subsidiair op het standpunt dat er geen sprake is van een verkrachting, nu de dwang ontbreekt. Indien de verklaring van [slachtoffer 1] wordt gevolgd, is er door verdachte gehoor gegeven aan haar verzoek om te stoppen met de handelingen en kan er geen sprake zijn van dwang wegens het niet durven verzetten tegen de overwichtsrelatie. Er is evenmin geen sprake van dwang door onverhoeds handelen, nu [slachtoffer 1] zich volgens haar heeft verzet en direct is weggegaan.
Feit 2
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Primair omdat de verklaring van [slachtoffer 2] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt en subsidiair nu er geen steunbewijs aanwezig is.
De verklaring van aangeefster is onbetrouwbaar gelet op de discrepanties in haar verklaring en het feit dat haar mentale toestand niet optimaal was. Tekenend is dat [slachtoffer 2] niet in staat is om haar eigen woonkamer te tekenen. Wat verder zeer opmerkelijk is te noemen, is dat [slachtoffer 2] bij verdachte is gebleven en niet van huisarts is gewisseld en dat de aangeefster pas aangifte heeft gedaan, nadat verdachte in de zaak van [slachtoffer 3] in vrijheid is gesteld. Niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer 2] in haar aangifte is beïnvloed door de verklaring van [slachtoffer 3] en dat het laatstgenoemde overleg heeft gehad met de aangeefster voor dat zij aangifte deed.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer 2] wel als betrouwbaar dient te worden aangemerkt dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat er geen steunbewijs aanwezig is voor haar verklaring.
De getuigenverklaringen van [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] betreffen allemaal verklaringen uit dezelfde bron, zodat deze niet als steunbewijs kunnen dienen, te meer nu er in deze verklaringen geen specifieke emoties worden genoemd die als steunbewijs kunnen dienen.
Voor zover de rechtbank van mening is dat er wel voldoende steunbewijs aanwezig is, stelt de verdediging zich meer subsidiair op het standpunt dat er ook hier geen sprake is van een verkrachting, nu de dwang ontbreekt.
Ook is er geen sprake van dwang door onverhoeds handelen, nu er wel degelijk verzet is geweest.
Feit 3
Ten aanzien van feit 3 heeft de rechter-commissaris op 22 augustus 2019 en de raadkamer op 3 oktober 2019 geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren aanwezig waren. Ook op 30 januari 2020 en op 16 maart 2020 is geoordeeld dat deze ernstige bezwaren nog immer niet aanwezig waren. De verdediging is van mening dat hierin niets is veranderd en dat er daarom geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs.
Voor wat betreft dit feit is er enkel en alleen de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] , die verklaart dat verdachte aan haar borsten zou hebben gezeten en haar gevingerd zou hebben. Er is geen steunbewijs aanwezig. Er zijn getuigen gehoord, nu [slachtoffer 3] dit voorval aan een aantal personen zou hebben verteld. Al deze getuigen hebben geen specifieke emoties bij aangeefster waargenomen.
Dat er een discrepantie is tussen de medische gegevens van aangeefster die de verdachte in zijn bezit had en de medische gegevens die de opvolgend huisarts [naam huisarts 2] in zijn bezit had, kan evenmin als steunbewijs dienen.
Nu er geen steunbewijs aanwezig is, is er geen sprake van wettig en overtuigend bewijs en dient ook voor feit 3 vrijspraak te volgen.
Voor zover de rechtbank van mening is dat er wel voldoende steunbewijs aanwezig is, stelt de verdediging zich meer subsidiair op het standpunt dat er ook hier geen sprake is van een verkrachting, nu de dwang ontbreekt.
Uit niets blijkt dat [slachtoffer 3] niet weg kon gaan. De feiten en omstandigheden zijn in dit verband van belang. Er is geen geweld gebruikt volgens [slachtoffer 3] . Daarnaast heeft zij zelf haar kleding uitgedaan, dus als ze weg had willen gaan, was daar op dat moment de gelegenheid voor. Bovendien verklaart ze zelf dat ze het heel prettig vond en er geen sprake was van verkrachting. Er is dan ook geen sprake van dwang wegens het niet durven verzetten tegen de overwichtsrelatie. Ook is er geen sprake van dwang door onverhoeds handelen, nu ze weg had kunnen gaan en er dus de gelegenheid was om zich tegen het handelen te verzetten.
Feit 4
De verdachte dient eveneens van dit feit te worden vrijgesproken.
Primair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verklaring van [slachtoffer 1] als
onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. De raadsman verwijst naar wat hij hierover onder feit 1 heeft betoogd.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat ook ter zake dit feit geen steunbewijs aanwezig is en verwijst naar hetgeen hij hierover onder feit 1 naar voren heeft gebracht.
Schakelbewijs
De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet betrouwbaar zijn. Gelet hierop kunnen deze niet als bewijs dienen bij de andere aangiftes, zodat schakelbewijs om deze reden al niet aan de orde is.
