Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 47 Wie is de schuldige? (2)

Plaats een reactie

In januari dit jaar publiceerden we in deze rubriek de uitspraak van de Utrechtse rechtbank tegen een Utrechtse kindercardioloog. Hem werd de dood van de zeven maanden oude Charlotte Floor ten laste gelegd, alsmede het in bezit hebben van grote hoeveelheden kinderporno (MC 4/2005: 164). In ons commentaar vroegen wij aandacht voor een in de publiciteit over deze zaak onderbelicht gebleven aspect: de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de kindercardioloog en de andere hulpverleners van Charlotte. Op 13 oktober 2005 deed het Gerechtshof Arnhem uitspraak in deze zaak. Wij publiceren hier een verkorte versie.Voor de argumentatie dat ook anderen dan de kindercardioloog steken hebben laten vallen, is het gerechtshof veel gevoeliger dan de rechtbank. Waar de rechtbank nog concludeerde dat de arts ‘grovelijk onvoorzichtig en onachtzaam had gehandeld’, gebruikt het gerechtshof de bewoordingen ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam’. Mede daardoor komt het Hof tot een aanzienlijk mildere straf. Van grove schuld is volgens het Hof geen sprake, omdat de werkomstandigheden in het ziekenhuis (‘voorzichtig uitgedrukt’) niet optimaal waren, de arts tevoren een aantal collega’s had geraadpleegd en dezen hem niet weerhielden. Overeind blijft dat de dood van Charlotte Floor ook volgens het Hof in overwegende mate de kindercardioloog valt aan te rekenen. Maar impliciet maakt het Hof duidelijk dat ook anderen én de instelling zelf zichzelf iets te verwijten hebben. De strafrechtelijke procedure tegen één individu is niet de goede plaats om die verantwoordelijkheden uiteen te rafelen. Het is goed om in dit licht nog eens terug te kijken naar het rapport dat de commissie-Büller over deze zaak opstelde.


B.V.M. Crul, arts


Prof. Mr. J. Legemaate




Vrijspraak


Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair ten­lastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgespro­-ken.


In het bijzonder acht het hof niet bewezen dat verdachte de opzet heeft gehad [slachtoffer] van het leven te beroven.


Verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van een aanmerkelijke kans dat zij zou kunnen komen te overlijden nu plaatsing van een stent in de aorta van een baby van zeven maanden naar de algemene ervaringsregels een controversiële ingreep met een verhoogd risico was.


Uit niets blijkt echter dat verdachte die kans willens en wetens zou hebben aanvaard.



Bewezenverklaring


Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:



ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde hij op 1 maart 2001 te Utrecht in de uitoefening van zijn beroep als arts (kindercardioloog, werkzaam in het UMC Utrecht) - en als zodanig als behandelend arts - aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gehandeld, immers heeft hij bij/ ten aanzien van [naam slachtoffer], die leed aan een hartafwijking (vernauwing van de aortaboog):



A. een stent geplaatst in het lichaam van [slachtoffer]


- zonder dat daartoe op dat moment de medische noodzaak en een spoedindicatie bestond en


- terwijl stentplaatsing niet was aangewezen gelet op de leeftijd van [slachtoffer]en


- terwijl er alternatieve (behandelings)­mogelijkheden voorhanden waren en


- terwijl in het chirurgisch overleg van 21 december 2000 was besproken dat bij toename van klachten een ballondilatatie (ballonoprekking) zou plaatsvinden en bij voorkeur geen stentplaatsing en


- zonder voorafgaand overleg met de functielaboranten over de aanwezigheid van de benodigde passende materialen en zonder zich vervolgens van de aanwezigheid van die benodigde passende materialen te vergewissen en


- zonder dat hij, verdachte, - op het moment van de ingreep - over de benodigde en vereiste materialen beschikte of kon beschikken (waaronder - mede gelet op de gekozen stent - de juiste ballon en de juiste maat sheath) en desondanks de aanwezige ongeschikte materialen heeft toegepast en


- deels zonder bescherming van een sheath en


- zonder dat hij, verdachte, over toereikende ervaring als interventiecardioloog bij kinderen beschikte en


