‘O, is de dokter er niet?’
Meisjesstudenten geneeskunde 1964 blikken terug
Plaats een reactieMeisjes vormen nu de meerderheid onder geneeskundestudenten. In de jaren zestig was dat precies andersom. Een gesprek met drie ‘geneeskundemeisjes van 1964’. Hoe kijken ze aan tegen de veranderingen in het artsenvak: de feminisering, de digitalisering, deeltijdwerken? Zouden ze opnieuw voor geneeskunde kiezen?
Ze zitten op twee meter van elkaar in de Brabantse woonkamer van Lea Peen-Zwietering, gepensioneerd specialist ouderengeneeskunde. Helen Wolters is afgestudeerd als huisarts met apotheek aan huis, maar werd jeugdarts in Amsterdam. Erna Burks was huisarts met een eigen praktijk in Alkmaar. Deze drie kennen elkaar sinds 1964, toen ze geneeskunde gingen studeren aan de GU (Gemeente Universiteit, later UvA) in Amsterdam. Destijds vormden ze als meisjes een minderheid en met zes andere vrouwelijke geneeskundestudenten trokken ze naar elkaar toe. Allen zijn nu gepensioneerd. In 2020 brachten ze een boek uit over hun studietijd en carrière (zie onder aan dit artikel). Erna: ‘Die periode van studie is zo bepalend voor de rest van je leven. Dat blijft.’
‘Mijn vader was niet enthousiast dat ik ging studeren’
Wat viel op toen jullie in Amsterdam begonnen?
Helen: ‘Ik kwam uit Suriname en dacht: waar ben ik in vredesnaam beland? Ik maak best makkelijk contact, maar ik kwam er aanvankelijk níét tussen. Het leek een ongeschreven regel: je hoort bij dit groepje en daar houd je je maar aan. Ik noem het maar verzuiling.’
Lea: ‘Mijn vader was niet enthousiast dat ik ging studeren. Ik werd vanuit Limburg in Amsterdam gedropt, want daar hadden we familie. Ik werd bij een tante ondergebracht, op kamers.’
Erna: ‘En dat wilde ik ook zo graag, op kamers, maar dat mocht eerst niet. Altijd maar met de laatste bus naar Purmerend, en in Amsterdam achterop bij iemand, want ik mocht geen eigen fiets van mijn ouders.’
Lea: ‘Dat ik als meisje in de minderheid was, daar had ik geen last van. Ik had op een meisjesschool gezeten, zat bij een meisjesstudentenvereniging.’
Erna: ‘Ik was het wel gewend om als enige meisje in een klas jongens te zitten.’
Helen: ‘Ik ook. En hoewel de tijd tot dan toe behoorlijk hiërarchisch was, is daarna veel opengebroken. Er gebeurde van alles. In 1964 stond ik erbij toen de Beatles in de stad waren en meisjes voor het Doelen Hotel in het water sprongen. Gillende meiden, agenten. Ik keek met grote ogen: wat doen ze nou?’
Waarom wilden jullie destijds arts worden?
Erna: ‘Ik wou iets doen wat ertoe deed. Als kind had ik astma en was vaak ziek, dus zag ik vaak de dokter. Op een keer vroeg ik hem: “Kunnen meisjes ook dokter worden?” Dat kon. Ergotherapeut leek me ook wel wat; ik ben zelfs een dagje meegelopen. Fantastisch. Maar ik zag ook dat ze wél moesten doen wat de dokter zegt. En ik had het gevoel dat ik toch de baas wilde zijn over wat er moest gebeuren.’
Lea: ‘Eerst dacht ik aan verpleegster, want dat kende ik en ik wilde mensen helpen. Maar met mijn gymnasium kon ik gaan studeren, besefte ik, dus ik wilde dokter worden. Daarbij komt: ik had angst voor artsen als gevolg van ziekte in mijn jeugd. Door geneeskunde te studeren zou ik tenminste mijn lichaam en ziektes begrijpen.’
Helen: ‘Voor mij was het min of meer door de familie gekozen. Er zaten dokters en apothekers in de familie. En ja, we hadden ook dat sociale aspect, dat viel er niet af te peuteren.’
Hoe was het om met werken te beginnen, uw eerste baan?
Erna: ‘Ik begon op Camping Bakkum, waar toen de bevolking van de Jordaan en de Pijp kampeerde. Nu ook, maar de bevolking van de Jordaan en Pijp is veranderd. Elke dag had ik wel één of twee spoedgevallen. Ik deed gewoon alles, met de Codex Medicus bij de hand en dan keek ik later of ik het goed had gedaan. Een rectaal toucher, een teennagel eraf rukken, abces incideren. Degene bij wie ik in dienst was, kwam af en toe kijken. Ik heb later nooit meer zoveel spoedgevallen gezien.’