De raadsman is verder van mening dat de modus operandi in de drie zaken niet in belangrijke mate overeenkomt, maar dat hier juist grote verschillen in zitten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank1
Bewijsmiddelen
Op 12 juni 2019 deed Veilig Thuis een melding bij team zeden van de Eenheid Limburg, inhoudende dat [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt dat dit de in de tenlastegelegde [slachtoffer 3] betreft) heeft aangegeven meerdere malen door haar huisarts [verdachte] te zijn betast aan haar borsten en andere lichaamsdelen. [verdachte] heeft onder andere een liesonderzoek gedaan, waarbij hij tussen de benen in de haar vagina kneep. Op 20 juni 2019 deed [slachtoffer 3] aangifte. Zij beschrijft onder meer het voorval dat zich volgens aangeefster op de woensdag voor Hemelvaartsdag heeft afgespeeld. [slachtoffer 3] had last van de ziekte van Tietze en belde de verdachte. Zij sprak met de assistente van de verdachte, waarna hij aan het einde van de middag op huisbezoek kwam. Verdachte trok [slachtoffer 3] van de bank. Hij nam [slachtoffer 3] daarna mee naar de keuken om haar te onderzoeken. Daar deed de verdachte haar blouse omhoog, zoals hij altijd deed als hij haar voor klachten in verband met de ziekte van Tietze onderzocht. Verdachte had even gevoeld en zei “we gaan in de badkamer want je staat in het licht”. In de badkamer deed de verdachte de blouse van [slachtoffer 3] weer omhoog. Daarna trok de verdachte de broek en onderbroek van [slachtoffer 3] tot haar knieën naar beneden en ging hij met zijn hand tussen haar benen. [slachtoffer 3] stond op dat moment met haar rug naar de verdachte toe en leunde met haar handen op een kastje. Verdachte is volgens [slachtoffer 3] vanuit de achterkant met zijn vingers in haar vagina gegaan en gaan kneden. Hij heeft daarmee [slachtoffer 3] bevredigd. Verdachte heeft terwijl hij dit deed ook de blouse en BH van [slachtoffer 3] uitgedaan. Nadat ze zei “kan dat” wilde ze ook zeggen “kan dat eigenlijk wel”, deed de verdachte de vinger op de mond. Dat ze haar mond moest houden. Verdachte waste na afloop zijn handen en liep terug naar de woonkamer, waar de man van [slachtoffer 3] zich bevond. Vervolgens heeft [slachtoffer 3] de gebeurtenis een paar dagen tot zich door laten dringen. Ze bedacht dat er misschien meer mensen zijn die niks durven te zeggen, waarop zij besloot om er werk van te maken. Uiteindelijk heeft zij dit gemeld bij haar hulpverlening en is Veilig Thuis ingeschakeld. Verdachte heeft geen handschoen gebruikt. 2
De dochter van [slachtoffer 3] , [getuige 12] , heeft verklaard dat aangeefster hulp nodig heeft gehad van een psycholoog en een psychiater vanwege problematiek uit haar jeugd. Ze lijdt aan borderline. De hulpverlening die haar moeder krijgt draagt bij aan stabiliteit.3
[slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt dat dit de in de tenlastegelegde [slachtoffer 2] betreft), geboren op [geboortedatum 2] 1936, is een schoonzus van aangeefster [slachtoffer 3] . Nadat de dochter van [slachtoffer 2] , [getuige 5] , had gehoord dat aangeefster [slachtoffer 3] was misbruikt door de verdachte heeft zij tegen haar moeder gezegd: ‘Mam, volgens mij heeft ie jou ook gepakt want jij bent al een tijd niet meer bij hem geweest’. [slachtoffer 2] beaamde aan haar dochter dat [verdachte] haar had misbruikt. Hierop heeft haar dochter melding gedaan bij de politie. Op 4 september 2019 is een informatief gesprek en een aangifte opgenomen van [slachtoffer 2] . In haar aangifte verklaart [slachtoffer 2] dat de verdachte 2 keer zijn vingers in haar pruim had gedaan. De eerste keer was toen haar zoon [naam zoon] schurft had. Dat was in 2019. De tweede keer was in maart of april, ongeveer een half jaar geleden. De verdachte vroeg haar om naar de achterdeur van haar woning te komen om te kijken hoe de uitslag eruitzag. Daarna moest [slachtoffer 2] van de verdachte naar de tafel gaan. Ze stond toen bij de tafel. Ze legde haar handen op de tafel om zich vast te houden, de verdachte stond achter haar en trok haar broek af tot halverwege haar onderbenen. Ze had een onderbroek aan en een overbroek. Vervolgens ging de verdachte met 2 vingers haar vagina binnen. Het deed haar flink pijn. De vingers bewoog hij op en neer en hij vroeg of ze klaarkwam. Ze zei tegen hem: wat ga je nou doen” en toen zei hij: “blijf maar rustig staan”.
De tweede keer gebeurde het in haar slaapkamer. De verdachte kwam toen langs vanwege buikonderzoeken. Aangeefster had doorgegeven dat ze pijn aan haar buik had. Hij pakte haar bij de hand en ze moest mee naar de slaapkamer. Ze moest op bed gaan liggen en dan zou hij naar haar buik kijken. Ze lag op haar rug op het bed, met haar hoofd op het kussen. Haar bovenkleding was iets omhooggetrokken. Hij ging op het bed zitten en voelde eerst aan haar blote buik. Hij deed haar broek en haar onderbroek omlaag tot aan haar voeten. Nadat hij haar buik met “blote handen had onderzocht, zaten zijn vingers ineens weer in haar pruim. Aangeefster zei: “schei er mee uit”. Hij bleef echter doorgaan met de vingers op en neer gaan in haar pruim. Ze zei tegen hem dat het pijn deed. Hij vroeg haar of ze het lekker vond en of ze zich wel eens klaar maakte.
Verdachte heeft ook aan haar borsten gezeten. Hij zei dat hij moest voelen of ze knobbels had. Ze zei direct tegen hem dat zij geen knobbels had en dat hij van haar af moest blijven. Hij heeft ook met haar tepels gespeeld. Dat deed hij met zijn handen. Hij maakte draaiende bewegingen met zijn handen bij haar tepels. Het is gebeurd tegelijk met de schurft. Hij deed haar shirt omhoog en toen voelde hij of ze knobbels had.4
Op 24 september 2019 verklaarde aangeefster [slachtoffer 2] dat de verdachte het raam had dichtgedaan en het rolgordijn naar beneden had gedaan. Toen de verdachte met zijn vingers bij haar binnendrong had hij allebei de keren geen handschoenen aan.5
Op 12 september 2019 heeft de dochter van aangeefster [slachtoffer 2] , [getuige 5] , verklaard dat haar moeder voor van alles door [verdachte] werd onderzocht; pijn aan haar schouder, pijn aan haar vinger, versleten knieën en astma. De mentale toestand van haar moeder is niet helemaal perfect.6
[slachtoffer 1] was patiënte van de verdachte. Zij lijdt onder meer aan angsten en depressies. In het verleden is zij misbruikt door een ander dan verdachte. Nadat de verdachte is aangehouden in de zaak van aangeefster [slachtoffer 3] heeft aangeefster [slachtoffer 1] zich op 26 augustus 2019 via het servicecentrum gemeld. Op 4 september 2019 is met [slachtoffer 1] een informatief gesprek gevoerd. Op 11 september 2019 belde [slachtoffer 1] dat zij aangifte wil doen, maar dit psychisch niet aan kan op dit moment. Op 18 september 2019 doet [slachtoffer 1] aangifte. Zij verklaarde dat de verdachte haar op een hele onprofessionele manier inwendig had onderzocht terwijl het niet nodig was. Dat was ongeveer anderhalf jaar geleden. Zij had contact met Stevig in Heerlen, omdat zij psychische klachten had. Ongeveer anderhalf jaar tot twee jaar geleden ging aangeefster naar de verdachte, omdat zij maagpijn had. [getuige 1] ging mee en bleef in de wachtkamer wachten. Ze moest van dokter [verdachte] op het ligbed gaan liggen en haar truitje omhoog doen. Hij ging voelen met zijn vingers op haar blote buik. Aangeefster had weke-delen reuma. Hij voelde aan haar maag en ging steeds meer naar onderen. Hij vroeg haar de broek uit te doen om te kijken of haar maagklachten van de baarmoeder kwamen. Ze deed haar schoenen, broek en onderbroek uit en ging weer liggen op het bed. Haar truitje hielde ze aan. Ze ging op haar rug liggen. Toen ging hij haar inwendig onderzoeken. Hij ging met de vinger naar binnen. Hij deed dat met zijn middelvinger. Hij ging in het middelste gat. Het deed pijn. Het bleef er heel lang in. Hij maakte een soort ronde beweging met zijn vinger.