- zonder dat hij, verdachte, bij deze interventie kon beschikken over de medewerking/inbreng van een interventiecardioloog bij kinderen of een arts met ervaring in kinderhartcatheterisaties die aan de gestelde eisen terzake bekwaamheid en ervaring voldeed en



B. een sheath ingebracht in het lichaam van [slachtoffer]


- terwijl er geen medische noodzaak bestond tot onmiddellijk ingrijpen en er geen acute noodsituatie bestond en


- welke te groot was gelet op de leeftijd en anatomie van [slachtoffer] en


- die hij, verdachte, met een mes heeft afgesneden (waardoor - mogelijk- een braam is ontstaan in het uiteinde van die sheath) en


- waarna hij, verdachte, die afgesneden sheath met kracht heeft teruggetrokken uit het lichaam van [slachtoffer].



Toelichting op de bewezenverklaring


Het hof overweegt in het bijzonder op grond van de rapportages en verklaringen van de deskundigen Hess, De Moor en Legemaate het volgende. Voorop gesteld wordt dat de deskundigheid van Hess, De Moor en Legemaate niet is betwist.



Overlijden van [slachtoffer]


Blijkens de verklaring van natuurlijk overlijden is de zeven maanden oude [slacht­offer] overleden op 1 maart 2001. Over de doodsoorzaak is geen rapport door een patholoog opgemaakt nu er geen sectie is verricht. Op 1 maart 2001 is bij [slacht­offer] rond 13.00 uur een cardiologische interventie, een stentplaatsing in de aorta, verricht. Daarbij deed zich een complicatie voor. Rond 14.10 uur is [slachtoffer] overgebracht naar de verkoeverkamer. [slachtoffer] is rond 18.00 uur overleden.



Schuld


Het hof acht bewezen dat verdachte onder meer bij de cardiologische interventie aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam is geweest. Voor het bewijs hiervan is in het bijzonder het volgende van belang:


1. Er bestond op 1 maart 2001 een indicatie voor een medische ingreep. Ook volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof was er echter geen spoedindicatie en was geen sprake van een acute levensbedreigende toestand.


2. De geplande ingreep was blijkens het programma voor hartcatheterisatie week 9 een ballondilatatie, waarvoor verdachte en [naam arts] stonden ingepland.


3. Verdachte heeft op 1 maart 2001 besloten in plaats van ballondilatatie een stentplaatsing te verrichten. Die beslissing kwam tot stand na overleg met andere artsen. De verklaringen van de als getuige bij de rechter-commissaris gehoorde artsen over de beslissing tot stentplaatsing lopen uiteen. Vast staat dat er overleg is geweest, maar gelet op de verklaringen van getuigen kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat er sprake is was van een op zorgvuldige wijze tot stand gekomen gezamenlijk besluit.


4. Verdachte heeft de beslissing om tot een stentplaatsing over te gaan gebaseerd op de actuele anatomische constitutie van [voornaam slachtoffer]. Op 1 maart 2001 constateerde hij dat de anatomische contra-indicatie was vervallen. Het hof constateert dat een stentplaatsing ook voorafgaande aan de ingreep op 1 maart 2001 een optie is geweest. Niet is echter gebleken dat de voors en tegens van een stentplaatsing vóór 1 maart 2001 in alle opzichten zorgvuldig zijn afgewogen. Daaraan doet niet af dat het resultaat van het overleg van 21 december 2000 was dat plaatsing van een stent niet geheel werd uitgesloten.


5. Volgens de deskundige De Moor was ook volgens de toenmalige stand van de wetenschap een stentplaatsing bij een kind van zeven maanden een controversiële ingreep met een verhoogd risico. Hess verklaart in antwoord op vraag 122: ‘Stentimplantatie voor recoarctatie bij zuigelingen is een behandelingsmodaliteit die ook bij optimale anatomische condities op zijn minst als discutabel en experimenteel gezien dient te worden’. Daaraan doet niet af dat in de wetenschappelijke literatuur wel enkele stentplaatsingen bij kinderen beneden de leeftijd van een jaar zijn beschreven, nu dit op zich niets zegt over de omstandigheden waaronder en de wijze waarop bij [naam slachtoffer] al dan niet zou moeten worden opgetreden.


