Tuchtrecht
Diederik van Meersbergen
9 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Leidinggevende arts wel aansprakelijk

Plaats een reactie

Het zal je maar gebeuren. Je hebt een aandoening aan je scrotum en penis en er is geen reguliere plastisch chirurg te vinden die je daaraan wil opereren. En als je dan eindelijk een privékliniek hebt gevonden waar dat wel kan, mislukt de operatie en raak je ernstig verminkt.

Dat je dan een tuchtklacht tegen de plastisch chirurg wilt indienen, is voorstelbaar.

Zeker als achteraf blijkt dat de plastisch chirurg eigenlijk alleen maar een basisarts was. Maar voor deze patiënt was de schorsing van de behandelend arts niet voldoende. Hij klaagde ook de directeur van de kliniek aan. Deze had namelijk moeten controleren of de betreffende arts wel als plastisch chirurg ingeschreven stond. Interessant, omdat uit de jurisprudentie van de afgelopen jaren juist blijkt dat een directeur niet tuchtrechtelijke tot de verantwoording kan worden geroepen.

Zowel het regionaal als het Centraal Tuchtcollege denken daar inmiddels kennelijk anders over. Het CTG oordeelt dat artsen in bestuurlijke of leidinggevende functies voor hun handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk kunnen zijn, indien dat handelen duidelijk zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Met deze uitspraak lijkt eindelijk een heldere invulling te worden gegeven aan de tuchtnormen. Het levert deze directeur een waarschuwing op.

Ben Crul, arts

mr. Diederik van Meersbergen

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 19 april 2011 - (inkorting redactie MC)

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.159 van A, kno-arts, wonende te B, werkzaam te C, appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht, tegen D, wonende te E (F), verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: G (partner van D).

1. Verloop van de procedure

(…)

2. Beslissing in eerste aanleg

‘2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder is werkzaam bij de H-Kliniek (hierna te noemen: de kliniek). Hij bekleedt in de kliniek de functie van directeur patiëntenzorg en is daarnaast, voor het grootste deel van zijn totale werktijd, in de kliniek werkzaam als kno-arts. De kliniek is een zelfstandig behandelcentrum. Aan de kliniek is een zestiental toegelaten specialisten verbonden.

Vanaf 14 mei 2003 was een in F woonachtige arts als medisch specialist (plastisch chirurg, hierna te noemen: de arts) toegelaten tot de kliniek teneinde op dat vakgebied medisch-specialistische zorg te verlenen. Op 18 juli 2007 heeft de arts klager in de kliniek geopereerd aan zijn penis. Tengevolge van deze operatie is klager ernstig verminkt. De arts is hiervoor bij onherroepelijke beslissing van dit college van 28 december 2009 (nummer 0903) veroordeeld tot een onvoorwaardelijke schorsing van een jaar, ook vanwege het ten onrechte voeren van de titel plastisch chirurg in Nederland. De arts was, zoals wordt vermeld in een door verweerder overgelegde kopie van een brief van het (F-se) Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering op 17 december 1992 in F erkend als plastisch chirurg. In Nederland had de arts (slechts) een BIG-registratie als basisarts. Vanaf 5 maart 2008 is de arts niet meer aan de kliniek verbonden. Verweerder is niet bij de uitvoering van de operatie van klager betrokken geweest. Wel is hij als directeur patiëntenzorg betrokken geweest bij de toelating van de arts als aan de kliniek verbonden plastisch chirurg.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Verweerder heeft toegelaten dat klager werd geopereerd door een plastisch chirurg die geen plastisch chirurg was, althans niet als zodanig in Nederland was geregistreerd. Klager is daardoor op het verkeerde been gezet; als hij geweten had dat de arts in Nederland slechts als basisarts was geregistreerd, had hij zich niet door hem laten opereren. (…).

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De klacht richt zich immers niet tegen het handelen van verweerder als arts maar louter en alleen tegen zijn functioneren als directeur (patiëntenzorg) van de kliniek. Bovendien heeft de klacht geen betrekking op handelen van verweerder als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub a c.q. sub b van de Wet BIG.

