Tienduizendmaal één kinderleven
1 reactieEen nieuwsmelding op mijn telefoon. Ik klik het aan en zie een foto van tienduizend kinderschoenen op de Dam. Symbool voor de kinderen die zijn omgekomen in het oorlogsgeweld. T-I-E-N-D-U-I-Z-E-N-D. Ik probeer me voor te stellen hoeveel dat er wel niet zijn. Eigenlijk lukt het me niet. Wel denk ik onmiddellijk aan mijn coschap kindergeneeskunde, een paar weken geleden. En in het bijzonder aan jou, Nora*.
Het is muf op je kamer. Mijn mondkapje weet de geur niet tegen te houden. Ik vraag me af of dit de geur is die in je huis hangt. De geur die je zelf niet meer ruikt. De toch wel vertrouwde geur wanneer je thuiskomt in een koud huis na de vakantie.
Er hangt een kaartje aan de muur met dertig namen in verschillende – nog enigszins onverfijnde – handschriften. Beterschap! De klas wenst het je. De meester komt binnenkort wel even langs. Het is een verdrietig gezicht, die zogenaamde opkikker namens al die kinderen wier levens onverstoord doorgaan. Het is ze niet kwalijk te nemen. Jij en je klasgenoten zijn slechts 8, hoogstens 9 jaar oud.
In de tijd dat jij hier ligt zijn seizoenen voorbijgegaan. Bomen zijn verkleurd en bladeren zijn gevallen. Deuren van ziekenhuiskamers zijn voorgoed achter gezinnen dichtgetrokken. Al tientallen kinderen zijn genezen en misschien al wel honderden mensen hebben aan jou gevraagd hoe het vandaag met je gaat of hebben je infuusstanden aangepast.
Jouw moeder vindt je sterk. ‘Nora is sterk.’ Ze herhaalt het de hele dag door. Een soort bandje dat niet meer stopt. Alsof ze in de herhaling van de woorden zichzelf probeert te overtuigen. Ik wil haar door elkaar schudden.
De ruwheid in je stem als je gilt dat je niet meer al die dokters aan je bed wilt, klinkt zo puur als dat alleen bij kinderen kan. Alsof je ieder moment kunt breken, maar dat niet doet. Niet nog een keer naar mijn longen luisteren!!! Het grote ziekenhuisbed doet je nóg kleiner ogen dan je al bent en toch weet je het maar al te goed in woorden te vatten. Je bent boos. Woedend eigenlijk. Onhandelbaar zelfs, lees ik tussen de regels door in je dossier.
Ik probeer me voor te stellen hoe je eruitziet. Zonder je ziekte bedoel ik dan. Zonder je kale hoofdje. Zonder je gezichtje dat inmiddels zo bol is dat je ogen er amandelvormig door geworden zijn.
Iedere avonddienst komen we bij je langs. Ik zak door mijn knieën maar zeg weinig. Iedere witte jas is er een te veel. Tijdens mijn laatste avonddienst besluit ik de volle SEH alvast te attaqueren en laat de arts-assistent achter in jouw kamer.
Tussen de avonddrukte door, ga jij achteruit. Tijdens het grote trauma op de SEH later op de avond, word ik op de telefoon van de arts-assistent platgebeld over jou.
Je gaat nog meer achteruit. En nog meer. De ruwheid uit je stem is verdwenen. Je hebt de kracht niet meer om boos te zijn. De witte jassen van de ic halen je op.
De dagen die volgen houd ik van een afstand in de gaten hoe het met je gaat. Totdat het níet meer gaat. Je bent op. ‘Het is goed zo’, zouden we normaliter zeggen na een eindeloos ziektetraject. De kinderen uit je klas gaan vanzelf wel weer door met hun levens. De seizoenen zullen elkaar blijven afwisselen en de vertrouwde lucht in jouw ziekenhuiskamer zal uit de muren trekken.
Maar het ís niet goed zo. De wereld ís niet goed zonder jou. Je bent een kind. Je was een kind. En jij bent er ‘slechts’ één.
Tienduizendmaal één kinderleven. T-I-E-N-D-U-I-Z-E-N-D. Tienduizend meesters, vertrouwde thuisgeuren en abrupt afgebroken verhalen. Tienduizend te veel.
Ook van Maëlle Lustig
F.C.N.M. Gunneweg
huisarts, Ermelo
Goed stuk, Maëlle, het maakt, net als de schoenen, concreet en voelbaar wat er gebeurt.
Ik schreef een gedicht over hetzelfde: Het is een gedicht uit een cyclus over de Gaza oorlog.
Mijn ogen, mijn ziel, 190124
Ik heb mijn ogen afgedekt....
de ziel kon het niet aan,
ja het is een flauw excuus,
mijn ziel kon het niet aan.
Maar voordat ik mijn ogen bedekte,
zag ik het kind op de brancard,
een losliggend been, overal bloed,
en haar ogen vertelde rustig haar
waarheid: straks ga ik sterven.
Ik heb mijn ogen afgedekt,
met een bebloed stuk laken.