Ze zei: “stop, het doet me pijn”. Hij zei dat ze moest ontspannen en hij vroeg of zij zelf wilde voelen want zij was nat van onderen. Hij had geen handschoenen aan. Op de behandeltafel heeft ze zijn hand weggetrokken. Hij wilde haar hand vastpakken om samen te voelen. Hij wilde met zijn hand haar hand naar haar gaatje brengen. Zij heeft psychische klachten.
Ze zei tegen [getuige 1] dat ze meteen moesten gaan. Ze zijn meteen naar buiten gegaan. In de auto heeft [slachtoffer 1] [getuige 1] verteld dat dokter [verdachte] haar inwendig had onderzocht terwijl dit helemaal niet nodig was.7
[getuige 1] heeft op 7 oktober 2019 verklaard dat hij [slachtoffer 1] met de auto naar de verdachte heeft gebracht, omdat ze buikpijn had. Ze moesten wachten bij de dokter. Toen [slachtoffer 1] uit de spreekkamer kwam, kwam ze er opstandig uit. Ze kwam naar hem toe en zei heel kortaf en opstandig: “meekomen”. Dit was niets voor haar. Zo sprak zij hem nooit aan. Ze zijn in de auto gestapt en weggereden in de richting van haar woning. Dit is ongeveer 5 minuten rijden. Tijdens die autorit vertelde ze dat zij een inwendig onderzoek had gehad dat niet nodig was en dat dokter [verdachte] had gezegd dat zij vochtig of nat was tussen haar benen bij haar vagina. Hij zei tegen haar dat hij wilde draaien en terugrijden naar de huisarts om alles ‘recht te zetten’. Ze wilde naar huis en hij heeft haar daar afgezet. Getuige [getuige 1] denkt dat dit anderhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden.8
Nadere overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het bewijs.
Bewijsminimum
Volgens het tweede lid van artikel342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) -dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan- kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Er kunnen daarom geen algemene regels worden gegeven over de toepassing van artikel 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent kan slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid worden verschaft door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefsters
De eerste vraag die zich aandient is of de verklaringen van de aangeefsters -gelet op de verweren die zijn opgeworpen door de verdediging- betrouwbaar zijn. Immers, enkel betrouwbare verklaringen kunnen als uitgangspunt dienen voor de verdere beoordeling van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Indien de eerste vraag bevestigend beantwoord wordt dient zich vervolgens de tweede vraag aan: is er voldoende steun voor die verklaringen te vinden in ander bewijsmateriaal?
De rechtbank neemt bij de beantwoording van bovengenoemde vragen als uitgangspunt dat de rechtbank aangeefsters als kwetsbaar beschouwt. Wijlen [slachtoffer 3] was ruim indachtig ten tijde van de tenlaste gelegde feiten. Daar komt bij dat uit de verklaring van haar dochter [getuige 12] blijkt dat [slachtoffer 3] destijds aan structurele psychische problemen leed. [slachtoffer 2] was ten tijde van de tenlastegelegde feiten eveneens ruim in de tachtig. Uit de verklaring van haar dochter [getuige 5] blijkt dat haar mentale gezondheid destijds niet optimaal was, getuige het feit dat toen zij -tijdens het politieverhoor van haar moeder- inzage kreeg in de door haar moeder gemaakte situatietekeningen van haar huis, zij aangaf dat die tekeningen niet klopten en niet overeenkwamen met de werkelijke situatie bij haar moeder thuis. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat zij een belast psychisch verleden had en daar op het moment van de tenlastegelegde feiten nog last van had.
De rechtbank zal eerst -indachtig het voorgaande- de verklaringen van de aangeefsters tegen het licht houden. Hierbij is van belang op te merken dat de rechtbank bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen let op de volledigheid, accuraatheid en consistentie daarvan. De rechtbank constateert dat de verklaringen van [slachtoffer 3] consistent, volledig en accuraat zijn. [slachtoffer 3] heeft haar verhaal tot drie keer toe tegen de politie verteld en heeft daarbij op hoofdlijnen hetzelfde verhaal verteld, zonder daarbij belangrijke details weg te laten. Hetzelfde geldt voor de aangeefster [slachtoffer 1] , die haar verhaal twee keer tegen de politie heeft verteld. De verklaringen van beide aangeefsters analyserend, kunnen er naar het oordeel van de rechtbank geen punten worden benoemd die wijzen op onbetrouwbaarheid van die verklaringen. Bij het analyseren van de drie verklaringen die [slachtoffer 2] bij de politie heeft afgelegd, vallen wel bepaalde inconsistenties op. Zo lijkt het bijvoorbeeld erop dat zij bepaalde gebeurtenissen in haar aangifte niet in het juiste tijdvak kan plaatsen. Aan de andere kant is het zo dat de aangeefster [slachtoffer 2] op hoofdlijnen wel consistent blijft over het gebeurde zelf. Daarbij zij opgemerkt dat de geconstateerde inconsistenties in het licht dienen te worden gezien van haar kwetsbaarheid. Immers, dat een kwetsbare persoon een gebeurtenis niet tot in detail kan navertellen is geenszins verwonderlijk. De inhoudelijke beoordeling leidt -gelet op het voorgaande- niet tot het oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] daarom als onbetrouwbaar dienen te worden bestempeld.
