Laatste nieuws
G.K. Kimsma
7 minuten leestijd

Een ongelukkige gedachte

Plaats een reactie

Toetsing vooraf strookt niet met wetsvoorstel euthanasie


Kort nadat de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie hun eerste jaarverslag hebben overhandigd aan de overheid en voordat de Tweede Kamer een wetsvoorstel gaat behandelen om euthanasie en hulp bij zelfdoding door artsen in het strafrecht als aparte ‘categorie zonder vervolging’ op te nemen, komt prof. H.J.J. Leenen met een voorstel. Omdat dit voorstel zowel inhoudelijk als met betrekking tot het tijdstip van publicatie interessant is, wil ik daarop commentaar geven.


Leenen stelt voor de accenten in het toetsen en in de taken van de spelers: de ‘tweede opinie’-artsen, de gemeentelijk lijkschouwers en de regionale toetsingscommissies euthanasie, te verschuiven.1 In plaats van toetsing achteraf door een commissie, ná consultatie vooraf door een collega-arts, stelt Leenen voor het accent te leggen op toetsing vooraf door de collega-medicus mét de consultatie. De gemeentelijk lijkschouwer bepaalt of er sprake is van een normaal geval van levensbeëindiging of van een afwijkende situatie die direct aan de officier van justitie moet worden gemeld of door een regionale toetsingscommissie kan worden beoordeeld. De toetsingscommissies beoordelen de onduidelijke of deficiënte gevallen.

Strijd


Dat niet veel eerder is gekozen voor een toetsing vóóraf in plaats van voor een beoordeling door een ‘zware’ commissie, bestaande uit een jurist, een arts en een ethicus, heeft te maken met de ‘strijd’ tussen recht en geneeskunde. De strijd dus over de vraag of het tot het medisch handelen of tot het (straf)recht hoort om iemand die lijdt en die geen vooruitzicht heeft op genezing, te helpen voortijdig te sterven.


De onlangs overleden hoogleraar Enschede heeft altijd gezegd dat dit handelen tot de geneeskunde behoort en onder de wettelijke regel van de medische exceptie of uitzondering valt. De meeste juristen hebben volgehouden dat deze regel van de exceptie in het geval van euthanasie en hulp bij zelfdoding níet van toepassing is en dat het recht moet beoordelen of er sprake is van een strafbaar feit. Vanwege de manier waarop traditioneel de maatschappelijke taakverdeling tussen recht en geneeskunde wordt beschreven, kunnen zij ook nauwelijks anders. En aangezien in het recht een feit alleen een feit is als iets is gebeurd, kan er formeel gesproken geen sprake zijn van juridische toetsing vóóraf. Dit ondanks het feit dat in de jaren tachtig in Alkmaar, tijdens het bewind van officier van justitie Josephus Jitta, een dergelijke toetsing wél vooraf kon plaatsvinden.


Ook was men in het algemeen wel gedwongen om euthanasie en hulp bij zelfdoding geen normaal medisch handelen te noemen. Omdat er geen sprake is van een standaard waaraan elke arts kan worden gehouden en er - volledig terecht - ruimte voor het geweten van de individuele arts moet worden verschaft, kunnen deze handelingen niet kunnen gaan behoren tot het normale arsenaal van een arts, waarop patiënten met succes een beroep kunnen doen. Die gewetensvrijheid van tegenstanders van euthanasie moeten wij blijven respecteren.


Als wij ons inleven in deze lijn van denken, wordt het duidelijk waarom de commissies zijn ingesteld. En het wordt tevens duidelijk dat deze commissies vanuit de juridische denklijn zijn ingesteld. Het zwaartepunt ligt bij het toetsen achteraf, omdat alleen dán een juist oordeel over de gang van zaken kan worden gegeven. Maar interessant is dat met het instellen van de commissies in zekere zin het paard van Troje is binnengehaald, omdat het Openbaar Ministerie een deel van zijn bevoegdheid heeft moeten delegeren aan een commissie die voor het grootste deel uit leken bestaat. Een ingebouwd potentieel conflict dus.