‘We werden steevast aangesproken als “zuster”’
Lea: ‘Toen ik in het verpleeghuis begon, was er een griepepidemie. De mensen, ouderen, kwamen doodziek vanuit het ziekenhuis en gingen achter elkaar dood. Ik had 35 sterfgevallen in de eerste vier weken. ’s Morgens vroeg lagen er al twee in het mortuarium, en dan moest je schouwen. Best lastig als je ze niet kende. Onze baas, hoofd afdeling Geriatrie GG&GD, kwam af en toe een pijp roken en klopte ons op de schouder. En daarna mochten we het weer zelf uitzoeken.’
Tijdens jullie loopbaan vond de omslag plaats naar meer vrouwelijke artsen. Wat merkten jullie daarvan?
Helen: ‘Aan de patiënten merkte je soms dat het bijzonder was dat je een vrouwelijke arts was. Vooral als je ergens tijdens dienst kwam, in de nacht. Een mannelijke collega werd steevast aangesproken met “dokter” en jij met “zuster”. Wat je ook deed of zei. We kregen er weleens de slappe lach van. Ik herinner me een zeeman met een delier. We kwamen op bezoek, hij pakte me bij de arm en zei: “Ach kind, wat doe jij nog zo laat hier. Ga toch lekker naar huis.” Voor patiënten was het soms wat vreemd, maar het was niet negatief.’
Erna: ‘Als ik de deur opendeed, zeiden mensen weleens: “O, is de dokter er niet?”.
‘Je zult zien dat de status van dokters minder wordt als er meer vrouwen werken’
Echt problemen heb ik niet gehad, maar soms vielen dingen op. In mijn begintijd was ik in dienst bij een huisarts. Eens per jaar kwamen de huisartsen uit de regio bij elkaar, waarbij merkwaardigerwijs ook hun vrouwen aanwezig waren – twee afzonderlijke groepen. De vrouwen waren tegen elkaar aan het opscheppen over hun echtgenoot. Dat was vervreemdend; ik hoorde niet bij de mannen en evenmin bij de vrouwen.’
Lea: ‘In het verpleeghuis waren vrouwen van meet af aan in de meerderheid. En er waren altijd tekorten; mensen waren blij dat je kwam werken als verpleeghuisarts. Ik ben er zeven jaar tussenuit geweest toen ik kinderen kreeg, en daarna kon ik opnieuw aan de slag. Bikkelen, maar het lukte.’
Nu is het gros van de studenten vrouw. Wat vinden jullie daarvan?
Helen: ‘Leuk, echt leuk.’
Erna: ‘Ik denk dat het wel fifty-fifty moet zijn. Je zult zien dat de status van dokters minder wordt als er meer vrouwen werken – de salariëring gaat omlaag.’
Helen: ‘Het bevalt me niet dat jonge stellen de zorg voor het eigen gezin nog steeds niet goed verdelen, vrouwen blijven toch grotendeels dat erbij doen. Dat is zwaar. Aan de top komen in je beroep is daardoor moeilijk tot onmogelijk.’
Verandert het vak van dokter door de komst van vrouwen?
Erna: ‘Parttime werken is gebruikelijker, al doen mannen dat natuurlijk ook. Van een way of life – wat het was – wordt het nu een baan, waarbij mensen van zo laat tot zo laat werken.’
Is dat erg?
Erna: ‘Er gaat toch iets verloren van het plezier en de inhoud van het huisartsenvak. Voor de continuïteit van de patiëntenzorg is dat essentieel. In mijn praktijk heb ik vaak drie generaties zien opgroeien. Zo’n hechte band krijg je niet, denk ik, als je parttime werkt. Je mist iets.’
Lea: ‘Toen wij begonnen, dachten we dat wij het als vrouwelijke artsen beter deden dan de mannen. De band met de patiënt, de betrokkenheid, het totale plaatje van de patiënt zien, niet alleen de aandoening. Althans, zo was dat toen ik begon in het verpleeghuis, een artsenspecialisme dat 45 jaar geleden nauwelijks status had. Dat is veranderd. Contact met mensen met dementie vraagt om meer dan technische kennis. Je intuïtie gebruiken helpt.’
