Nog niet klaar met ‘voltooid leven’
3 reactiesRoep om publieke regeling komt te vroeg
Reportages over ouderen die onder uitzichtloze omstandigheden wachten op de dood, laten niemand onberoerd. Het voert echter te ver om vanuit de emotie meteen de sprong te maken naar een publieke regeling. Daarvoor is het verschijnsel van het ‘voltooide leven’ te complex.
De week van het voltooide leven, die de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) begin februari uitriep, bracht met enkele welgemikte klappen een groot probleem onder de landelijke aandacht. Dat er echt een probleem ligt, blijkt wel uit de zestigduizend steunbetuigingen voor hulp bij zelfdoding die in vier dagen tijd werden verzameld. De vraag is alleen: welk probleem ligt er precies?
Onder de term ‘voltooid leven’ lijken verschillende problemen samen te worden gebracht. Zo is er de maatschappelijke verlegenheid met ouderen die het leven moe zijn en pillen sparen. Maar ook is er de visie van vitale vijftigers en zestigers die helemaal nog niet klaar zijn met het leven, maar alle vrijheid willen hebben op het moment dat het wel zover is. Is dit allemaal één pot nat? Wat staat artsen te doen in zulke situaties?
De KNMG ziet niets in het voorstel van het burgerinitiatief (‘Uit vrije wil’ ) en heeft een helder standpunt geformuleerd. Margo Trappenburg, bijzonder hoogleraar Sociaal-politieke aspecten van de verzorgingsstaat aan de UvA, verwoordde een vergelijkbare mening prachtig door te stellen dat het raar zou zijn om in de haag tussen leven en dood een gat te knippen voor de mensen die niet door het hek van de euthanasie mogen (NRC, 15 februari). Maar hoe moet het dan wel?
Sturende terminologie
Onze stelling is dat het nog te vroeg is voor oplossingen. Er lopen in dit vraagstuk een verschillende draden door elkaar die eerst moeten worden ontward.
Het eerste wat opvalt is de terminologie. Er is de afgelopen twintig jaar gesproken over de ‘pil van Drion’, de ‘laatstewilpil’, ‘klaar met leven’, en nu dan ‘voltooid leven’. De pil van Drion verwijst nog naar een nobele heer, maar bij de andere drie aanduidingen zit in de naam al een morele lading. Daarmee sturen ze de aandacht en emoties een bepaalde kant op.
Zo impliceert het woord ‘laatstewilpil’ dat er sprake is van een uiting van wat iemand op het laatst van zijn leven nog echt wil. Wie zou dat durven weigeren? De uitdrukking ‘klaar met leven’ suggereert dat je leven ‘klaar’ kan zijn zoals huiswerk: wat moest gebeuren, is gedaan. Met ‘voltooid leven’ wordt gezegd: het is compleet, er kan niets meer bij en alles wat je toevoegt maakt het lelijker. Alsof het leven een kunstwerk is dat af is; elke volgende toevoeging verprutst de zaak.
Binnenperspectief
Er zijn veel vragen te stellen bij de vooronderstellingen achter het idee dat het leven te vergelijken is met huiswerk of een kunstwerk. Wat er in ieder geval gebeurt, is dat dergelijke termen het debat emotioneel laden. Dit voert weg van de nuchtere manier van kijken die anders zo kenmerkend is voor het evidence-based ideaal van de geneeskunde. De metaforen drukken morele realiteiten buiten beeld.
Wat bijvoorbeeld uit het zicht raakt, is het grote verschil tussen mensen die om een pil vragen omdat ze zelf vinden dat ze klaar zijn, en diegenen die hetzelfde vragen omdat ze zich teveel voelen en het idee hebben dat iedereen met hen klaar is. Om van mensen met een zich meer of minder duidelijk manifesterende depressie maar te zwijgen.
Wat eveneens buiten beeld raakt is het essentiële verschil tussen het buitenperspectief van vitale mensen die naar vermoeide ouderen kijken en het binnenperspectief van ouderen zelf. Wie ‘voltooid leven’ zegt, moet goed weten wat hiermee wel en niet in beeld komt. Voldaan sterven vanuit een stoïsche levenshouding is heel iets anders dan sterven omdat de eenzaamheid ondraaglijk is geworden.