Ongelukkig tijdstip


Ik stelde dat Leenens voorstel inhoudelijk én met betrekking tot het tijdstip van publicatie interessant is. Inhoudelijk betekent zijn voorstel een verschuiving van een juridische visie naar een medische visie op het toetsen. Artsen hebben steeds gesteld dat zij behoefte hebben aan toetsing vóóraf. In Medisch Contact stelt een arts die was uitgenodigd om de gang van zaken bij een geval van euthanasie toe te lichten in een commissie, dan ook letterlijk: ‘Toetsing vóóraf, daar had ik wat aan gehad.’ Deze verschuiving wordt ongetwijfeld ingegeven door de ontwikkeling van het consulentschap, de ‘tweede opinie’-arts. Als SCEA-arts, als docent bij de SCEN-cursussen en als lid van een toetsingscommissie kan ik deze ontwikkeling dus van binnenuit beschrijven en bevestigen.


Inhoudelijk is het voorstel van Leenen heel goed te volgen en is er veel voor te zeggen. Toch ben ik er niet gelukkig mee: inhoudelijk niet en niet vanwege het tijdstip waarop deze ideeën zijn gelanceerd.


Het tijdstip om deze gedachten te lanceren, is ongelukkig, omdat dit najaar in de Tweede Kamer een wetsvoorstel voor het niet-strafbaar stellen van euthanasie en hulp bij zelfdoding zal worden behandeld. In dit wetsvoorstel krijgen de toetsingscommissies dezelfde plaats die ze thans ook bekleden. In feite zou het oordeel van de commissies in het wetsvoorstel zwaarder zijn dan thans. Nu heeft formeel gesproken de officier van justitie nog het laatste woord, hoewel feitelijk het oordeel van de commissies wordt gevolgd, ook omdat er geen juridisch personeel is om al die meldingen nog eens na te lopen. In het wetsvoorstel krijgen de commissies bij ‘ongecompliceerde gevallen’ het laatste woord. De bedoeling achter die verschuiving in zeggenschap is om feitelijk het Openbaar Ministerie of het strafrecht meer op afstand te plaatsen en het ‘veiliger’ te maken voor artsen om te melden, waardoor het meldingspercentage hopelijk zal stijgen.


Als je wilt dat artsen de commissies als volwaardige gesprekspartners en beoordelaars gaan beschouwen, is het uiterst ongelukkig om vóórdat de commissies die status kunnen waarmaken, hun betekenis al weer af te zwakken. Dat is een boodschap die het meldingspercentage eerder zal doen dalen.


In de tweede plaats wordt in de Memorie van Toelichting op het nieuwe wetsvoorstel op verschillende plaatsen voorgesteld het functioneren van de toetsingscommissies te beoordelen in een voorgenomen onderzoek naar de praktijk van levensbeëindiging in Nederland conform de eerdere onderzoeken in 1990 en 1995. Daarvoor is al geld gereserveerd. Vanuit die overweging is het enigszins verbazingwekkend dat nu al wordt voorgesteld de positie van de toetsingscommissies te wijzigen en hun opdracht te beperken. Een dergelijk voorstel vergroot de waardering voor deze commissies niet en zal de meldingsbereidheid van artsen waarschijnlijk negatief beïnvloeden.

Inhoudelijke bezwaren


Mijn inhoudelijke bezwaren hebben te maken met de achtergronden van Leenens keuze.