De vervolgvraag is of de door de raadsman gestelde onbetrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters kan volgen uit andere omstandigheden. De enkele omstandigheid dat de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun aangifte mogelijk hebben gedaan na het zien van mediaberichten over betrokkenheid van verdachte bij een vergelijkbaar geval als dat van henzelf, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om daaruit de gevolgtrekking te maken dat die aangiftes reeds om die reden onbetrouwbaar zijn. Het is immers een bekend fenomeen dat vele slachtoffers van zedenzaken -mede vanwege de secundaire victimisatie- terughoudendheid betrachten bij het doen van een aangifte. Een mediabericht over iets soortgelijks als wat zij hebben meegemaakt, kan juist aan die slachtoffers een beslissende zet geven om hun verhaal bij de politie te doen. Om van een onbetrouwbare verklaring te kunnen spreken is meer nodig dan de enkele vaststelling dat alvorens aangifte te doen de aangeefsters een mediabericht over de verdachte hebben gezien. Van deze aanvullende omstandigheden is de rechtbank noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken.
Evenmin is dat de omstandigheid dat de dochter van [slachtoffer 2] , - [getuige 5] -, [slachtoffer 2] zelf en [slachtoffer 3] mogelijk onderling hun ervaringen met de verdachte hebben besproken. [getuige 5] was hier tijdens de politieverhoren niet eenduidig over. Eerst verklaarde zij dat haar moeder aanwezig was tijdens een bespreking alwaar ook [slachtoffer 3] aanwezig was, om later te verklaren dat dit niet zo was. Die laatste verklaring past meer bij het overigens uit het dossier blijkende gegeven dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] al jaren geen contact meer hadden. Echter, al was het zo dat de aangeefsters hun ervaringen met elkaar hebben besproken, dan nog is enkel dat gegeven onvoldoende om de conclusie te trekken dat hun verklaringen reeds om die reden als onbetrouwbaar dienen te worden bestempeld. Om die conclusie te trekken is meer nodig. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat tussen hen zaken werden besproken en afgestemd die de betrouwbaarheid van hun verklaringen zou kunnen aantasten.
De rechtbank is, gelet op voornoemde overwegingen, van oordeel dat de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn en als zodanig als uitgangspunt kunnen dienen bij de verdere beoordeling van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten.
Steunbewijs
Dan de vraag of er voor de verklaringen van de aangeefsters voldoende steun te vinden is in andere bewijsmiddelen. Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad9 volgt dat schakelbewijs als steunbewijs kan dienen. Met de term schakelbewijs pleegt te worden aangeduid een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de -uit één of meer bewijsmiddelen blijkende- omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. Een andere mogelijke bron waarin steunbewijs kan worden gevonden zijn waarnemingen, van niet bij het delict betrokken personen, betreffende bepaalde emoties, gedragsveranderingen of (fysieke) gesteldheden bij het (vermeende) slachtoffer. Deze ‘toestand’ van het (vermeende) slachtoffer wordt dan geweten aan het tenlastegelegde feit10.
Een aspect dat hierbij een wezenlijke rol speelt is het tijdstip waarop een dergelijke waarneming wordt gedaan: hoe korter deze waarneming na het vermeende delict plaatsvindt (direct of kort erna), hoe belangrijker de rol van een dergelijke waarneming is binnen een bewijsconstructie.
Indachtig voornoemd beoordelingskader, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert het handelen van de verdachte in alle zaken op essentiële punten overeenkomsten vertoont. Zo gaat het bij alle drie aangeefsters om kwetsbare personen.
Verder hebben zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] in een geval soortgelijke handelingen moeten ondergaan:
- het betasten van hun borsten;
- het ging steeds om een onderzoek dat niet paste bij de klachten die de aangeefsters op dat moment hadden;
- hun handen op een meubel leggen terwijl hun broek naar beneden werd getrokken;
- het staan met de rug naar verdachte;
- dan een vingerpenetratie door verdachte in de vagina van achteren, zonder medische handschoenen, waarna vingerbewegingen in de vagina werden gemaakt.
Het tweede feit van [slachtoffer 2] en het op de dagvaarding als feit 1 tenlastegelegde feit van [slachtoffer 1] vertonen ook overeenkomsten op essentiële punten:
- op aanwijzingen van de verdachte liggen op hun rug;
- waarna de verdachte eerst aan hun buik voelde;
- om vervolgens een vingerpenetratie uit te voeren in de vagina, wederom zonder medische handschoenen, en weer met vingerbewegingen in de vagina.
Wat bij alle feiten opvalt is de reactie die de verdachte bij het verrichten van de handelingen geeft.
Hij maakt geruststellende en kalmerende opmerkingen of handgebaren of vraagt of aangeefsters er van genieten of klaarkomen.
De rechtbank is van oordeel dat de handelwijze van de verdachte bij alle aan hem tenlastegelegde feiten essentiële overeenkomsten vertoont – het gaat derhalve om een soortgelijke modus operandi. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank steunbewijs op dat de verdachte de door aangeefsters aangegeven handelingen bij hen heeft verricht. In de zaak van aangeefster [slachtoffer 1] komt daar nog bij dat de getuige [getuige 1] direct na de gedraging van de verdachte emoties en gedragsverandering heeft waargenomen bij de aangeefster: hij verklaarde immers dat zij er opstandig uitzag toen zij uit de spreekkamer kwam. Ze ging naar de getuige [getuige 1] toe, was kortaf en sommeerde hem om mee te gaan. Dit terwijl getuige [getuige 1] -zo verklaarde hij- nooit op die manier door haar was aangesproken. Kort daarna, in de auto, vertelde de aangeefster wat met haar was gebeurd.
Juridische kwalificatie
Door de rechtbank dient vervolgens te worden beoordeeld hoe het handelen van de verdachte dient te worden gekwalificeerd. Aan de verdachte is primair tenlastegelegd verkrachting ex artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Om tot een bewezenverklaring daarvan te komen, moet worden vastgesteld dat de dader door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam11. Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van zodanig dwingen slechts sprake kan zijn indien verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Van feitelijkheden kan sprake zijn indien handelingen van de dader plaatsvonden in een situatie waarin het slachtoffer afhankelijk is geworden van de dader en het voor het slachtoffer zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er daarom sprake was van dwang van de kant van de dader. Evenzeer kan van feitelijkheden worden gesproken als verdachte misbruik maakt van een overwicht op het slachtoffer en dat slachtoffer onder zodanige psychische druk zet dat het slachtoffer geen weerstand meer kan bieden.12
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De vraag resteert dan of sprake is geweest van ‘andere feitelijkheden’ waardoor de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van de tenlastegelegde seksuele handelingen. De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt.