Privaat en politiek
Een tweede zaak die opvalt in het debat over ‘voltooid leven’ is de wijze waarop direct een koppeling wordt gemaakt tussen morele verontwaardiging en compassie in de private sfeer enerzijds en het vragen om een politieke regeling anderzijds. Er wordt zogezegd een directe sprong gemaakt van de slaapkamer van de 99-jarige Maria ‘Moek’ Heringa (‘De laatste wens van Moek’, Netwerk, 8 februari) naar de Tweede Kamer. Deze sprong is om een aantal redenen te groot.
Om te beginnen lijkt het door een dergelijke sprong alsof het hier om een louter privaat probleem gaat dat kan worden afgekaart op het niveau van individuele keuzevrijheid. Het gaat echter om een zingevingsprobleem, en dat is per definitie nooit individueel. Mensen kunnen alleen individueel zin ervaren tegen de achtergrond van een gedeelde culturele horizon. Daarbij horen visies op de waarde van ouderdom, de betekenis van ziekte, dood en lijden, de waarde van de onderlinge zorg van generaties, enzovoort. Dergelijke horizonten van betekenis scheppen we met elkaar in een cultuur. Als we het over de individuele zinvraag hebben, moeten we dus ook altijd kijken naar hoe die zinervaring is geworteld in de samenleving.
Daarnaast blijven door die grote sprong een aantal maatschappelijke vraagstukken buiten beeld die van invloed zijn op de kwestie. In de uitzending over mevrouw Heringa kwam ter sprake dat haar woonsituatie – met uitzicht op de eekhoorntjes uit het bos – van grote betekenis voor haar was. Het illustreerde dat zingeving alles te maken heeft met iemands leefomgeving. En laten we eerlijk zijn: wat dit aangaat is onze cultuur geen bron van trots en inspiratie, noch van troost. Bezuiniging na bezuiniging treft de ouderenzorg, een ‘tsunami van vergrijzing’ wordt als schrikbeeld voorgehouden en het vooruitzicht om als demente te leven in het verpleeghuis jaagt velen angst aan.
Rationeel of emotioneel
De sprong van privaat naar politiek hangt samen met een derde kwestie die vanuit de zorgethiek opvallend is: de wonderlijke mix van emotionaliteit en rationaliteit. Enerzijds wordt de omgang met het voltooide leven voorgesteld als een kwestie die volwassen mensen toch gewoon nuchter en helder kunnen regelen. Anderzijds wordt de beweging gevoed door angst, medelijden, verontwaardiging, solidariteit en vrijheidsdrang.
Ook in de wijze waarop het debat wordt gevoerd spelen emoties een grote rol. Zo regent het persoonlijke ervaringen die niemand onberoerd laten. Ze raken je en vragen om instemming en betrokkenheid. Bekende Nederlanders worden ingezet om te overtuigen.
Uit de ethiek is bekend dat emoties altijd een dubbelzinnige rol hebben in besluitvorming. Ze maken gevoelig (soms overgevoelig) voor wat waardevol is, maar ze werken ontegenzeglijk ook blikvernauwend. Wie bang is, ziet alleen maar het object van de angst. Wie medelijden heeft, wil van dat gevoel af en vraagt om een oplossing. Als emoties een goede plek moeten krijgen in de besluitvorming, moeten we ze níet direct en onbemiddeld opnemen in de argumentatie. En toch is dat precies wat nu wel gebeurt.
Hetzelfde geldt voor emoties die als motivatie werken. Iedere arts weet dat de intentie om iemand uit het lijden te verlossen niet genoeg is om tot levensbeëindiging te kunnen overgaan. Intenties zijn zeker belangrijk, maar vormen uiteindelijk slechts een bouwsteen in de morele beoordeling.
Overigens zien we dergelijke sprongen van persoonlijke emotie naar publieke regeling door de bemiddelende rol van de media voortdurend plaatsvinden. Populistische politici als Wilders maken hier handig gebruik van. Politiek wordt dan weer aansprekend, omdat het rechtstreeks aansluit op persoonlijke gevoelens en zorgen, en een hoop ingewikkeldheid omzeilt.
Positie van de arts
Wat is nu de positie van de arts in dit geheel? Die is ingewikkeld en dubbelzinnig. Enerzijds lopen veel artsen rechtstreeks aan tegen de problematiek en zouden zij begrijpelijkerwijs graag een goed antwoord hebben op de situatie. De KNMG heeft zich ons inziens terecht op het standpunt gesteld dat het niet wijs is om een gat te knippen naast het hek naar euthanasie. Maar daarmee manoeuvreert de organisatie zich tegelijkertijd in een centrale positie, waardoor het lijkt alsof de arts overal een antwoord op moet hebben: ook op kwesties die primair liggen op het terrein van zingeving. Dat werkt medicalisering van het leven in de hand, wat uiteindelijk niemand wil.