Mocht het college van oordeel zijn dat klager ontvankelijk is, is verweerder van mening dat de klacht kennelijk ongegrond is. Ten bewijze van het feit dat de arts specialist is op het gebied van de plastische chirurgie verwijst verweerder naar de verklaring van het F.-se Rijksinstituut van 28 december 1992. Voorts voert verweerder aan dat voorafgaande aan de toelating van de arts de noodzaak van registratie in het BIG-register aan de orde is geweest, waarvoor de arts zelf zorg diende te dragen. Dat laatste heeft ook plaatsgevonden, maar kennelijk heeft de arts zijn inschrijving beperkt tot de status van algemeen arts en heeft hij niet een registratie als medisch specialist aangevraagd bij de MSRC. Dat is de directie van de kliniek ontgaan. Gezien de opleiding van de arts moet worden aangenomen dat deze registratie geen enkel probleem zou hebben opgeleverd. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat hij bij de toelating heeft kennisgenomen van de in F. verkregen bevoegdheid van de arts en van het feit dat de arts BIG-geregistreerd was. Er was derhalve sprake van een arts die bevoegd was als plastisch chirurg te werken. Dat verweerder niet heeft vastgesteld dat de arts niet als plastisch chirurg was ingeschreven, dan wel dat dit hem is ontgaan, kan hem niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. Een dergelijke inschrijving zou slechts een formaliteit zijn geweest, gelet op het Kaderbesluit CCMS van 9 februari 2004 en de Richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005. Als gevolg van deze regelgeving dient een plastisch chirurg te F onvoorwaardelijk in Nederland te worden erkend. (…)

5. De overwegingen van het college

De ontvankelijkheid

Het college zal allereerst de vraag moeten beantwoorden of verweerder in zijn hoedanigheid van directeur patiëntenzorg van de kliniek tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. Als gevolg van artikel 47 van de Wet BIG is voor het onderworpen zijn aan tuchtrechtspraak in de eerste plaatst vereist dat verweerder heeft gehandeld in de hoedanigheid van arts.

Volgens de Memorie van Toelichting Wet BIG is een directeur patiëntenzorg die de titel arts voert tuchtrechtelijk aansprakelijk wanneer hij zich begeeft op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort (Kamerstukken II, 19522, 3, 74). Als voorbeeld wordt in de Kamerstukken genoemd het beheren van de patiëntendossiers (Kamerstukken II 1987-1988, 19522, 7, 98), waarop een van de onderdelen van de onderhavige klacht betrekking heeft. Tot het deskundigheidsgebied van verweerder rekent het college ook het uitvoeren van controle dat de arts met wie de kliniek een toelatingsovereenkomst sluit, als arts BIG-geregistreerd is. Dit geldt ook voor de controle dat de arts op correcte wijze is dan wel wordt geregistreerd voor het specialisme dat hij in de kliniek gaat uitoefenen zodat de kliniek deze arts niet als specialist aanduidt als dat niet strookt met zijn registratie. Ook behoort het tot het deskundigheidsgebied van verweerder om, toen hij door klager werd benaderd over de mislukte operatie door de arts, hierop adequaat te reageren. Ten slotte wordt overwogen dat de verweten gedragingen zozeer met de professie van verweerder als arts zijn verweven dat hij daarop als directeur patiëntenzorg tuchtrechtelijk kan worden aangesproken (zie CTG 16 maart 2010, 2009/027).

Het college is voorts van oordeel dat de onderhavige klachten, voor zover ze al niet betrekking hebben op de rechtstreekse relatie tussen klager en verweerder (zoals het nalaten adequaat te reageren op klachten over de handelwijze van de arts) in ieder geval ander handelen of nalaten betreffen in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg als bedoeld in artikel 47 onder b. van de Wet BIG.

Het voorgaande houdt in dat klager in de genoemde klachten ontvankelijk is.

Het niet-geregistreerd zijn van de arts als plastisch chirurg

Ter zitting heeft verweerder gezegd dat hij in het kader van de toelating als plastisch chirurg met de arts heeft gesproken. Hij heeft diploma’s opgevraagd en hij heeft zich ervan vergewist dat er een BIG-registratie was. Hem is toen ontgaan dat de registratie had plaatsgevonden als algemeen arts en niet ook als plastisch chirurg. Verder heeft hij vastgesteld dat de arts toegelaten specialist was in F.