Aangeefsters waren -jarenlang- patiënten van verdachte en bevonden zich in die hoedanigheid in een zekere afhankelijkheidsverhouding ten opzichte van hem. Zij hadden ook een vertrouwensrelatie die bij die patiënt-arts verhouding hoorde. Het waren alle drie kwetsbare personen, hetgeen de verdachte ook bekend was. De kwetsbaarheid van de aangeefsters kwam, blijkens hun verklaring, duidelijk naar voren ten tijde van de tenlastegelegde handelingen. Aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben beide -kort gezegd- verklaard dat zij de door verdachte verrichte handelingen niet wilden, maar dat zij dat pas na een aantal minuten aan de verdachte kenbaar konden maken. Aangeefster [slachtoffer 3] wilde er iets van zeggen, maar kon dat niet omdat de verdachte zijn vinger op de mond legde. Uit de verklaringen van alle drie aangeefsters volgt dat zij niet goed wisten wat zij moesten doen. De verdachte verrichte de tenlastegelegde handelingen onder het mom van een lichamelijk onderzoek. Bij de aangeefsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] gebeurde dit ook nog eens plotseling en onverhoeds. Daarmee heeft de verdachte op de kwetsbaarheid van de aangeefsters ingespeeld, want hij wist dat zij door die kwetsbaarheid hun huisarts niet zomaar zouden tegenspreken. Gelet op hun kwetsbaarheid, de afhankelijkheidsrelatie, het psychische overwicht dat de verdachte had en het vertrouwen dat de aangeefsters voor de tenlastegelegde feiten jarenlang in hem hadden, konden de aangeefsters zich nagenoeg niet aan de situatie onttrekken. Uit dit alles blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een uit omstandigheden voortvloeiend overwicht, dat dwang impliceert. Er is dan ook sprake van andere feitelijkheden die ertoe hebben geleid dat de aangeefsters niet in staat waren zich te weren tegen het handelen van de verdachte.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair aan de verdachte tenlastegelegde onder 1, 2 en 3 -wat betreft alle drie aangeefsters- wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder feit 4 tenlastegelegde. Weliswaar beschrijft [slachtoffer 1] in haar aangifte gedetailleerd wat haar is overkomen, maar het procesdossier biedt voor deze aangifte geen steunbewijs. [getuige 1] , die met de aangeefster mee was gegaan naar de verdachte, verklaarde hierover -kort gezegd- dat hij had gemerkt dat de aangeefster na het onderzoek stil was. De rechtbank is van oordeel dat dit niet een waarneming is die -indachtig de bovengenoemde vereisten die de Hoge Raad daaraan stelt- als redengevend kan worden gezien voor steunbewijs.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 primair:
in de periode van 27 juni 2016 tot en met 14 juni 2018 in de gemeente Brunssum,
door andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1]
en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, in zijn hoedanigheid als huisarts van die [slachtoffer 1] en derhalve bekend met de kwetsbare psychische gesteldheid van die [slachtoffer 1] en daarbij misbruik makend van de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt eenmaal, in het kader van een medisch onderzoek
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij op het ligbed moest gaan liggen en dat zij haar truitje omhoog moest doen en
- aan de buik van die [slachtoffer 1] heeft gevoeld en steeds verder naar beneden is gegaan en
- aan die [slachtoffer 1] heeft gevraagd of zij haar broek uit wilde doen en tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, wilde kijken of haar klachten van de baarmoeder vandaan kwamen en
- zonder het dragen van medische handschoenen zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of gebracht en zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en ronde en ronddraaiende bewegingen met zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en
- toen die [slachtoffer 1] aan hem, verdachte, had toegevoegd de woorden van de strekking: “Stop, het doet me pijn.”, tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij moest ontspannen en dat zij zelf maar moest voelen, omdat het gewoon nat zou zijn van onder althans woorden van gelijke aard en/of strekking en vervolgens
- een hand van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en vervolgens met zijn, verdachtes, hand de hand van die [slachtoffer 1] naar en/of in de richting van de vagina van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of bewogen,
in welke psychische overwichts- en afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 1] zich niet kon en durfde te verzetten tegen en onttrekken aan die seksuele handelingen van verdachte;
Feit 2 primair:
in de periode van 18 september 2017 tot en met 4 september 2019 in de gemeente Brunssum, meermalen, door feitelijkheden [slachtoffer 2] geboren op [geboortedatum 2] 1936 heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, in zijn hoedanigheid als huisarts van die [slachtoffer 2] en derhalve bekend met de kwetsbare lichamelijke en psychische gesteldheid van die [slachtoffer 2] en daarbij misbruik makend van de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt meermalen in het kader van een huisbezoek en/of medisch onderzoek
- in haar woning tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij, verdachte, moest voelen of zij knobbels in haar borsten had en vervolgens het shirt van die [slachtoffer 2] omhoog heeft gedaan en zonder het dragen van medische handschoenen de blote borsten en tepels van die [slachtoffer 2] heeft betast en met zijn, verdachtes, vingers draaiende bewegingen op/over/bij haar tepels heeft gemaakt en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd zij naar de achterdeur moest komen om te kijken hoe het (de uitslag) er uit zag en dat zij naar de tafel moest gaan en bij de tafel moest gaan staan en dat zij met haar handen op de tafel geleund voorover moest gaan staan en
- achter die [slachtoffer 2] is gaan staan en
- onverhoeds en/of onvoorzien de broek en de onderbroek van die [slachtoffer 2] gedeeltelijk naar beneden heeft getrokken en
- zeer onverhoeds en/of onvoorzien voor die [slachtoffer 2] en zonder het dragen van medische handschoenen met kracht zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en gebracht en vervolgens
- zijn, verdachtes, vingers op en neer heeft bewogen in de vagina van die [slachtoffer 2] en daarbij aan die [slachtoffer 2] heeft gevraagd of zij klaarkwam en
- toen die [slachtoffer 2] aan hem, verdachte, vroeg “wat ga je nou doen?”, aan die [slachtoffer 2] heeft toegevoegd de woorden van de strekking: “Blijf maar rustig staan.” en
- in de woning van die [slachtoffer 2] die [slachtoffer 2] bij een hand heeft vastgepakt en/of vastgehouden en vervolgens die [slachtoffer 2] naar de slaapkamer heeft gebracht en die [slachtoffer 2] heeft meegenomen naar de slaapkamer en
- een geopend raam heeft dichtgedaan en vervolgens een rolgordijn naar beneden heeft gedaan en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij even op bed moest gaan liggen en dat hij, verdachte, naar haar buik zou kijken en
