Tuchtrecht
Sjaak Nouwt
7 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Per abuis het hele dossier naar de verzekeraar

1 reactie

Een vrouw heeft zich ziek gemeld bij haar arbeidsongeschiktheids­verzekeraar. De medisch adviseur vraagt vervolgens per brief aan haar huisarts om informatie over de vrouw. De vrouw heeft een machtiging ondertekend om informatie te verstrekken ‘die van belang kan zijn voor de beoordeling van haar gezondheidstoestand respectievelijk arbeidsongeschiktheid die het gevolg is van pijnklachten, vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen’. Vervolgens wordt er ­informatie verstrekt.

Dan krijgt de vrouw een brief van de verzekeraar dat uit de ontvangen informatie blijkt dat zij bepaalde ­klachten al had voordat zij haar ver­zekering afsloot. En dat zij die niet had gemeld. Met alle – financiële – gevolgen van dien.

Bij navraag blijkt dat het volledige ­dossier van de vrouw aan de ver­zekeraar is verstrekt. Dat is uitermate onzorgvuldig. Bij een verzoek om ­informatie van een derde partij, moet je je als arts beperken tot het beantwoorden van gerichte vragen door ­feitelijke, relevante informatie te ­verstrekken. En als de vraag niet ­duidelijk of te verstrekkend is: vraag dan om verduidelijking.

De arts erkent direct dat hier iets mis is gegaan, volgens hem door een ­‘overijverige’ oud-assistente die het dossier heeft opgestuurd. Dit valt uit het dossier of verweerschrift van de arts echter niet op te maken. Het valt hem daarom zélf aan te rekenen. Omdat hij zijn best heeft gedaan om de schade te herstellen, de klaagster heeft bijgestaan en voortaan extra zorgvuldig omgaat met het verstrekken van gegevens aan derden, blijft het bij een waarschuwing.

Sophie Broersen, arts en journalist

mr. Sjaak Nouwt, adviseur gezondheidsrecht

Download dit artikel (pdf)

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag d.d. 11 augustus 2020

Uitspraak

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van A, wonende te B, klaagster, gemachtigde mr. J. Renshoff, werkzaam te Breda, tegen C, arts, werkzaam te B, beklaagde, gemachtigde mr. K. Aantjes, werkzaam te Rijswijk.

01 Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 november 2019;

- het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 24 januari 2020;

- de brief van beklaagde, met bijlagen, ontvangen op 24 juni 2020.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het college heeft plaats­gevonden ter openbare terechtzitting van 30 juni 2020. De ­partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

De gemachtigde van klaagster heeft een pleitnotitie overgelegd.

02 De feiten

2.1 Beklaagde is als huisarts werkzaam in de huisartsenpraktijk D te B, waar klaagster al jarenlang patiënt was.

2.2 Klaagster heeft zich in juni 2018 met gezondheidsklachten ziek gemeld bij haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar E. De medisch adviseur van E heeft bij brief van 23 juni 2018 beklaagde verzocht om informatie te verstrekken over klaagster. In deze brief staat (onder meer):

‘(…) A is arbeidsongeschikt wegens concentratieproblemen, pijn- en ­vermoeidheidsklachten.

Graag ontvang ik van u informatie over de uitslag en het resultaat van uw laatste onderzoek, de diagnose(s), de behandeling en het beloop tot heden. (…).’

2.3 De door klaagster op 13 oktober 2018 ondertekende machtiging is door E meegestuurd aan beklaagde. In deze machtiging staat (onder meer):

‘(…) toestemming om aan de medisch adviseur van E informatie te ­verstrekken die van belang kan zijn voor de beoordeling van haar gezondheidstoestand, respectievelijk arbeidsongeschiktheid die het gevolg is van pijnklachten, vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen. Van belang zijnde informatie betreft onder andere de ziektegeschiedenis vanaf 1 juni 2018, de bevindingen van de behandelend arts, specialist of andere behandelaar, de gestelde diagnose, de ingestelde behandeling en het beloop. (…).’

2.4 Beklaagde heeft op 5 december 2018 medische informatie ­verstuurd aan E.

2.5 Klaagster heeft op 25 februari 2019 een brief ontvangen van de medisch adviseur van E, waarin staat vermeld dat uit de ­medische informatie van beklaagde blijkt dat bepaalde klachten al bestonden voor aanvang van de arbeidsongeschiktheidsverzekering op 1 april 2008. Klaagster heeft deze klachten, volgens de medisch adviseur, niet vermeld op haar gezondheidsverklaring van 17 februari 2008.

2.6 Klaagster heeft, eveneens op 25 februari 2019, een brief ­ontvangen van E waarin haar wordt verweten dat zij haar mededelingsplicht heeft geschonden door bepaalde klachten niet te melden in haar gezondheidsverklaring van 17 februari 2008. Klaagster wordt in deze brief gesommeerd om alle arbeids­ongeschiktheidsuitkeringen terug te betalen.

2.7 Klaagster heeft in maart 2019 tweemaal aan beklaagde gevraagd welke informatie door hem op 5 december 2018 aan E is verstrekt. Beklaagde kon haar op die vraag geen antwoord geven, ook omdat hij geen kopie van de door hem verstrekte informatie had bewaard. Klaagster heeft daarop aan E gevraagd welke informatie ten grondslag lag aan de beslissing van E. Deze informatie heeft E op 14 maart 2019 schriftelijk aan klaagster verstrekt.

