Laatste nieuws
Martin Buijsen
8 minuten leestijd

Geen recht op een zachte dood

Plaats een reactie


Betekenis van de zaak ‘Pretty versus Verenigd Koninkrijk’ voor Nederland

Het recht op leven is zo elementair dat het geen ruimte laat voor het vermeende recht op een zachte dood, dat de ongeneeslijk zieke Dianne Pretty claimde. Zij beriep zich daarbij ook op het recht om te worden gevrijwaard van een onmenselijke behandeling.

Op 29 april deed het Europees hof voor de rechten van de mens uitspraak in de zaak ‘Pretty versus Verenigd Koninkrijk’. In deze zaak ging het om de rechtmatigheid van de beslissing van het Britse openbaar ministerie op het verzoek van Dianne Pretty (verlamd, ongeneeslijk ziek, maar volledig wilsbekwaam) om haar echtgenoot niet te vervolgen indien hij haar behulpzaam zou zijn bij het beëindigen van haar leven. Dit verzoek werd niet op voorhand ingewilligd; een beslissing die door de hoogste Britse rechter werd bevestigd. Ook het hof oordeelde dat deze beslissing geen schending inhield van de rechten die haar toekwamen uit hoofde van het Europees verdrag voor de mensenrechten (EVRM). Twaalf dagen nadat het hof uitspraak deed in haar zaak overleed Dianne Pretty op natuurlijke wijze.

Interpretatie


Welke betekenis heeft deze uitspraak voor Nederland? In de eerste plaats kunnen er gevolgen zijn voor de op 1 april in werking getreden Euthanasiewet. De tekst van de uitspraak bevat namelijk passages die bijzonder relevant zijn voor de interpretatie van de artikelen 2 en 3 van het EVRM. Kijken we nu naar de uitleg die het hof aan deze artikelen geeft, dan kunnen we vaststellen dat deze volkomen tegengesteld is aan de interpretatie die destijds van regeringszijde is gegeven bij de behandeling van de Euthanasiewet in de Eerste Kamer.


In artikel 2 lid 1 EVRM is bepaald dat de wet het recht van eenieder op leven beschermt. In datzelfde lid staat ook dat niemand opzettelijk van het leven mag worden beroofd, behoudens na een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet. Het tweede lid somt de overige situaties op waarin de beroving van het leven niet wordt geacht in strijd te zijn met dit artikel. Deze opsomming is limitatief en daar levensbeëindigend handelen in de zin van de Euthanasiewet niet wordt genoemd, ligt het erg voor de hand te veronderstellen dat deze wet in strijd is met artikel 2 EVRM.


De regering betoogde destijds evenwel dat een individueel vrijheidsrecht nimmer tegen de vrijheid van het betrokken individu kan werken. In navolging van de eminente gezondheidsjurist Leenen stelde men zich op het standpunt dat ook aan het recht op leven het beginsel van individuele zelfbeschikking ten grondslag ligt, hetgeen inhoudt dat men ook voor níet leven moet kunnen kiezen. Het leven komt het individu toe, dus moet het individu afstand kunnen doen van zijn recht op leven.

Uitleg hof


Uit ‘Pretty versus Verenigd Koninkrijk’ blijkt dat het hof hier toch heel anders over denkt. Van het in artikel 2 EVRM beschermde recht op leven zegt de Europese rechter dat het geen ‘negatief aspect’ kent. Het artikel kan volgens het hof niet zo worden geïnterpreteerd, althans niet zonder de taal geweld aan te doen, dat men er het ‘diametraal tegengestelde recht om te sterven’ aan kan ontlenen. Bij zijn uitleg van het artikel verwijst het hof ook naar Aanbeveling 1418 (99) van de Assemblee van de Raad van Europa, die betrekking heeft op de bescherming van de mensenrechten en de waardigheid van terminaal zieke en stervende mensen.


Deze verwijzing is zeer betekenisvol. De genoemde aanbeveling zegt namelijk dat het zelfbeschikkingsrecht van het individu weliswaar van grote waarde is, maar uiteindelijk wortelt in diens onschendbare en onvervreemdbare waardigheid, een waardigheid die inherent is aan het bestaan van een menselijk wezen. Deze waardigheid is volgens het parlement van de Raad van Europa niet het voortbrengsel van conventie en evenmin het gevolg van de erkenning door anderen. Eerbied voor de menselijke waardigheid staat, aldus de Assemblee, los van elke feitelijke reciprociteit en men bezit haar louter en alleen omdat men uit mensen voortkomt.