- onverhoeds en/of onvoorzien de broek en onderbroek van die [slachtoffer 2] gedeeltelijk omlaag heeft getrokken en op het bed van die [slachtoffer 2] is gaan zitten en
- zonder het dragen van medische handschoenen aan de blote buik van die [slachtoffer 2] heeft gevoeld en vervolgens onverhoeds en/of onvoorzien met kracht zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en vervolgens
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] op en neer heeft bewogen en
- toen die [slachtoffer 2] aan hem, verdachte, had toegevoegd de woorden van de strekking: “Schei er mee uit!” door is blijven gaan met het op en neer bewegen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] en daarbij aan die [slachtoffer 2] heeft gevraagd of zij zichzelf wel eens klaar maakte en of zij het lekker vond,
in welke psychische en lichamelijke overwichts- en afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 2] zich niet kon en durfde te verzetten tegen of onttrekken aan die seksuele handelingen van verdachte en verdachte voornoemde handelingen zodanig plotseling en/of onverhoeds heeft gepleegd dat die [slachtoffer 2] niet in staat was die handelingen voldoende en tijdig af te weren of daartegen weerstand te bieden;
Feit 3 primair:
in de periode van 1 april 2019 tot en met 29 mei 2019 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, eenmaal, door andere feitelijkheden, [slachtoffer 3] geboren op [geboortedatum 3] 1933 heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3]
en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, in zijn hoedanigheid als huisarts van die [slachtoffer 3] en derhalve bekend met de kwetsbare lichamelijke en psychische gesteldheid van die [slachtoffer 3] en daarbij misbruik makend van de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt eenmaal, in het kader van een huisbezoek en medisch onderzoek
- in haar woning aan die [slachtoffer 3] heeft toegevoegd de woorden van de strekking: “Kom, we gaan.” en “We gaan in de badkamer, want je staat in het licht.” en die [slachtoffer 3] van de bank op heeft getrokken en heeft meegenomen naar de keuken en de badkamer en
- onverhoeds en/of onvoorzien zijn, verdachtes, hand heeft gebracht tussen de benen van die [slachtoffer 3] en de vagina van die [slachtoffer 3] heeft betast en in de vagina van die [slachtoffer 3] heeft geknepen en
- onverhoeds en/of onvoorzien de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer 3] gedeeltelijk naar beneden heeft getrokken en
- die [slachtoffer 3] met haar rug naar hem, verdachte, toe heeft gedraaid en die [slachtoffer 3] iets voorover heeft geduwd en/of voorover heeft laten buigen en/of leunen op een kast en dicht achter die [slachtoffer 3] is gaan staan en
- zeer onverhoeds en/of onvoorzien voor die [slachtoffer 3] zonder het dragen van medische handschoenen zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of geduwd en/of gebracht en vervolgens met zijn, verdachtes, vingers knedende en/of knijpende bewegingen in de vagina van die [slachtoffer 3] heeft gemaakt en
- de blouse en de bh van die [slachtoffer 3] heeft uitgedaan en/of uitgetrokken en/of los gemaakt en
- toen [slachtoffer 3] tegen hem, verdachte zei: “Wat ben je nou ….” en/of “Kan dat…”, althans toen die [slachtoffer 3] iets tegen hem, verdachte, hierover zei en/of wilde zeggen, zijn, verdachtes, vinger op/tegen zijn of haar lippen en/of mond heeft gelegd,
in welke psychische en lichamelijke overwichts- en afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 3] zich niet kon en durfde te verzetten tegen en onttrekken aan die seksuele handelingen van verdachte en voornoemde handelingen zodanig plotseling en/of onverhoeds heeft gepleegd dat die [slachtoffer 3] niet in staat was die handelingen (voldoende en tijdig) af te weren of daartegen weerstand te bieden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesoroken.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
verkrachting.
Feit 2 primair:
verkrachting, meermalen gepleegd.
Feit 3 primair:
verkrachting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De psycholoog drs. T. ‘t Hoen heeft over de geestvermogens van de verdachte op 25 mei 2020 een rapport uitgebracht en geconcludeerd dat er bij verdachte geen sprake is van psychopathologie in engere zin. De psycholoog ziet bij bewezenverklaring vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen aanleiding om te adviseren het hem ten laste gelegde in (enigszins) verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf en/of de maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest en een beroepsverbod voor de duur van 10 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van al de hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat indien verdachte wordt vrijgesproken van verkrachting, maar ontucht bewezen wordt verklaard, een taakstraf dient te worden opgelegd.
Hij acht hierbij van belang dat:
- verdachte first offender is;
- verdachte een gezin heeft waarvoor hij moet zorgen;
- verdachte een praktijk draaiende moet houden, waar hij nodig is voor patiënten;
- de redelijke termijn is overschreden, zodat strafvermindering op zijn plaats is;
- door de psycholoog geen stoornis is waargenomen;
- de media-aandacht al de nodige schade heeft teweeggebracht.
Indien verkrachting bewezen wordt verklaard dient eveneens met voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte rekening te worden gehouden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van huisarts schuldig gemaakt aan vier verkrachtingen bij drie kwetsbare vrouwen. Verdachte had uit hoofde van zijn functie kennis van de problematiek van de slachtoffers en was ook op de hoogte van hun kwetsbaarheid. De verdachte pleegde deze verkrachtingen tijdens medische onderzoeken. Bij twee van de drie vrouwen vonden de verkrachtingen nota bene plaats in hun eigen woning. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van de drie vrouwen.
De verdachte heeft zijn bijzondere verantwoordelijkheid als huisarts en zijn aan deze positie verbonden overwicht misbruikt. De verdachte genoot als huisarts het vertrouwen van de drie vrouwen die patiënt van hem waren. De verdachte heeft niet alleen dit in hem gestelde vertrouwen op een zeer ernstige wijze beschaamd, maar zijn handelen heeft ook een negatieve invloed op het vertrouwen dat mensen meer in het algeeeen behoren te kunnen hebben in degenen die binnen de gezondheidszorg actief zijn.
Deze kwetsbare slachtoffers waren jarenlang patiënt bij de verdachte. Over zijn werkwijze hadden de slachtoffers -tot aan de bewezenverklaarde feiten- niets dan lof. Deze slachtoffers hebben, vertrouwend op de verdachte, hem -nietsvermoedend- deelgenoot gemaakt van hun kwetsbaarheden. In plaats van hen te helpen, misbruikte hij de informatie die hij van hen ontving ten behoeve van bevrediging van eigen behoeften.