6. Verdachte had ten tijde van de ingreep voldoende ervaring voor het verrichten van cardiologische interventies, maar zeer beperkte ervaring met het plaatsen van een stent. Blijkens zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris had hij acht stents geplaatst waarvan één in de aorta. Blijkens de rapportage van de deskundige Hess is voor een stentplaatsing specifieke deskundigheid qua indicatiestelling en uitvoering vereist, daar het gebied sterk in ontwikkeling is, zowel op het gebied van materiaaltoepassing als inventarisatie en voorkoming van complicaties.


7. Bij de stentplaatsing heeft verdachte zich laten bijstaan door een arts in opleiding. Blijkens de rapportage van de deskundigen Hess en De Moor is dit onvoldoende. De deskundige Hess heeft dit ter zitting van het hof bevestigd.


 Reeds gelet op het voorgaande en in het bijzonder de aard van de ingreep bij een kind van zeven maanden (controversieel, met verhoogd risico), het ontbreken van een spoedindicatie en het niet bestaan van een acute levensbedreigende situatie, de zeer beperkte ervaring van verdachte met dergelijke ingrepen, het gebrekkige overleg met collega’s alsmede het ontbreken van een gekwalificeerde tweede arts kan niet gezegd worden dat voldaan is aan uit een oogpunt van zorgvuldigheid bij een dergelijke ingreep te stellen eisen.


8. Het voor een stentplaatsing benodigde en optimale materiaal (sheath, ballon en stent) was niet aanwezig in de hart­catheterisatiekamer. Verdachte was verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de juiste materialen. Er is gebruikgemaakt van een P 188 stent en de anatomie van [slachtoffer] leende zich daar volgens de rapportage van de deskundigen Hess en De Moor niet voor (antwoord op vraag 68). De stent is te lang en te groot en gericht op afwijkingen in veel grotere bloedvaten, aldus de deskundige Hess. Volgens De Moor betekent het gebruik van een 8F sheath dat men een sheath gebruikt die groter is dan de femorale arterie en hoogst waarschijnlijk veel schade veroorzaakt. Hij voegt daaraan toe dat de Thysak balloncatheter niet voor de stentimplantatie mag worden gebruikt, omdat deze te dun en te slap is.


9. Verdachte heeft de sheath afgesneden. Daarover heeft hij overleg gevoerd met zijn collega [naam collega]. Vast staat dat in de praktijk de sheath wel vaker bij een cardiologische interventie wordt afgesneden. Het pleegt dan om een noodsituatie te gaan, waarvan in casu geen sprake was. Voorts staat vast dat het afsnijden volgens de stand van de medische wetenschap als niet juist wordt gezien en dat in ieder geval bekend is dat het afsnijden risico’s meebrengt, omdat door het afsnijden een braam, knik of deuk in de sheath kan ontstaan. Vast staat dat er na de interventie een beschadiging aan de sheath was.



Het voorgaande betekent dat verdachte niet over de optimale instrumenten voor een stentplaatsing beschikte, hetgeen op zichzelf reeds meebrengt dat er bij de ingreep risico’s zijn genomen. Door het afsnijden van de sheath zijn die risico’s nog verhoogd. Nu het een controversiële ingreep betrof, is verdachte door het nemen van deze risico’s beneden de eisen van zorgvuldigheid gebleven die aan een interventiecardioloog mogen worden gesteld.



Naar het oordeel van het hof gaat het te ver om te concluderen tot grove schuld.



Daarbij is in de eerste plaats van belang dat verdachte voor het nemen van zijn beslissing een aantal collega’s [namen collega’s] heeft geraadpleegd en dat hij niet - ook niet door collega’s met méér ervaring - is weerhouden van de ingreep zelf, noch van het afsnijden en gebruiken van de sheath. Deze omstandigheid brengt echter niet mee dat er bij verdachte niet meer van aanmerkelijke onachtzaamheid sprake was.