Als deze dubbelzinnige positie iets duidelijk maakt, dan is dit het belang van een interdisciplinaire aanpak. Het vraagstuk hoort niet thuis op het bordje van de arts, de politicus, de burger of de jurist alleen. Het verschijnsel van het ‘voltooide leven’ is zo complex en verweven met inrichting van de samenleving dat het vraagt om een uitgebreid politiek debat op basis van gedegen onderzoek. Dat onderzoek moet niet alleen met statistische gegevens komen, maar ook met nauwkeurige casestudies van de positie waarin ouderen zich bevinden.
Van binnenuit begrijpen wat het betekent zo te moeten leven en lijden helpt ons beter een antwoord te vinden, dan van buitenaf koppen tellen, emoties vergaren en daarmee de politieke arena binnenvallen.
dr. Carlo Leget, universitair hoofddocent Zorgethiek, vakgroep zorgethiek, Universiteit van Tilburg
dr. Gert Olthuis, postdoc onderzoeker, vakgroep zorgethiek, UvT
prof. dr. Andries Baart, bijzonder hoogleraar Presentie en zorg, vakgroep zorgethiek, UvT
prof. dr. Frans Vosman, hoogleraar Christelijke ethiek en spiritualiteit, vakgroep zorgethiek, UvT
Correspondentieadres: c.j.w.leget@uvt.nl
c.c.: redactie@medischcontact.nl
Aandacht voor het ‘voltooide leven’ is terecht, maar voor een oplossing is het te vroeg.
Samenvatting- De termen in de discussie zijn meerduidig en drukken morele realiteiten buiten beeld.
- Het gaat om een zingevingsprobleem dat de individuele keuzevrijheid overstijgt.
- Het debat zelf is emotioneel geladen en daardoor niet evenwichtig.
- Artsen worden onterecht in een dubbelzinnige positie gedrukt.
- Dit complexe vraagstuk vraagt om een interdisciplinaire aanpak.
L.C. Westra
, DELFT
Hierbij wil ik een reactie geven op het bovenstaande artikel.
De auteurs stellen terecht dat bij het recent onder de aandacht gekomen kwestie ‘voltooid leven’ emoties als angst en medelijden het debat gemakkelijk vertroebelen, en dat zeker niet metee...n een sprong moet worden gemaakt van persoonlijke emoties naar een publieke ‘regeling’. Allereerst is inderdaad gedegen onderzoek aangewezen naar de leefsituatie van ouderen (70+?). Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat een dergelijk onderzoek bepaalde hiaten in verzorging/ begeleiding/ dagbesteding van ouderen aan het licht brengt, en hierdoor op zichzelf al een aanzet tot een verbetering van hun leefsituatie kan vormen. Daarnaast kan het onderzoek bijdragen aan het ontwikkelen van visies op ouderdom, en de betekenis van ziekte en lijden.
De auteurs stellen echter ook dat artsen er goed aan doen zich voorlopig niet centraal op te stellen in de discussie rondom deze kwestie die primair zou liggen op het terrein van zingeving. Daar ben ik het niet mee eens, ik denk dat artsen in ieder geval wel een duidelijke rol moeten spelen in dit debat. Ik ben daarom ook blij dat de KNMG na een eerste terughoudende reactie nu toch voor het voorjaar een debat heeft aangekondigd met artsen, juristen en ethici over de rol van artsen bij patiënten die ‘klaar met leven zijn’.
Immers juist artsen maken levenssituaties mee van ouderen die echt niet meer verder willen leven en die ondanks goede zorg, en aandacht van kinderen, professionals, vrijwilligers, ondanks initiatieven om hen een zinvolle dagbesteding te geven, het besluit nemen om te willen stoppen met dit leven.
Het bij is alle discussie en eventueel beleid dat daaruit volgt zeker belangrijk te voorkomen dat er een ‘procedure’ kan ontstaan die een sluipweg gaat vormen om de wettelijke toetsingsprocedure horend bij euthanasie te omzeilen (het ‘gat in de heg’).