Het college is van oordeel dat verweerder te dezer zake onzorgvuldig is geweest. Weliswaar betreft het hier een primaire verantwoordelijkheid van de betrokken arts, maar het had op de weg van verweerder gelegen om te controleren of de arts in Nederland als plastisch chirurg was ingeschreven, voordat hij door de kliniek als zodanig werd gepresenteerd. Het college rekent het verweerder ook aan dat deze onzorgvuldigheid gedurende alle jaren dat de arts aan de kliniek verbonden was, heeft voortgeduurd.

Verweerder beroept zich erop dat de inschrijving als plastisch chirurg van de arts in Nederland slechts een formaliteit zou zijn geweest, gelet op de (Europese)
regelgeving. Wat er ook van deze stelling zij (de door verweerder genoemde regelgeving dateert van na de toelating van de arts), het doet niet af aan de verplichting tot controle door verweerder. Bovendien heeft verweerder ter staving van zijn stelling dat de arts bij toelating tot de kliniek in F als plastisch chirurg erkend was, zich beroepen op een door hem overgelegde kopie van een F-s document van 18 december 1992(!), waaruit niet zonder meer kon worden afgeleid dat de arts ook ten tijde van de toelating, ruim tien jaar later, nog als zodanig in F was erkend. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. (…)

De maatregel

Het college acht de maatregel van waarschuwing passend. Bovendien zal het college bepalen dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact, het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg Jurisprudentie.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 (…)

Beoordeling met betrekking tot de ontvankelijkheid

4.3 De eerste vraag die moet worden beantwoord is of handelen zoals door de klager aan de arts wordt verweten tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de arts kan opleveren. Daarbij is met name van belang dat de arts niet zelf zorg verleende aan de patiënt, maar handelde in zijn functie van directeur patiëntenzorg van de betreffende kliniek (een zelfstandig behandelcentrum).

Met het college in eerste aanleg is het Centraal Tuchtcollege thans en in tegenstelling tot eerdere jurisprudentie van oordeel dat artsen in een bestuurlijke of leidinggevende functie zoals die waarvan in dit geval sprake is, voor hun handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk kunnen zijn. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar behoort te betrachten (de eerste tuchtnorm), maar ook enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm).

Het is onmiskenbaar de bedoeling van de wetgever geweest dat ook dit laatste handelen tot een tuchtrechtelijke veroordeling zou kunnen leiden, mits het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg (Kamerstukken II. 1985-1986, 19522, nr. 3, p.74-76 en 1987-1988, 19522, nr.7, p.97-98). Tegen die achtergrond is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de omschrijving van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg zoals opgenomen in artikel 1 Wet BIG er niet aan in de weg hoeft te staan dat handelen van artsen in een bestuurlijke of leidinggevende functie als tuchtrechtelijk relevant handelen aan de tuchtrechter wordt voorgelegd. Dat betekent dat klager ontvankelijk is in zijn klacht.

Beoordeling met betrekking tot de klacht

4.4 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat bij toepassing van het tuchtrecht terughoudendheid moet worden betracht als sprake is van handelen in functies zoals bedoeld, dat wil zeggen als het handelen van de arts niet een individuele patiënt betreft maar veeleer betrekking heeft op de organisatie van de zorg en de randvoorwaarden waaronder die wordt verleend. Met name moet worden voorkomen dat de betrokken arts tuchtrechtelijk aansprakelijk wordt gehouden voor keuzes in de bedrijfsvoering waarvoor hem in zijn managementfunctie in beginsel beleidsvrijheid toekomt, ook al kunnen die keuzes gevolgen hebben voor de individuele zorgverlening.

4.5 Ten aanzien van de vraag of de arts ten aanzien van zijn handelen daadwerkelijk een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt op de door de klager in zijn klacht aangegeven punten respectievelijk welke maatregel in dat geval passend zou zijn, heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het college in eerste aanleg.

In aanvulling op de door het regionaal tuchtcollege vastgestelde feiten heeft het Centraal Tuchtcollege nog vastgesteld dat de arts binnen de organisatie de enige is die in coördinerende en controlerende zin verantwoordelijkheid draagt voor een goede medische gang van zaken.

Dat betekent dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

- verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan-geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. C.H.M. van Altena en prof.mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen, en prof. dr. J.B.L. Hoekstra en dr. C.J. Brenkman, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 april 2011, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

<b>Integrale tekst van deze uitspraak</b> <b>PDF van het tijdschriftartikel</b>
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.