Welnu, zegt men van iets dat het wortelt in iets anders, dan valt het er niet mee samen. Het zelfbeschikkingsrecht vormt onmiskenbaar een belangrijke component van de menselijke waardigheid maar het is er niet identiek aan. Hoe komt het verschil tussen beide beginselen in het EVRM tot uitdrukking? Heel eenvoudig, in de onvervreemdbaarheid van het recht op leven. Van de overige mensenrechten kan men afstand doen, van het recht op leven niet. Stemt een individu in met een inbreuk op zijn privacy, dan levert dat geen schending op van zijn mensenrecht op privacy. Stemt een individu in met een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit, dan levert dat evenmin een schending op van het toepasselijke mensenrecht. Met het recht op leven is het anders gesteld. Ook met instemming van de betrokkene is elke inbreuk een schending. Dit betekent dat aan elke uitspraak waarin de wil tot vervreemding van het recht op leven tot uitdrukking wordt gebracht, geen enkel rechtsgevolg wordt toegekend. Een uitspraak als ‘ik wens mijn leven te beëindigen, help mij daarbij’ doet dus bij een ander geen verplichting ontstaan om daadwerkelijk tot die hulp over te gaan, en evenmin een recht of een bevoegdheid. Overigens heeft het hof ook zelf in de zaak ‘Streletz, Kessler en Krenz versus Bondsrepubliek Duitsland’ (op 22 maart) het recht op leven ‘een onvervreemdbaar attribuut van het menselijke wezen’ genoemd.


Het hof zegt in de Pretty-zaak nóg iets over dit recht op leven, namelijk dat artikel 2 EVRM het recht op leven waarborgt, ‘zonder welke het genot van elk van de andere rechten en vrijheden van het verdrag onmogelijk is’. In de ogen van het hof is het recht op leven van alle mensenrechten dus het meest fundamentele. Eerder, in de zaak ‘Streletz’, sprak de Europese rechter al over dit recht als ‘de hoogste waarde in de hiërarchie van de mensenrechten’. In de uitspraak in de zaak-Pretty voegt het hof hier bovendien aan toe dat elke interpretatie van het EVRM in overeenstemming moet zijn met de fundamentele doeleinden van het verdrag en zijn coherentie als een instrument van mensenrechtenbescherming. De andere bepalingen van het verdrag moeten daarom volgens het hof worden opgevat in harmonie met artikel 2 EVRM.

Onmenselijke behandeling


De indieners van de Euthanasiewet beriepen zich destijds ook op het in artikel 3 EVRM neergelegde verbod op onmenselijke behandeling. Ingevolge die bepaling rust op partijen bij het verdrag immers de verplichting te voorzien in maatregelen die beschermen tegen onmenselijke behandeling. Door nu euthanasie en hulp bij zelfdoding (onder voorwaarden) toe te staan, zo was de gedachte, hebben mensen de mogelijkheid om verschoond te blijven van ondraaglijk lijden en een kommervolle dood.


De regering meende indertijd dat zij met de Euthanasiewet voldeed aan de verplichting van artikel 3. Geconfronteerd met het fundamentele conflict tussen enerzijds de verplichting het leven van burgers te eerbiedigen (artikel 2) en anderzijds de verplichting burgers te vrijwaren van onmenselijke behandeling (artikel 3) meende zij dat haar de vrijheid toekwam om tussen beide te kiezen, om vervolgens aan de laatste verplichting het meeste gewicht toe te kennen. Met andere woorden, zelfs indien het recht op leven onvervreemdbaar zou blijken te zijn, dan kon alsnog - zo meende de regering - de Euthanasiewet worden verdedigd door te verwijzen naar het fundamentele conflict met de bepaling van artikel 3 EVRM.


Dianne Pretty deed ook een beroep op artikel 3 EVRM. De weigering van het Britse Openbaar Ministerie om op voorhand niet-vervolging van de echtgenoot toe te zeggen is volgens het hof echter geen onmenselijke behandeling. Geheel indachtig het uitgangspunt dat de overige bepalingen in harmonie met het in artikel 2 beschermde recht op leven moeten worden uitgelegd, stelt het hof dat het beroep op artikel 3 in deze zaak namelijk zou inhouden dat de staat handelingen goedkeurt die de intentie hebben leven te beëindigen, en deze verplichting kan volgens de rechter niet aan het verbod op onmenselijke behandeling worden ontleend. Op soortgelijke wijze legt ook het beroep van Pretty op het recht op privacy (artikel 8 EVRM) het af tegen het primaat van het recht op leven.