Helen: ‘En empathie. Ik ben nu soms patiënt en om de zoveel maanden in het ziekenhuis, met telkens andere arts-assistenten mdl. Ik heb nu vier, vijf meiden gezien en één knul. Je ziet dat de meiden zeker zo slim zijn, én dat ze op het empathische vlak nét iets beter contact maken. Natuurlijk is dat niet aan vrouwen voorbehouden.’
Lea: ‘Er zijn ook mannen met empathische vaardigheden, zeker.’
Erna: ‘Je moet verschillende typen artsen hebben.’
Lea: ‘En het zou jammer zijn als de mannelijke artsen wegbleven.’
Helen: ‘Natuurlijk. Heus niet alleen om de spierkracht, trouwens. En tóch vond ik het leuk om te zien, die hele rij vrouwelijke artsen in het ziekenhuis.’
Voelt u dan trots?
Helen: ‘Ja, dan zit ik echt te genieten.’
Als u nu jong zou zijn, zou u dan weer geneeskunde gaan studeren?
Erna: ‘Ik twijfel, vanwege al die vinkjes, de protocollen en de overheersende sturing van de zorgverzekeraar. Er is minder ruimte voor eigen initiatief en improviseren.’
Lea: ‘Misschien zou ik niet opnieuw dokter worden. Ik had ook belangstelling voor een technisch beroep, bijvoorbeeld bouwkunde aan de TU Delft, maar dat was niet aan de orde, dat deed je niet als meisje.’
Helen: ‘Als ik kijk naar mijn vakgebied, de jeugdartsen, dan vind ik het zonde. Er is iets verloren gegaan. Het werk is een grote berg papieren geworden, waar je bijna niet doorheen komt. Je hebt te weinig tijd om echt met die kinderen te werken. Je moet met name data aanleveren voor de politiek – ik zou dat niet meer willen. Achteraf was geneeskunde geen slechte keuze. Maar ik miste de bètakant, scheikunde en farmacie.’
Uw kinderen zijn niet de artsenkant opgegaan.
Erna: ‘Mijn dochter riep nadrukkelijk: “Ik ga géén dokter worden. Jij moest altijd zo hard werken, en nog vies werk ook. En dat voor zo weinig geld.” Ik hoor het haar nóg zeggen. Ze kwam terecht bij biomedische wetenschappen. Zo delen we een interesse, heel leuk, we sturen artikelen naar elkaar.’
Lea: ‘Eén heeft bouwkunde gedaan, de ander is archeoloog, de derde werktuigbouwkundige. Dokter? Nee, dat hebben ze niet overwogen. Ze vonden dat ze dan te hard moesten werken.’
Helen: ‘Mijn kinderen zeiden: mij niet gezien. Mijn zoon is IT’er, mijn dochter is nu personal trainer.’
Sommige ontwikkelingen betreuren ze: ‘Het lijkt of het aanraken van patiënten verboden is’, zegt Helen. ‘Wij waren zó goed opgeleid in de fysische diagnostiek’, merkt Lea, ‘soms lijkt dat nu nergens op.’ Erna: ‘Verantwoordelijkheid nemen is verantwoording afleggen geworden.’
Andere innovaties juichen ze toe. Lea: ‘Begeleiding is beter, meer aandacht voor overbelasting.’ Erna: ‘De techniek. Je kunt zoveel dieper doordringen in de oorzaken van ziekte.’ En, juicht Helen: ‘DNA! De ontdekkingen op het gebied van genetica, ik wou dat dat er was toen ik jong was.’
Lea noemt de sprong die de palliatieve zorg heeft gemaakt. ‘Een van de redenen waarom ik voor het verpleeghuis koos, is dat mensen daar móchten sterven. In het ziekenhuis werd niet over doodgaan gesproken. Patiënten hadden het over “K”. We kregen het niet in de opleiding. Het werd verstopt; ik vond dat verschrikkelijk. Mijn hele leven in de palliatieve zorg is dat een issue geweest. In de afgelopen jaren is er veel ontwikkeld, gelukkig ook buiten de muren van het verpleeghuis. Daar kan ik blij van worden.’
Meisjesstudenten Geneeskunde GU Amsterdam 1964 - 55 jaar later is te bestellen via mijnbestseller.nl/shop.
Lees meer-
Marieke van Twillert
Marieke van Twillert is sinds eind 2015 journalist bij Medisch Contact. Arbeidsmarkt en internationale gezondheidszorg hebben haar speciale aandacht, maar ze volgt ook het levenseindedebat, medische technologie en internationale gezondheid. Marieke is een van de presentatoren van MC de Podcast en schrijft geregeld een bijdrage voor de rubriek Media en Cultuur.
- Er zijn nog geen reacties