Laatste nieuws
Miriam de Bontridder
6 minuten leestijd
recht

Wilsverklaring wel degelijk grondslag voor euthanasie

Wetsgeschiedenis kent grote waarde toe aan degelijke wilsverklaring

9 reacties
Anp photo/ Roos Koole
Anp photo/ Roos Koole

Het Openbaar Ministerie besloot onlangs een arts te vervolgen die euthanasie pleegde bij een demente vrouw, ondanks haar wilsverklaring. Volgens raadsheer De Bontridder is er wel een schriftelijke wilsverklaring mogelijk waar een arts zich op kan baseren.

In de NRC van 7 augustus 2018 legt ethicus Govert den Hartogh uit aan welke eisen een euthanasieverklaring moet voldoen om óók te worden uitgevoerd als iemand diep dement is, namelijk door vast te leggen dat de arts zijn of haar eventuele verzet bij de euthanasie moet negeren, zolang dat verzet niet eenduidig is. Den Hartogh schreef dit naar aanleiding van een op 24 juli 2018 gewezen tuchtuitspraak waarin een regionaal medisch tuchtcollege een arts berispte omdat deze op basis van een onvoldoende eenduidige wilsverklaring aan een alzheimerpatiënte euthanasie had verleend.

De patiënte had in de fase dat zij nog wilsbekwaam was met haar huisarts besproken dat zij niet in een dementenoord terecht wilde komen: als dochter van een demente moeder en zus van drie demente broers, had zij van dichtbij het gedrag van dementerenden in een zorginstelling meegemaakt, en zij wilde beslist niet hetzelfde doorstaan. In haar laatste wilsverklaring had zij geschreven: ‘Ik wil gebruikmaken van het wettelijk recht om euthanasie op mij toe te passen, wanneer ik daar zelf de tijd rijp voor acht. Ik wil beslist niet geplaatst worden in een instelling voor demente bejaarden.’ En zij sloot af met de woorden: ‘Vertrouwende tegen de tijd dat de kwaliteit van mijn leven zodanig slecht is geworden, dat op mijn verzoek euthanasie zal worden toegepast.’

Patiënte had geen benul meer van wat euthanasie betekende

Eenmaal beland in de fase van vergevorderde dementie met zware agressieaanvallen en andere verschijnselen die op uitzichtloos en ondraaglijk lijden wezen, had patiënte geen benul meer van wat euthanasie betekende en legde zij over haar wens om dood te gaan tegenstrijdige verklaringen af. In overleg met twee SCEN-artsen en na ruggenspraak met de familie die haar oordeel onderschreef, heeft de arts de tegenstrijdige verklaringen opgevat als verklaringen van een demente geest waaraan geen betekenis toekwam en heeft zij patiënte uit haar lijden verlost zonder nog een hoogstwaarschijnlijk zinloze poging te doen om over dat voornemen en de wijze van uitvoering daarvan met de patiënte te communiceren.

Ondubbelzinnig

Na een klacht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd moest het regionaal medisch tuchtcollege zijn licht laten schijnen over het handelen van de arts. Het oordeel waartoe het college in zijn uitspraak van 24 juli 2018 kwam, was dat de arts op basis van de bewoordingen van patiëntes wilsverklaring geen euthanasie had mogen verlenen. Immers, noch aan het in de wilsverklaring ingebouwde tijdselement (‘zodra ik de tijd daarvoor rijp acht’), noch aan de persoonlijke keuze (‘op mijn verzoek’) was voldaan.

Van die uitspraak is hoger beroep voor het Centraal Tuchtcollege aanhangig en op 9 november 2018 heeft ook het Openbaar Ministerie besloten om de desbetreffende arts te vervolgen. Het is voor het eerst in de geschiedenis van de euthanasiewet dat een arts niet-naleving van de in deze wet neergelegde zorgvuldigheidseisen ten laste wordt gelegd.

Het beslissend oordeel over de niet glasheldere wilsverklaring van de dementiepatiënte zal uiteindelijk van de strafrechter – en niet van de tuchtrechter – moeten komen. Omdat het er voor het OM om gaat dat het tot een principe-uitspraak komt, krijgt hier waarschijnlijk de Hoge Raad het laatste woord. En vooraleer het zover is, zijn er al gauw enkele jaren verstreken.

In een schriftelijk euthanasieverzoek moet ondubbelzinnig zijn vastgelegd dat aan tegenstrijdige verklaringen van de demente geest geen belang wordt gehecht

De praktische les die tot die tijd uit de uitspraak van het regionaal tuchtcollege kan worden getrokken, is dat iedereen die als vergevorderde dementerende voor euthanasie in aanmerking wil komen, in een schriftelijk euthanasieverzoek zo helder mogelijk moet bepalen onder welke omstandigheden hij euthanasie wenst en ondubbelzinnig moet vastleggen dat er aan tegenstrijdige of niet-eenduidige verklaringen van zijn demente geest geen betekenis mag worden toegekend. Zo wordt voorkomen dat de uitvoerend arts zich moet afvragen of de schriftelijke wilsverklaring wel helder genoeg is.