Geringe ruimte


Achteraf bezien schiet de toentertijd door de regering gegeven volkenrechtelijke onderbouwing dus schromelijk tekort. Zowel het argument van de vervreemdbaarheid van het recht op leven als dat van het conflict van dit recht met het verbod op onmenselijke behandeling faalt volkomen. Gegeven de betekenis die blijkens de uitspraak in de zaak ‘Pretty’ aan de bepalingen van artikel 2 en 3 moet worden toegekend, mag worden aangenomen dat grondrechtelijk gezien de ruimte voor een regeling als de Nederlandse Euthanasiewet waarschijnlijk gering is, in ieder geval dan toch kleiner dan de wetgever destijds dacht. Daaraan doet het feit dat deze wet uitsluitend voorziet in bijzondere strafuitsluitingsgronden voor artsen niets af. Uit de interpretatie die het hof geeft aan de artikelen 2, 3 en 8 in de zaak ‘Pretty’, valt op te maken dat een stervenswens waarschijnlijk ook bij hen niet het recht of de bevoegdheid doet ontstaan om op dat verzoek in te gaan en levensbeëindigende handelingen te verrichten.


CDA-leider Balkenende vindt dat het nieuwe kabinet een morele agenda moet opstellen, omdat er in de afgelopen jaren nogal wat grenzen zouden zijn verlegd. Hij bepleit daarom grote haast bij het evalueren van een aantal wetten, waaronder de Euthanasiewet. De zaak ‘Pretty’ maakt duidelijk dat hij zijn voornemen niet hoeft te rechtvaardigen met een moreel oordeel of een verwijzing naar de uitvoeringspraktijk. Het juridische argument zal veel sterker blijken. Partijen bij een verdrag moeten zich namelijk houden aan hetgeen is overeengekomen. Nederland heeft zich maar te voegen naar de bepalingen van het EVRM en niemand hoeft meer te twijfelen aan de precieze betekenis van de artikelen 2 en 3 EVRM.


In de tweede plaats lijkt het onvermijdelijk dat de uitspraak in de zaak ‘Pretty’ haar weerslag zal hebben op de huidige ‘pil van Drion’-discussie. De Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie (NVVE) heeft, nadat de Euthanasiewet eenmaal was aanvaard, de ‘pil van Drion’-discussie op gang gebracht. De pil van Drion is het middel waarmee oude mensen die levensmoe zijn, zelf voor de dood kunnen kiezen. De NVVE heeft inmiddels ook te kennen gegeven dat zij wil worden aangewezen als de instantie die in de toekomst deze pil gaat verstrekken. Op 16 maart besloten de leden van de vereniging dan ook om bij de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een experiment aan te vragen.


Binnen de huidige wetgeving kan een dergelijk experiment alleen worden uitgevoerd met instemming van het openbaar ministerie. De officier van justitie zal dus op voorhand het verzoek om niet te vervolgen moeten inwilligen. Dit zal hij niet doen, zeker niet na de uitspraak van het hof in de zaak ‘Pretty versus Verenigd Koninkrijk’.

M.A.J.M. Buijsen,
docent gezondheidsrecht, Erasmus Medisch Centrum


Correspondentieadres: mr. dr. drs. M.A.J.M. Buijsen, Erasmus Medisch Centrum, Erasmus Universiteit


Rotterdam, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam, telefoon: 010 408 8549, fax: 010 408 9092, e-mail:

buijsen@bmg.eur.nl

SAMENVATTING


l In een recente uitspraak heeft het Europees hof voor de rechten van de mens bepaald dat het recht op leven niet het recht om te sterven impliceert.


l Bij de verdediging van de Euthanasiewet betoogde de regering indertijd dat het recht op leven wel vervreemdbaar is. En anders dan de regering destijds meende, brengt het verbod op onmenselijke handeling niet met zich mee dat de staat handelingen mag goedkeuren die de intentie hebben leven te beëindigen.


l Achteraf gezien blijkt de van regeringszijde gegeven internationaal-rechtelijke onderbouwing van de Euthanasiewet dus buitengewoon pover. Het is niet vanzelfsprekend dat deze vaststelling zonder gevolgen blijft.


l De uitspraak zal van invloed zijn op de uitkomst van het debat over de pil van Drion.

Brieven

1 Eenzijdige beschouwing, Prof. Dr. H. Leenen

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.