Dat dat een reëel gevaar is merk ik in mijn praktijk als SCEN arts: in sommige gevallen wordt de hele SCEN procedure (consultatie) door betrokkenen gezien als omslachtig en zinloos, een hindernis die genomen moet worden voor de uitvoering van de ‘laatste wens’ van de patiënt, de euthanasie. Het lijkt of recht om zelf te beschikken zo hoog wordt gewaardeerd dat het een eigen leven gaat leiden, los van de wens het lijden van de patiënt te verlichten: ‘Het is in Nederland toch goed geregeld, waarom moet er dan zo'n hele procedure volgen voordat de dokter de euthanasie kan uitvoeren?’
Alle reden dus om bang te zijn voor de ‘sluipweg’, met name als die zou gaan bestaan uit een soort checklist die iemand afvinkt, en een drankje dat een niet-medicus kan verstrekken.
Artsen moeten als direct betrokkenen dan ook een voorname rol spelen bij de discussie en eventueel beleidsvorming.
Een andere reden voor artsen om zich nadrukkelijk te mengen in de discussie is de volgende. Zoals beschreven in het boek’ Uitweg’ van B. Chabot hebben ouderen die willen stoppen met leven nu grofweg twee mogelijkheden (naast minder humane vormen van suïcide): ten eerste de mogelijkheid zelf te stoppen met eten en drinken, en ten tweede de mogelijkheid medicijnen te (laten) verzamelen en daarmee ‘zelfeuthanasie’ plegen.
Zoals ook in dit boek beschreven, staan artsen nog vaak onzeker of afwijzend tegenover deze initiatieven, en dit kan ertoe leiden dat zij niet adequate (medicamenteuze) hulp willen verlenen tijdens deze processen van zelfgekozen dood. Het zou naar mijn mening goed zijn als artsen zich hierover wel een mening vormen in onderlinge discussie en ook kenbaar gaan maken aan patiënten of zij zorg willen/ kunnen leveren in deze situaties zodat de patiënt tijdig van arts kan veranderen indien nodig.
Persoonlijk vind ik bovenstaande methoden in bepaalde situaties geen slechte optie. Het is de vraag of er een andere procedure / methode nodig is. Het is m.i. juist prettig bij het stoppen met eten en drinken dat een bepaald tijdsverloop is, dat markeert de volharding van de patiënt in zijn wens en biedt ook de mogelijkheid tot terugkomen op het genomen besluit.
Tenzij uit nader onderzoek blijkt dat deze methoden mits goed begeleid met medische zorg toch slecht uitpakken. Het in dit artikel voorgestelde onderzoek naar de leefwereld van ouderen zal zich dan ook moeten uitstrekken tot deze methoden van ‘zelf –euthanasie’, bijvoorbeeld door interviews met nabestaanden en met artsen en verpleegkundigen die hier ervaring mee hebben, en met mensen die bij wie het mislukt is of die er toch van hebben afgezien.
Loes Westra, SCEN arts (zie ook reacties van andere artsen op KNMG site)
L.C. Westra
, DELFT
Hierbij wil ik een reactie geven op het bovenstaande artikel.
De auteurs stellen terecht dat bij het recent onder de aandacht gekomen kwestie ‘voltooid leven’ emoties als angst en medelijden het debat gemakkelijk vertroebelen, en dat zeker niet metee...n een sprong moet worden gemaakt van persoonlijke emoties naar een publieke ‘regeling’. Allereerst is inderdaad gedegen onderzoek aangewezen naar de leefsituatie van ouderen (70+?). Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat een dergelijk onderzoek bepaalde hiaten in verzorging/ begeleiding/ dagbesteding van ouderen aan het licht brengt, en hierdoor op zichzelf al een aanzet tot een verbetering van hun leefsituatie kan vormen. Daarnaast kan het onderzoek bijdragen aan het ontwikkelen van visies op ouderdom, en de betekenis van ziekte en lijden.
De auteurs stellen echter ook dat artsen er goed aan doen zich voorlopig niet centraal op te stellen in de discussie rondom deze kwestie die primair zou liggen op het terrein van zingeving. Daar ben ik het niet mee eens, ik denk dat artsen in ieder geval wel een duidelijke rol moeten spelen in dit debat. Ik ben daarom ook blij dat de KNMG na een eerste terughoudende reactie nu toch voor het voorjaar een debat heeft aangekondigd met artsen, juristen en ethici over de rol van artsen bij patiënten die ‘klaar met leven zijn’.