In de tweede plaats houdt het hof rekening met de mogelijkheid dat de deskundigen Hess en De Moor als maatstaf hebben genomen hetgeen de beste handelwijze zou zijn geweest en niet hetgeen van een redelijk bekwame en redelijk handelende kindercardioloog in verdachte’s situatie mocht worden verlangd. Daarbij is nog van belang dat de deskundigen het onderling niet eens zijn over behandelalternatieven.


In de derde plaats neemt het hof in aanmerking dat de werkomstandigheden in het ziekenhuis - voorzichtig uitgedrukt - niet optimaal waren, dat stentplaatsing bij kinderen beneden een jaar in de literatuur was beschreven en het afsnijden van catheters kennelijk door interventiecardiologen vaker werd toegepast.



Het oorzakelijk verband


Voor de vraag of er sprake is van een causaal verband tussen de interventie van verdachte en de dood van [slachtoffer] hanteert het hof het volgende criterium. Beslissend is of de dood redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen aan verdachte is toe te rekenen.



De deskundige Legemaate heeft in zijn rapportage het volgende overwogen:


‘Een keten van gebeurtenissen heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer]. De twee belangrijkste elementen in deze keten zijn de beschadiging van de arterie tijdens de cardiologische interventie en de conservatieve behandeling van de nabloeding. Ik ben van mening dat de beschadiging van de arterie niet onafwendbaar heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer]. De nabloeding en het feit dat (achteraf gezien!!) een inschattingsfout werd gemaakt met betrekking tot de ernst van de bloeding, heeft mede bijgedragen aan het overlijden van [slachtoffer].


Aspecten in de keten met betrekking tot wel of geen IC-behandeling en wel of niet plaatsen van een botschroef acht ik in het geheel van veel minder belang.’



Uit de deskundigenverklaring leidt de raadsman af dat nu het gevolg van de interventie niet onafwendbaar heeft geleid tot de dood het causaal verband is doorbroken, zodat de dood van [slachtoffer] niet meer aan verdachte zou kunnen worden toegerekend. Het hof is het hier niet mee eens. Vast staat dat de door verdachte verrichte cardiologische interventie, waarbij de bloeding als complicatie is ontstaan, een conditio sine qua non is geweest voor de dood van [slachtoffer].


Voorts staat vast dat de interventie onder de omstandigheden waaronder en de wijze waarop zij plaatsvond een controversiële ingreep met verhoogd risico was, zodat er een aanzienlijke kans op levensbedreigende complicaties was.


Het voorgaande moet worden afgewogen tegen de mogelijke nagelaten handelingen bij de nazorg. Vast staat dat er kostbare tijd verloren is gegaan. Door sneller ingrijpen had mogelijk het leven van [slachtoffer] kunnen worden gered. Niet kan worden gezegd dat de dood van [slachtoffer] in een zodanig verwijderd verband staat met het handelen van verdachte dat de dood niet meer aan verdachte kan worden toegerekend.



Het hof acht niet bewezen dat [slachtoffer] door het betrachten van geen dan wel onvoldoende postoperatieve zorg door verdachte is overleden. Niet bewezen is dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de mogelijkheid dat een braam was ontstaan in de ingebrachte sheath en aan de mogelijke ernstige gevolgen/complicaties daarvan, er onvoldoende informatie over de mogelijke beschadiging is overgedragen aan de verkoeverafdeling en er geen passende nazorgmaatregelen zijn doorgegeven.


Voor het overige had verdachte volgens deskundige Hess uitdrukkelijk moeten denken aan de mogelijkheid van een bloeding en hieromtrent het personeel op de verkoeverkamer dienen in te lichten, maar het hof heeft twijfels over de vraag of dat personeel niet reeds zelf voldoende bedacht was op mogelijke complicaties, in het bijzonder een bloeding. Bij deze stand van zaken dient verdachte op dit onderdeel te worden vrijgesproken.



