Laatste nieuws
Annegien Kenter
5 minuten leestijd
over de grens

Alles went

1 reactie

Aan het eind van de middag loop ik een rondje door het inmiddels zo vertrouwde ziekenhuis om te vragen of er nog probleempatiënten liggen. Ik heb vannacht dienst. Op de vrouwenafdeling wijst de verpleging me op een bleke, magere jongedame van 29 jaar, die al enige tijd opgenomen ligt met een flinke bloedarmoede. De oorzaak was onbekend, tot ze vandaag hevig achter uit haar neusholte begon te bloeden: ze lijkt daar een tumor te hebben. In haar bed ligt ze in een grote plas bloed, terwijl de familie verwoede pogingen doet om de continue bloedstroom te stelpen. Ik besluit gelijk te overleggen met de dienstdoende tropenarts wat we kunnen doen om te voorkomen dat ze vannacht doodgaat. Haar bloed loopt sneller uit haar neus dan wij het met bloedtransfusies de afgelopen dagen bij haar naar binnen hebben kunnen krijgen en daarbij is het bloed inmiddels op. Ondanks dat het bloedingfocus te diep in de neus-keelholte lijkt te zitten om erbij te kunnen, besluiten we toch een poging te doen om de bloeding dicht te drukken.

In de behandelkamer gaan we creatief aan de slag met een zelf in elkaar geknoopte neustampon – gemaakt uit een gynaecologische tampon, gazen en een blaaskatheter. We hebben het hoofd van de vrouw naar achteren gekanteld, zodat we zo goed mogelijk achter in haar keel kunnen kijken. Het plan is om via haar neus twee slangetjes in de keel te krijgen die we met een tang via de mond naar buiten trekken, om ze vervolgens aan de tampon te kunnen vastknopen, waarna we het grote brok gaas via haar keelholte de neus in kunnen trekken. Al snel komen we erachter dat dit – ondanks dat een van de operatieassistenten ons een handje helpt – veel moeizamer gaat dan we hadden gedacht. We zijn al drie kwartier bezig zonder resultaat. De tong zit in de weg en ons zicht wordt belemmerd door de oneindige bloedstroom. Tijdens elke poging om de tampon het hoekje om te duwen, wordt de luchtweg van de vrouw afgesloten door de grote gazenprop. Angstig slaat ze telkens met haar klamme handen ongecoördineerd om zich heen en grijpt uiteindelijk de mijne stevig vast. Met ingevallen wangen en een met bloed besmeurd gezicht kijkt ze me met bange ogen aan. Aarzelend probeer ik geruststellend terug te knijpen. Plots klemt de operatieassistent met een grote tang de tong vast en trekt die met kracht zover mogelijk de mond uit, in een laatste poging voldoende ruimte te creëren. Hij duwt de prop hardhandig tot diep in de keel. Door het kokhalzen van de jonge vrouw spat het bloed over onze witte jassen.

Op dat moment komen twee Belgische artsen binnen die hier voor twee weken in het ziekenhuis op bezoek zijn. Met verbazing slaan ze het onmenselijke tafereel gade. Ze mogen dan wel artsen zonder grenzen zijn, maar dit gaat hen te ver. Na een kort overleg besluiten we over te gaan op een nieuw plan van aanpak. We blazen een ballon van een blaaskatheter op in de neusholte. De eerste poging lijkt te lukken en tot onze verbazing wordt de vrouw direct rustig. Iedereen zucht opgelucht, totdat we zien dat het slangetje te diep via de neus de keel is ingeschoven. De ballon zit al zeker een minuut opgeblazen in de luchtpijp van de vrouw. ‘Leeg die ballon!’ roept de tropenarts kordaat. Nadat we ‘m een stukje hogerop opnieuw hebben opgeblazen, is de missie eindelijk geslaagd. De vrouw kan, met een dichtgedrukte neusholte en een verwijsbrief, zo snel mogelijk naar de kno-arts reizen die een paar dorpen verderop aan het werk is.

De volgende ochtend loop ik, na een verder rustige nacht, van het koloniaal ogende artsenhuis richting het ziekenhuis. Op de achtergrond klinkt het ritmische tromgeroffel waarmee alle kinderen uit het dorp worden opgeroepen om naar school te komen. Dagelijks zie ik hier verse graven – hopelijk niet van mijn patiënten – op het kerkhof dat we passeren. Het is vrijdag, de dag waarop we tijdens de overdracht alle doden van afgelopen week doornemen. Het zijn er niet weinig, maar ik ben er inmiddels zo aan gewend dat ik vrees om op een dag een status te moeten presenteren van een patiënt die me niet meer helder voor de geest staat. Hoe de Belgische artsen gisteren als buitenstaanders geshockeerd de gang van zaken in het ziekenhuis in zich op namen, herkende ik – zo liep ik hier zelf ook de eerste dagen rond – en ik besef hoe snel de gewenning, en misschien zelfs wel de onverschilligheid, is toegeslagen. Het dagelijks vaststellen van de dood bij de nog warme kinderlijkjes. De uitgemergelde aidspatiënten, met name van mijn eigen leeftijd, die veel te laat binnenkomen om hen nog te kunnen helpen. De grote wonden die aangebracht zijn door de lokale medicijnmannen ter behandeling van een mysterieuze ziekte, of de door bosjesmannen afgehakte ledematen tijdens het stelen van wat voedsel of een fiets. De jonge meisjes die tijdens hun bevalling hard worden geslagen om hen bij de les te houden. De traagheid van behandelingen door de afwezigheid van materiaal of inzet van werknemers. Nee, nergens kijk ik meer van op en soms ga ik er zelfs in mee. Er is eigenlijk nog maar één ding waar ik maar niet aan kan wennen: het feit dat je zo snel aan alles went.

Teleurgesteld hoor ik aan het eind van de overdracht dat de jonge vrouw van gister het niet heeft gered. Ze is met de verwijsbrief in haar hand net buiten de poort dood neergevallen. ‘Gelukkig telt ze dan niet mee voor de ziekenhuisstatistieken’, constateert een van de clinical officers.

De Belgische artsen worden snel bedankt voor hun bezoek, het is tijd om hen uit te zwaaien. Het hele dorp is uitgelopen naar het veldje vlak bij het ziekenhuis om het vliegtuig – ofwel vogel (ndege) in het Swahili – te zien vertrekken. Na een gehaast afscheid, terwijl de propellers al met volle vaart draaien, vertrekken ze. Ik kijk samen met honderden enthousiast schreeuwende kinderen het vliegtuig na.

Nog even en ik vertrek ook. Met een brandende vraag: ben ik hier een betere dokter geworden?


Annegien Kenter,

anios interne geneeskunde, deed eind 2011 haar oudste coschap in een dorp in Tanzania.


Meer verhalen van Annegien Kenter | Rubriek Over de grens


Het vertrouwde straatbeeld van Tanzania.
Het vertrouwde straatbeeld van Tanzania.
Het hele dorp zwaait de Belgische artsen uit.
Het hele dorp zwaait de Belgische artsen uit.
<b>PDF</b>
over de grens
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • M. Willemsen

    huisarts, heerenveen

    Heel erg herkenbaar, leuk om te lezen. En ja je bent zeker een beter dokter geworden want je klinische blik is een stuk beter geworden aangezien je waarschijnlijk weinig aanvullende diagnostische mogelijkheden had. Ik heb er in ieder geval nog steeds... wat aan dat ik mijn keuzecoschap in een klein dorp in Zambia heb gedaan een aantal jaren geleden.

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.