Immers juist artsen maken levenssituaties mee van ouderen die echt niet meer verder willen leven en die ondanks goede zorg, en aandacht van kinderen, professionals, vrijwilligers, ondanks initiatieven om hen een zinvolle dagbesteding te geven, het besluit nemen om te willen stoppen met dit leven.
Het bij is alle discussie en eventueel beleid dat daaruit volgt zeker belangrijk te voorkomen dat er een ‘procedure’ kan ontstaan die een sluipweg gaat vormen om de wettelijke toetsingsprocedure horend bij euthanasie te omzeilen (het ‘gat in de heg’).
Dat dat een reëel gevaar is merk ik in mijn praktijk als SCEN arts: in sommige gevallen wordt de hele SCEN procedure (consultatie) door betrokkenen gezien als omslachtig en zinloos, een hindernis die genomen moet worden voor de uitvoering van de ‘laatste wens’ van de patiënt, de euthanasie. Het lijkt of recht om zelf te beschikken zo hoog wordt gewaardeerd dat het een eigen leven gaat leiden, los van de wens het lijden van de patiënt te verlichten: ‘Het is in Nederland toch goed geregeld, waarom moet er dan zo'n hele procedure volgen voordat de dokter de euthanasie kan uitvoeren?’
Alle reden dus om bang te zijn voor de ‘sluipweg’, met name als die zou gaan bestaan uit een soort checklist die iemand afvinkt, en een drankje dat een niet-medicus kan verstrekken.
Artsen moeten als direct betrokkenen dan ook een voorname rol spelen bij de discussie en eventueel beleidsvorming.
Een andere reden voor artsen om zich nadrukkelijk te mengen in de discussie is de volgende. Zoals beschreven in het boek’ Uitweg’ van B. Chabot hebben ouderen die willen stoppen met leven nu grofweg twee mogelijkheden (naast minder humane vormen van suïcide): ten eerste de mogelijkheid zelf te stoppen met eten en drinken, en ten tweede de mogelijkheid medicijnen te (laten) verzamelen en daarmee ‘zelfeuthanasie’ plegen.
Zoals ook in dit boek beschreven, staan artsen nog vaak onzeker of afwijzend tegenover deze initiatieven, en dit kan ertoe leiden dat zij niet adequate (medicamenteuze) hulp willen verlenen tijdens deze processen van zelfgekozen dood. Het zou naar mijn mening goed zijn als artsen zich hierover wel een mening vormen in onderlinge discussie en ook kenbaar gaan maken aan patiënten of zij zorg willen/ kunnen leveren in deze situaties zodat de patiënt tijdig van arts kan veranderen indien nodig.
Persoonlijk vind ik bovenstaande methoden in bepaalde situaties geen slechte optie. Het is de vraag of er een andere procedure / methode nodig is. Het is m.i. juist prettig bij het stoppen met eten en drinken dat een bepaald tijdsverloop is, dat markeert de volharding van de patiënt in zijn wens en biedt ook de mogelijkheid tot terugkomen op het genomen besluit.
Tenzij uit nader onderzoek blijkt dat deze methoden mits goed begeleid met medische zorg toch slecht uitpakken. Het in dit artikel voorgestelde onderzoek naar de leefwereld van ouderen zal zich dan ook moeten uitstrekken tot deze methoden van ‘zelf –euthanasie’, bijvoorbeeld door interviews met nabestaanden en met artsen en verpleegkundigen die hier ervaring mee hebben, en met mensen die bij wie het mislukt is of die er toch van hebben afgezien.
Loes Westra, SCEN arts (zie ook reacties van andere artsen op KNMG site)
L.C. Westra
, DELFT
Hierbij wil ik een reactie geven op het bovenstaande artikel.
De auteurs stellen terecht dat bij het recent onder de aandacht gekomen kwestie ‘voltooid leven’ emoties als angst en medelijden het debat gemakkelijk vertroebelen, en dat zeker niet metee...n een sprong moet worden gemaakt van persoonlijke emoties naar een publieke ‘regeling’. Allereerst is inderdaad gedegen onderzoek aangewezen naar de leefsituatie van ouderen (70+?). Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat een dergelijk onderzoek bepaalde hiaten in verzorging/ begeleiding/ dagbesteding van ouderen aan het licht brengt, en hierdoor op zichzelf al een aanzet tot een verbetering van hun leefsituatie kan vormen. Daarnaast kan het onderzoek bijdragen aan het ontwikkelen van visies op ouderdom, en de betekenis van ziekte en lijden.