De nare gevolgen voor de slachtoffers zijn de rechtbank onder meer gebleken uit de slachtofferverklaringen tijdens de terechtzitting. Wijlen slachtoffer [slachtoffer 3] heeft, vlak voor haar overlijden, een videoboodschap laten maken die tijdens de terechtzitting werd afgespeeld. Daaruit is de rechtbank gebleken dat het handelen van verdachte [slachtoffer 3] diep heeft geraakt. Kort voor haar overlijden heeft zij ook nog een emotionele strijd moeten voeren om het gebeurde zo goed mogelijk te verwerken, wat werd bemoeilijkt door het feit dat zij de strafzaak niet meer mee heeft kunnen maken.
Slachtoffer [slachtoffer 1] ondervindt die nare gevolgen nog steeds, zo blijkt. Zij heeft nog een lange weg te gaan om enigszins te herstellen van de ernstige gevolgen die de verdachte met zijn handelen heeft veroorzaakt.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft niet zelf gereageerd op de gevolgen die de gebeurtenis voor haar hebben gehad. De rechtbank overweegt dat op basis van de aangifte mag worden aangenomen dat die gebeurtenis impact heeft gehad.
Ook gelet op voorgaande overwegingen neemt de rechtbank de verdachte zijn handelen bijzonder kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 28 juli 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
In dit verband merkt de rechtbank het navolgende op. De officier van justitie heeft tijdens de terechtzitting aangegeven de verdachte niet als een first offender te beschouwen, dit gelet op de (soortgelijke) strafzaak van de verdachte uit 2017. Dat de verdachte toen werd vrijgesproken, doet aan de juistheid van zijn stelling niet af, aldus de officier van justitie, omdat hij werd vrijgesproken door een vormfout van het Openbaar Ministerie. De rechtbank acht het van belang op te merken deze zienswijze van de officier van justitie geen steun vindt in het recht. De officier van justitie behoort te weten wanneer er gesproken kan en mag worden van recidive. Door deze onjuiste bewering heeft de officier van justitie ten onrechte getracht een beeld van de verdachte als een recidivist van zedenzaken te creëren.
Redelijke termijn
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het recht van de verdachte op een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden en dat deze overschrijding verdisconteerd moet worden in de strafoplegging.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is in dit geval beginnen te lopen vanaf het moment waarop verdachte door de politie als verdachte is aangehouden en verhoord in de zaak van [slachtoffer 3] , te weten op 19 augustus 2019.
Tussen die datum en de datum van dit vonnis -31 oktober 2022- ligt een periode van
3 jaar en 2 maanden. Deze overschrijding van de redelijke termijn met 14 maanden valt de verdediging niet te verwijten. Met deze overschrijding zal de rechtbank, overeenkomstig de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, rekening houden bij de bepaling van de straf.
Hoogte straf
De aard en de ernst van de bewezen geachte feiten maken dat niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht, voor de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden, maar gelet op genoemde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank in plaats daarvan aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaren opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte voor deze feiten in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Beroepsverbod
In artikel 251 Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de in artikel 28 Wetboek van Strafrecht vermelde bijkomende straf van ontzetting van het recht een bepaald beroep uit te oefenen bij een veroordeling voor dit feit kan worden uitgesproken, indien de verdachte dit feit in de uitoefening van dat beroep heeft begaan. De rechtbank stelt vast dat hiervan sprake is. De rechtbank acht het van groot belang dat wordt verzekerd dat verdachte voor een langere periode niet meer met van hem afhankelijke en kwetsbare personen in aanraking zal komen in de uitoefening van zijn beroep. Zij zal deze bijkomende straf opleggen voor de duur van vijf jaren.
7. De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 15.700,00 terzake van feit 1 en feit 4. Daarnaast vordert [slachtoffer 1] de wettelijke rente over het totale bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] in kan worden toegewezen, met de kanttekening dat [slachtoffer 1] al kampte met problemen voor de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie verzoekt het toewijsbare bedrag naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen en te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1]
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd, gelet op de eerder bestande psychische problemen van [slachtoffer 1] , zodat niet alle psychische klachten een in causaal verband met het tenlastegelegde hebben.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Rechtstreekse schade
De benadeelde partij [slachtoffer 1] is rechtstreeks slachtoffer van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij kan dan ook worden ontvangen in haar vordering.
Immateriële schade
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vordering voorop dat als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad een nadeel omvat dat niet uit vermogensschade bestaat, de benadeelde op grond van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, onder meer in het geval van aantasting in persoon op andere wijze. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Hoewel uit de onderbouwing van de vordering niet blijkt van het bestaan van geestelijk letsel, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal bij de bepaling van het toe te kennen bedrag aansluiting zoeken bij de letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, categorie 3. Gelet daarop acht de rechtbank een bedrag van € 5000,00 billijk.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hiervoor genoemde schade aldus vaststellen op een bedrag van
€ 5.000,00. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen over de termijn vanaf 14 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank als extra waarborg voor betaling ten behoeve van het slachtoffer ook de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen.
7.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 10.000,00 terzake van feit 3. Daarnaast vordert [slachtoffer 3] de wettelijke rente over het totale bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 3] geheel kan worden toegewezen.
De gevorderde immateriële schade acht de officier van justitie, gelet op het veroorzaakte leed, billijk.
De officier van justitie verzoekt het toewijsbare bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.
7.7
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 3]
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu niet blijkt dat de erfgenamen zich artikel 51f, tweede lid Sv hebben gevoegd dan wel ex artikel 6:95 lid 2 BW hebben medegedeeld op de vergoeding aanspraak te maken.
Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd.
7.8
Het oordeel van de rechtbank
Rechtstreekse schade
De benadeelde partij [slachtoffer 3] is rechtstreeks slachtoffer van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij kan dan ook worden ontvangen in zijn vordering.