De achtergrond van deze omkering bij Leenen heeft waarschijnlijk, en ik geef nu mijn persoonlijke interpretatie, te maken met een conflict tussen juristen over de vraag of je de commissies oordeelsbevoegd zou moeten maken op het terrein dat eigenlijk tot het recht behoort. Dat past ook niet in de systematiek waarvoor in het wetsvoorstel is gekozen. Er wordt niet gesteld dat euthanasie en hulp bij zelfdoding door artsen voortaan niet meer strafbaar zijn (dan zouden deze handelingen tot de medische exceptie behoren), maar er wordt een strafuitsluiting voorgesteld als artsen de gevallen van levensbeëindigend handelen melden en als er aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Dus: euthanasie en hulp bij zelfdoding worden een aparte categorie in het strafrecht, en níet een onderdeel daarvan, zodat de instanties die de strafbaarheid moeten toetsen niet buitenspel worden gezet.


In Leenens voorstel krijgt de gemeentelijk lijkschouwer een zware rol: die wordt eigenlijk de nieuwe beoordelaar van de kwaliteit van de euthanasie. De lijkschouwer bepaalt of er sprake is van een zorgvuldige uitvoering en geeft een verklaring van natuurlijke dood af, opdat er begraven of gecremeerd kan worden. Als de lijkschouwer lacunes of onduidelijkheden constateert, wordt de officier van justitie ingeschakeld, zoals dat thans ook gebeurt. Die keuze voor een lijkschouwer past niet bij een keuze voor een medische beoordeling van de consulent als doorslaggevend onderdeel.

Zinvol
Als de consulenten van het SCEN-project zo belangrijk worden, wat is er dan op tegen ze te promoveren tot de beoordelaars van het verzoek en van het lijden. Van hen wordt deskundigheid verwacht om de toetsing van die aspecten te kunnen doen. Van hen mag dus ook worden verwacht dat zij kunnen beoordelen of er sprake is van wilsbekwaamheid en van een eventueel onvolledig voldoen aan de zorgvuldigheidseisen van de wet. De rol van de SCEN-consulent wordt daarmee uiteraard zwaarder, maar ook zinvoller. Als een SCEN-consulent constateert dat er onvoldoende wordt voldaan aan de wettelijke eisen, kan er dus geen levensbeëindiging plaatsvinden. Zo simpel is dat. De lijkschouwer is een gemeentelijk ambtenaar die het resultaat van dit oordeel - dus de papieren in omvattende zin - behoort door te geven aan de toetsingscommissie of aan de officier van justitie op grond van het oordeel van de SCEN-arts. Niet op grond van zijn eigen oordeel, want op dat terrein heeft de lijkschouwer geen aparte expertise: deze ambtenaar is geen toetsingscommissie. Als er écht voor wordt gekozen de beroepsgroep een zwaardere rol te geven, moeten daarvan ook de consequenties worden geaccepteerd. Het probleem is echter dat er een wetsvoorstel ter bespreking ligt waarin men niet zover gaat als Leenens voorstel behelst.

Niet consequent


Aan de rolverdeling tussen artsen, toetsingscommissies en het Openbaar Ministerie, zoals die in het voorliggende wetsvoorstel zou worden vastgelegd, wordt nu weer een andere wending gegeven. Dat zal de helderheid in de discussie niet bevorderen, de betekenis van de toetsingscommissies ondergraven en waarschijnlijk de meldingsbereidheid niet ten goede komen.


Dan zou het consequenter zijn om het wetsvoorstel in zijn huidige vorm helemaal niet tot wet te maken, maar vanuit de gegeven nieuwe ideeën een ander wetsvoorstel te maken. Nog beter zou het zijn eerst de voorgenomen evaluatie van het levensbeëindigend handelen uit te voeren, inclusief een evaluatie van de toetsingscommissies, en pas dan, op basis van de nieuwe feiten, inclusief de evaluatie van het SCEA- en SCEN-project, tot een wetsvoorstel te komen. <<

G.K.Kimsma,

arts-filosoof, lid van de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie Zuid-Holland, SCEA-arts en SCEN-docent, vakgroep Metamedica, Afdeling Filosofie en Medische Ethiek, Faculteit der Geneeskunde, Vrije Universiteit te Amsterdam

Correspondentieadres: e-mail:

gk.kimsma.gpnh@med.vu.nl


Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.