2.8 Uit de op 14 maart 2019 overgelegde informatie van E bleek dat beklaagde op 5 december 2018 het volledige patiëntendossier van klaagster vanaf 2003 aan de medisch adviseur van E heeft gestuurd.

2.9 Klaagster heeft naar aanleiding hiervan nog tweemaal een gesprek gehad met beklaagde. Beklaagde heeft vervolgens op 11 april 2019 een brief gestuurd aan de medisch adviseur van E, waarin hij verzoekt de beslissing terug te draaien.

03 De klacht

Klaagster verwijt beklaagde dat hij zijn medisch beroepsgeheim heeft geschonden en verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld, door veel meer medische informatie te verstrekken dan was ­verzocht en dan waartoe hij door klaagster was gemachtigd.

04 Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

05 De beoordeling

5.1 Het college stelt voorop dat uit tuchtrechtelijke uitspraken en de ‘KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens, KNMG, 2018, een helder kader volgt voor artsen hoe om te gaan met het verstrekken van medische gegevens aan derden. In dit geval ging het om het verstrekken van de medische gegevens op vraag van de medisch adviseur van E. De gegevensverstrekking moet zich in een dergelijk geval beperken tot het beantwoorden van een specifieke vraagstelling en het geven van feitelijke, relevante informatie. Wanneer een vraagstelling onduidelijk of te ruim is, dient een arts eerst om verduidelijking te vragen. Een arts dient verder altijd behoedzaam en uiterst zorgvuldig om te gaan met het ­verstrekken van medische informatie aan derden.

5.2 Het college volgt beklaagde niet in zijn primaire verweer dat de door klaagster op 13 oktober 2018 ondertekende machtiging zo ruim was opgesteld dat het overleggen van het complete patiëntendossier vanaf 2003 binnen de reikwijdte van voornoemde machtiging viel. De woorden ‘onder andere in ‘onder andere de ziektegeschiedenis vanaf 1 juni 2018’ geven hiertoe naar het oordeel van het college volstrekt onvoldoende ruimte, zeker ook gelet op de vraagstelling van de medisch adviseur van E. Dat mogelijk bij een eerdere ziekmelding in 2014 ook medische gegevens zijn opgevraagd, zoals opgemerkt door beklaagde, maakt dat niet anders.

5.3 Het college overweegt verder dat beklaagde, direct nadat hij in maart 2019 door klaagster werd geconfronteerd met de door hem verstrekte informatie, ook zelf heeft erkend dat het niet zijn bedoeling was geweest om het gehele patiëntendossier aan E te verstrekken. Beklaagde heeft in de stukken en ook ter zitting benadrukt dat er strikte regels gelden in zijn praktijk en dat hij het verzenden hiervan nooit aan een assistente overlaat. Normaal gesproken controleert hij bij het verstrekken van medische ­gegevens aan derden eerst de machtiging, selecteert de te verstrekken informatie, draait deze uit en controleert de informatie nogmaals voordat die wordt verzonden. Volgens hem heeft in dit specifieke geval een ‘overijverige’ assistente (die niet meer in de praktijk werkzaam is) zonder de uitdrukkelijke toestemming van beklaagde de informatie aan E verzonden. Uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is voor het college echter op geen enkele manier vast komen te staan hoe een en ander in dit specifieke geval dan is verlopen en hoe bijvoorbeeld het ­gehele geprinte ­dossier in handen van die betreffende assistente is gekomen.

5.4 De stelling van beklaagde dat de Landelijke Huisartsen ­Vereniging (LHV) adviseert geen antwoorden op vragen van ­verzekeringsartsen te verstrekken komt het college niet bekend voor en lijkt in strijd met de duidelijke richtlijn van de KNMG, zoals hierboven beschreven. Mogelijk doelt beklaagde op de waarschuwing aan artsen om uiterst terughoudend te zijn met het geven van waardeoordelen binnen de te verstrekken medische informatie aan derden.

5.5 Het college is van oordeel dat, gelet op de vraagstelling van de medisch adviseur van E en de verstrekte machtiging door ­klager, beklaagde verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld door het gehele patiëntendossier van klaagster vanaf 2003 aan E te verstrekken. De klacht is dan ook gegrond.

5.6 Het college zal een maatregel opleggen. Het college stelt vast dat beklaagde zijn fout heeft erkend en inspanningen heeft verricht om klaagster nog terzijde te staan door het schrijven van een brief aan E met een nadere toelichting en het verzoek tot ­heroverweging van de beslissing van E. Voorts heeft beklaagde ter zitting benadrukt dat hij, geschrokken van dit gebeuren, nog extra zorgvuldig in zijn praktijk omgaat met het verstrekken van gegevens aan derden. Het college vindt, gelet hierop, een waarschuwing passend. Op verzoek van klaagster en om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

06 De beslissing

Het college

- verklaart de klacht gegrond;

- legt op de maatregel van waarschuwing;

- bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en in geanonimiseerde vorm ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, P.M. de Keuning, lid-jurist, F.M.J. Bruggeman, B. van Ek en H.C. Baak, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2020.

Tuchtrecht
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.