De auteurs stellen echter ook dat artsen er goed aan doen zich voorlopig niet centraal op te stellen in de discussie rondom deze kwestie die primair zou liggen op het terrein van zingeving. Daar ben ik het niet mee eens, ik denk dat artsen in ieder geval wel een duidelijke rol moeten spelen in dit debat. Ik ben daarom ook blij dat de KNMG na een eerste terughoudende reactie nu toch voor het voorjaar een debat heeft aangekondigd met artsen, juristen en ethici over de rol van artsen bij patiënten die ‘klaar met leven zijn’.
Immers juist artsen maken levenssituaties mee van ouderen die echt niet meer verder willen leven en die ondanks goede zorg, en aandacht van kinderen, professionals, vrijwilligers, ondanks initiatieven om hen een zinvolle dagbesteding te geven, het besluit nemen om te willen stoppen met dit leven.
Het bij is alle discussie en eventueel beleid dat daaruit volgt zeker belangrijk te voorkomen dat er een ‘procedure’ kan ontstaan die een sluipweg gaat vormen om de wettelijke toetsingsprocedure horend bij euthanasie te omzeilen (het ‘gat in de heg’).
Dat dat een reëel gevaar is merk ik in mijn praktijk als SCEN arts: in sommige gevallen wordt de hele SCEN procedure (consultatie) door betrokkenen gezien als omslachtig en zinloos, een hindernis die genomen moet worden voor de uitvoering van de ‘laatste wens’ van de patiënt, de euthanasie. Het lijkt of recht om zelf te beschikken zo hoog wordt gewaardeerd dat het een eigen leven gaat leiden, los van de wens het lijden van de patiënt te verlichten: ‘Het is in Nederland toch goed geregeld, waarom moet er dan zo'n hele procedure volgen voordat de dokter de euthanasie kan uitvoeren?’
Alle reden dus om bang te zijn voor de ‘sluipweg’, met name als die zou gaan bestaan uit een soort checklist die iemand afvinkt, en een drankje dat een niet-medicus kan verstrekken.
Artsen moeten als direct betrokkenen dan ook een voorname rol spelen bij de discussie en eventueel beleidsvorming.
Een andere reden voor artsen om zich nadrukkelijk te mengen in de discussie is de volgende. Zoals beschreven in het boek’ Uitweg’ van B. Chabot hebben ouderen die willen stoppen met leven nu grofweg twee mogelijkheden (naast minder humane vormen van suïcide): ten eerste de mogelijkheid zelf te stoppen met eten en drinken, en ten tweede de mogelijkheid medicijnen te (laten) verzamelen en daarmee ‘zelfeuthanasie’ plegen.
Zoals ook in dit boek beschreven, staan artsen nog vaak onzeker of afwijzend tegenover deze initiatieven, en dit kan ertoe leiden dat zij niet adequate (medicamenteuze) hulp willen verlenen tijdens deze processen van zelfgekozen dood. Het zou naar mijn mening goed zijn als artsen zich hierover wel een mening vormen in onderlinge discussie en ook kenbaar gaan maken aan patiënten of zij zorg willen/ kunnen leveren in deze situaties zodat de patiënt tijdig van arts kan veranderen indien nodig.
Persoonlijk vind ik bovenstaande methoden in bepaalde situaties geen slechte optie. Het is de vraag of er een andere procedure / methode nodig is. Het is m.i. juist prettig bij het stoppen met eten en drinken dat een bepaald tijdsverloop is, dat markeert de volharding van de patiënt in zijn wens en biedt ook de mogelijkheid tot terugkomen op het genomen besluit.
Tenzij uit nader onderzoek blijkt dat deze methoden mits goed begeleid met medische zorg toch slecht uitpakken. Het in dit artikel voorgestelde onderzoek naar de leefwereld van ouderen zal zich dan ook moeten uitstrekken tot deze methoden van ‘zelf –euthanasie’, bijvoorbeeld door interviews met nabestaanden en met artsen en verpleegkundigen die hier ervaring mee hebben, en met mensen die bij wie het mislukt is of die er toch van hebben afgezien.
Loes Westra, SCEN arts (zie ook reacties van andere artsen op KNMG site)