Parlementaire handelingen

Maar hoe te oordelen over een ondubbelzinnige en eenduidige wilsverklaring waarin iemand om euthanasie verzoekt zodra hij in een staat van kinderlijke seniliteit vervalt ook als hij, eenmaal in die toestand terechtgekomen, daar best vrede mee lijkt te hebben?

Het mag dan wel zo zijn dat iemand zich nu slecht voelt bij de gedachte om als dementerend kasplantje een griezelige afschaduwing van zijn voormalige zelf te zijn, of er moeite mee heeft om, in zijn ogen, voor de maatschappij een last te zijn, maar laat de wet dan toe dat de wens om niet in die situatie te vervallen, wordt gehonoreerd?

Deze vraag wordt door velen ontkennend beantwoord. Immers, zolang iemand niet uitzichtloos en ondraaglijk lijdt, vergt de beschermwaardigheid van het leven dat hij in een staat van vreedzaam vegeterende hulpeloosheid niet wordt doodgemaakt.

Bij veel artsen en ook bij het publiek leeft daarom de gedachte dat je niet in de zwaar dementerende fase mag belanden, want dat een schriftelijke wilsverklaring dan zinloos is. Zo schreef Bert Keizer in Trouw van 14 september jl. dat een schriftelijke wilsverklaring zo de prullenmand in kan, want als je nog kunt zeggen dat je euthanasie wilt, dan heb je geen schriftelijke wilsverklaring nodig en als je het niet meer kunt zeggen, dan krijg je geen euthanasie.

‘Als je het niet meer kunt zeggen, dan krijg je geen euthanasie’

Echter, blijkens de wetsgeschiedenis valt op deze gedachtegang af te dingen. De parlementaire handelingen over deze problematiek wijzen uit dat als iemand in een schriftelijke wilsverklaring helder omschrijft welke facetten van het dementeren hij als uitzichtloos en ondraaglijk lijden beschouwt (waaronder bijvoorbeeld ook kinderlijke seniliteit die je mogelijkerwijs als een griezelige afschaduwing van je voormalige zelf ervaart), een arts – in het geval zich deze eenduidig omschreven situatie voordoet – het euthanasieverzoek mag honoreren.

Lezing van onder meer de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, 26 691, nr. 6, p. 84-85, leidt tot de slotsom dat de wetgever door middel van de schriftelijke wilsverklaring het monstrum van de vijf-voor-twaalfproblematiek heeft willen vermijden.1 Immers, ter beantwoording van de vraag of de patiënt ondraaglijk lijdt, zal blijkens deze nota de arts zich in de eerste plaats moeten baseren op wat volgens de wilsverklaring van de patiënt voor hem ondraaglijk lijden inhoudt, waarbij hij zich daarnaast kan baseren op de knowhow die hij als arts bezit over een bepaald ziektebeeld.

In de nota staat daarover het volgende:

De vraag of de patiënt ondraaglijk lijdt, zal, zoals gezegd, de arts moeten beantwoorden aan de hand van de omschrijving in de wilsverklaring van de situatie waarin de patiënt levensbeëindiging wenst en voorts afgaande op zijn ervaringen als arts met de gevolgen van een bepaalde gezondheidstoestand in verschillende vormen en gradaties.

Dus terwijl veel artsen euthanasie bij zware dementie weigeren, beoogt de wet het tegenovergestelde: de schriftelijke wilsverklaring is immers mede bedoeld om iemand die niet meer op samenhangende wijze kan zeggen dat hij dood wil, te besparen dat hij gedwongen wordt om met uitgevallen cognitieve vermogens door te modderen als hij voor zichzelf, in een staat dat hij het nog wel samenhangend kon zeggen, heeft uitgemaakt dat hij in een dergelijk doormodderen geen zin heeft.

Concluderend: in de vergetelheid lijkt te zijn geraakt de in de parlementaire geschiedenis verdedigde gedachtegang die zegt dat dat wat iemand in een toestand van wilsbekwaamheid als ondraaglijk lijden heeft gedefinieerd, bepalend moet zijn voor het antwoord dat de arts geeft op de vraag of iemand ondraaglijk lijdt. Hetgeen er de oorzaak van is dat de vijf-voor-twaalfwaarschuwing bestaat. Een waarschuwing die dus eigenlijk niet nodig is.

auteur

Miriam de Bontridder, raadsheer plv. bij het Gerechtshof Amsterdam, bestuurslid Stichting De Einder

contact

miriamdebontridder@gmail.com

cc: redactie@medischcontact.nl

Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.

Voetnoot

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26691-6.html

lees ook: Download dit artikel (pdf)
euthanasie recht wilsverklaring

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.