Blogs & columns
Bert Keizer
Bert Keizer
4 minuten leestijd

Goddelijke hulp

Plaats een reactie

Wie wil weten wat Geneeskunde precies is, belandt al gauw in Augustinus´ probleem met het begrip Tijd. ‘Zolang ik er niet bij stilsta,’ zei de kerkvader, ‘heb ik er geen enkel probleem mee, maar als ik erover ga nadenken weet ik niet meer wat het is.’ Onder de druk van dit probleem storten we ons liever op de vraag wat geneeskunde níet is, en dat wieden is op zich een prettige bezigheid, vergelijkbaar met het naar buiten werpen van oud meubilair waarop niet meer te zitten valt. Nu doet zich de merkwaardige omstandigheid voor dat mensen deze ouwe stoelen graag van straat halen en weer mee naar binnen slepen. En dat terwijl we ze hadden weggegooid omdat je er niet in kunt zitten.



Zo stond er onlangs in The Lancet een artikel over de invloed van gebed op het resultaat van een dotterbehandeling bij 750 patiënten. Hoewel, ik heb het niet uit The Lancet maar uit de krant, want wat hier wordt bestreden of aangetoond is ‘nieuws’. Het gaat om een aspect in geneeskunde waarvan we ooit hoopten dat het erin zat, maar waarvan we nu vinden dat het eruit verdwenen is: noodlotsbedwinging met goddelijke hulp. Dat een hernieuwd bewijs van deze verdwijning ‘nieuws’ is, komt door ons heimelijke verlangen naar de tijd waarin God zich nog op eenduidige wijze met ons bemoeide. We stuiten hier op een hele oude reflexbaan in onze psyche.



In het experiment werd voor een aantal patiënten wél en voor de anderen níet gebeden door moslims, boeddhisten, christenen en joden. Theologisch lijkt me dit een hopeloze kluwen, want waar gaan die gebeden heen? Naar Allah, Nirvana, Jezus, of Jahweh? Of wonen die allemaal samen daarboven? Is het, gezien enkele recente gebeurtenissen, wel verstandig om Allah de benardheid van een te dotteren christen voor te leggen? En tot wie baden die boeddhisten, want die hebben immers geen god?



Het Hemelse Antwoord was overigens zeer duidelijk: het maakt niks uit. Bidden helpt niet bij dotteren.


En toch blijven we het doen. Bij tegenslag kan een mens het niet laten om zich af te vragen: wie levert mij dit? Een antwoord op deze vraag is wel te vinden of goed voorstelbaar bij de anonieme deuk in uw auto op een parkeerplaats bij de supermarkt. Maar bij ziekte?



Mensen die zich te volwassen vinden om nog een Hogere Macht achter hun ziekte te vermoeden, hebben toch graag dat de ziekte spreekt, maar dan wel in een verstaanbaar jargon en niet in termen als ‘oligoklonale IgG-banden’ of ‘mitochondriële encefalomyopathie’. Op zoek naar verstaanbare taal belanden ze vaak in het alternatieve circuit en het vreemde is dat zij zich daar, op de vlucht voor oligoklonaal IgG, tevreden laten stellen met eigenlijk veel onbegrijpelijker jargon als ‘energiebanen’ of ‘meridianen’. De Nederlandse Vereniging voor Acupunctuur meldt over meridianen: ‘Westerse medische onderzoeken hebben aangetoond dat de meridianen inderdaad bestaan, maar ze zijn voor het oog niet zichtbaar.’ Een onzichtbaarheid die op mysterieuze wijze geen beletsel vormt bij het vervaardigen van anatomische modellen van bijvoorbeeld een oor waarop enkele tientallen prikpunten zijn aangegeven met de bijbehorende organen. Het is niet mijn bedoeling hier iets belachelijk te maken, hoe grappig het ook is in zekere zin, maar dat mensen zich op de een of andere wijze voeden met deze verzinsels zegt veel over de betrekkelijke leegte van oligoklonaal IgG.



Pogingen om acupunctuur status te geven door middel van wetenschappelijk onderzoek zijn gedoemd. Onderzoek dat zou aantonen dat de ‘echte’ het net zo min doet als de ‘neppe’ is onvoorstelbaar, want hoe houd je ze uit elkaar? Op grond van welke met het oog zichtbare structuur zou iemand kunnen zeggen: ja maar DAAR loopt die meridiaan niet. Probeer dat maar eens met de loop van de n.ulnaris nadat je je elleboog met een dreun hebt gestoten. DAAR loopt ie!



Waarom slepen we deze ouwe stoelen terug? Zat het zo lekker, dat oude wereldbeeld waarin alles iets betekent? Waarin een ziekte, een onweersbui of een dood een boodschap bevatte die de priester of de dokter kon lezen?



Wat zegt een glomerulonefritis nu nog in termen van een mededeling aan een mens over de aard van zijn bestaan? Moet een dokter dan gaan filosoferen of theologiseren? Maar we zijn er juist zo trots op ‘al die onzin’ verbannen te hebben. Alleen beseffen we niet dat we met ‘al die onzin’ nog iets anders het raam hebben uitgegooid: de aandacht die nodig is om de ziekte te plaatsen in een mensenleven.



Ik las in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTVG) van 21 mei 2005 een serieus artikel, geschreven door Lamboo, Van ’t Wout en Vos. Zij vertellen het volgende: ‘In ons ziekenhuis hebben wij een programma ontwikkeld met maandelijkse bijeenkomsten die een uur duren en waarin de assistent-geneeskundigen in opleiding reflecteren op steeds één incident of communicatieprobleem met een patiënt en diens verwanten.’



Eén uur in de maand! En kennelijk dermate uniek als initiatief dat het een publicatie in het NTVG waard is. Nee, hoe meer oligoklonaal IgG hoe beter de markt voor de alternatieven met hun ‘meridianen’, want ze maken muziek bij die meridianen en dat vergeten wij bij de IgG.



Bert Keizer, verpleeghuisarts



Lees alle bijdragen van Bert Keizer in het dossier

Zonder handschoenen

  • Bert Keizer

    Bert Keizer is specialist ouderengeneeskunde en filosoof. Sinds 2016 is hij werkzaam voor het Expertisecentrum Euthanasie (voorheen: de Levenseindekliniek). Hij schreef maar liefst zeventien jaar voor Medisch Contact. Ook is hij columnist bij Trouw.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.