Immateriële schade
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vordering voorop dat als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad een nadeel omvat dat niet uit vermogensschade bestaat, de benadeelde op grond van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b van het BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, onder meer in het geval van aantasting in persoon op andere wijze. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Hoewel uit de onderbouwing van de vordering niet blijkt van het bestaan van geestelijk letsel, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal bij de bepaling van het toe te kennen bedrag aansluiting zoeken bij de letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, categorie 3. Gelet daarop acht de rechtbank een bedrag van € 5000,00 billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering toe aan benadeelde partij [slachtoffer 3] en niet aan haar erfgenamen, gelet op het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad 15 april 2014.13 De rechtbank oordeelt in deze zaak dat de gevorderde immateriële schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 3.4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De vordering is daarom gelet op de voet van art. 6:106, tweede lid tweede volzin, BW vatbaar voor overgang onder algemene titel op de erfgenaam.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hiervoor genoemde schade aldus vaststellen op een bedrag van
€ 5.000,00. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen over de termijn vanaf 29 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank als extra waarborg voor betaling ten behoeve van het slachtoffer ook de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 28, 36f, 242 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 4 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt de verdachte tot ;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- ontzet verdachte uit het recht tot de uitoefening van het beroep als huisarts, dan wel een soortgelijke functie binnen de gezondheidszorg, voor de duur van 5 jaren;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer 1]
- en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot , van een bedrag van, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
[slachtoffer 3]
- en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , van een bedrag van , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot , van een bedrag van, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.A.M. Philippart, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. C.J.M. Brands, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2022.
-
Simone Paauw
Simone Paauw interviewt het liefst de ‘gewone arts’ met een bijzonder verhaal. Ze heeft aandacht voor diversiteit en inclusie in de breedte, discriminatie en grensoverschrijdend gedrag (op de werkvloer) en de positie van vluchtelingen en vluchteling-artsen. (Gezondheids)recht en medisch tuchtrecht hebben haar bijzondere interesse.
Huisarts, Streefkerk
Bart Bruijn
Collega Leenmans slaat de spijker op de kop. Toch is hier ook een tweede kant aan. Juist deze uitspraak geeft aan hoe onaanvaardbaar dit gedrag is en hoezeer het strafbaar is.
High trust, high penalty. Maar dat vertrouwen moet wel ...verdiend worden.
In zekere zin geeft het aan hoe betrouwbaar huisartsen over het algemeen gelukkig zijn. Als dit niet zou worden vervolgd en niet zou worden gepubliceerd, zou dat juist mijn werk moeilijker maken. En wat is er mis met gewoon uitleggen waarom je een onderzoek doet en waarom je juist de uitslagen van dat onderzoek nodig hebt? Ik doe niet anders.
P. Leusink
huisarts, seksuoloog NVVS, Utrecht
Ik hoop dat deze casus niet afschrikkend zal werken naar mannelijke collega's. Vrouwen zijn uiteindelijk niet geholpen bij een huisarts die vermijdend of defensief is, hoe goed bedoeld in eerste instantie ook. Vrouwen zijn wel gebaat bij een huisarts... die open met haar bespreekt hoe een gynaecologisch onderzoek precies gaat, waarom het nodig is en haar daar toestemming voor vraagt. Ik zou niet weten waarom een mannelijke huisarts dit niet zou kunnen. Ik denk dat het goed is dat (met name mannelijke) huisartsen hierover gaan spreken in intervisie en/of supervisie en dat de huisartsopleiding aan dit genderaspect aandacht besteedt.
Een vier-ogen principe is dan helemaal niet nodig, dat bevestigt immers ten onrechte dat een mannelijke huisarts "in principe" gevaarlijk zou zijn en correctie behoeft.
Huisarts, Streefkerk
Bart Bruijn
Dat 'vier ogen principe' is in Groot-Brittannië ingesteld in het belang van de mannelijke artsen. Die werden te vaak aangeklaagd voor 'indecent behaviour', waarna men er altijd een vrouwelijk werknemer als getuige bij liet zijn. Merkwa...ardigerwijs is dat verworden tot een soort recht van de patiënte op een chaperonne. Inderdaad, een volledig uitgesproken wantrouwen tegen mannen en volgens mij ook een uiting van Britse preutsheid.
Huisarts, Streefkerk
Bart Bruijn.
En ook hier, spijker op de kop. Dank, collega.
F.J. Perquin
Verzekeringsarts/Bedrijfsarts, student Rechtswetenschap, Meppel
Zou de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd niet ook een procedure moeten starten? Het is zeer kwalijk wat hier wordt genoemd en inmiddels bewezen is. Mocht deze " collega" hoger beroep instellen gaat zijn werk als huisarts mogelijk gewoon door. En h...opelijk in hoger beroep dan geen vormfout van OM. Zouden (kwetsbare) patiënten niet ook beschermd moeten worden via tuchtrecht c.q. tuchtrechtelijk beroepsverbod, schrappen uit register? Misschien loopt dit echter al. Een beroepsverbod van 5 jaar is effectief een schrappen vanwege verlies van BIG inschrijving, maar die kan middels een traject teruggekregen worden. Na schrappen via tucht niet meer, als dit blijvend is.
S.M. Haensel
uroloog, SCEN-arts, Rotterdam
Er vallen mij enkele dingen op bij dit artikel:
- het dorp waar het gebeurde staat met naam genoemd (slechts 27.000 inwoners)
- van de drie patiënten wordt geboortejaar genoemd en verder herkenbare beschrijvingen ("vrouw uit 1933 bezocht in haar won...ing tussen 1 april en 29 mei 2019")
- de naam van een geraadpleegde deskundige staat met volledige naam en titulatuur genoemd
- de uitgebreidheid van de beschrijving van de gruwelijke details staat m.i. niet in verhouding tot de nieuwswaarde van het artikel
Het zou hebben gepast als de gebruikelijke anonimiteitsregels zouden zijn toegepast, en voor de informatiewaarde en het leereffect had het ook wel wat minder gedetailleerd beschreven mogen worden.
[Reactie gewijzigd door Haensel, Stefan op 10-12-2022 08:46]
A. van Strien-van Merkestein
specialist ouderengeneeskunde, Zoetermeer
Toen ik ruim 30 jaar geleden als ANIOS in de Engelse NHS werd er bij manlijke artsen die een vaginaal of een rectaal toucher moesten doen al het vier ogen principe gehanteerd. Er moest altijd een vrouwelijke assistente, verpleegkundige, VS of PA bij... aanwezig zijn. Voor mij als vrouw werd dit minder strikt gehanteerd trouwens. Maar ik vond enige assistentie wel vaak ook heel fijn Het werd toen, ook door de Engelse collega's, geduid als de bekende Engelse preutsheid. Maar wellicht zou het ter bescherming van huidige manlijke collega's ook een goed idee zijn om dit in Nederland in te voeren.
Verder vind ik het wel heel bijzonder dat een huisarts dit soort onderzoeken zonder medische handschoenen uitvoert. Dat alleen al gaat tegen alle regels in die ik ooit heb geleerd.