Uitdrukkelijk door de raadsman onderbouwde standpunten


De raadsman is naar aanleiding van de feiten tot een zestiental onderbouwde conclusies gekomen (pleitnota pagina 43 tot en met 46). Het hof heeft in het voorgaande een aantal standpunten van de verdediging reeds besproken en overweegt naar aanleiding van de door de raadsman getrokken conclusies in het bijzonder het navolgende.



Het hof constateert dat de door de raadsman getrokken conclusies niet steeds noodzakelijkerwijs uit de feiten voortvloeien. In de conclusies zijn subjectieve opvattingen van verdachte verweven. Voorzover er sprake is van subjectieve opvattingen van verdachte ten tijde van de ingreep is het hof van oordeel dat deze geen bespreking behoeven.



(...)



Hetgeen de raadsman in zijn op de pagina’s 43 tot en met 46 van de pleitnota in samengevatte vorm als conclusies heeft gesteld, wordt door het hof in het licht van de vermelde rapportage van de deskundigen niet onderschreven voor wat betreft het navolgende. Het hof is van oordeel dat:


- op grond van de gezondheidstoestand van [slachtoffer] op 19 februari 2001 op zich een ingreep was geïndiceerd;


- het plaatsen van een stent in de aorta van [slachtoffer], zijnde een ingreep met een verhoogd risico, in het onderhavige geval, in een niet aanwezig zijnde noodsituatie, niet had mogen plaatsvinden;


- de situatie bij [slachtoffer] niet spoedeisend was en het uitstellen - waar de ouders ook om hebben gevraagd - dan wel het afbreken van de ingreep, welke automatisch tot uitstel leidt, tot de mogelijkheden behoorde;


- de kans op sudden death bij uitstel van de ingreep klein was;


- van een kwalitatief, aan de normen van zorgvuldigheid voldoend overleg op 1 maart 2001 in de hartcatheterisatie­kamer geen sprake is geweest, hetgeen ook blijkt uit de verklaringen van de aanwezigen in de hartcatheterisatie­-kamer [namen van vier artsen]);


- verdachte, gelet op de veranderde anatomische situatie bij [slachtoffer], de ingreep had moeten afbreken of slechts tot ballondilatatie moeten overgaan, om op een later tijdstip in alle rust alle voors en tegens in het medisch team te kunnen bespreken;


- verdachte geen P188 stent had mogen gebruiken;


- het weliswaar twijfelachtig is of een P188 stent door een 6F sheath gevoerd zou kunnen worden, maar dat dit niet noodzakelijkerwijs tot het gebruik van een 8F sheath diende te leiden, nu verdachte zoals hij ter terechtzitting van het hof heeft verklaard ook had kunnen overgaan tot het gebruik van 7F sheath, zij het dat deze niet voorradig was en de levertijd enige weken zou bedragen;


- verdachte gelet op het gebruik van de voorhanden zijnde materialen rekening had moeten houden met het feit dat er mogelijk een (ernstig) inwendige bloeding zou kunnen zijn;


- verdachte alle mogelijke complicaties had dienen door te geven aan de verkoeverkamer. Door het niet doorgeven van het feit dat er misschien sprake zou kunnen zijn van een interne bloeding, is mogelijk wetenschap verloren gegaan;


- niet is komen vast te staan dat de bloeding bij [slachtoffer] de helft van haar totale bloedvolume betrof;


- Legemaate constateert dat het consult van [naam arts] ‘aan de late kant’ is en derhalve niet zoals de raadsman stelt ‘te laat’.



(...)



Strafbaarheid van het bewezenverklaarde


Het bewezene levert op de misdrijven


ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:


Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.



(...)



Strafbaarheid van de verdachte


Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.



Oplegging van straf en/of maatregel


Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.


De rechtbank heeft verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 [in bezit hebben kinderporno, red.] subsidiair tenlastegelegde onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde tot een gehele ontzetting van zijn recht tot het uitoefenen van het beroep van arts voor de duur van zes jaren. De verdachte en de officier van justitie zijn van deze veroordeling in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot de straf als door de rechtbank opgelegd.



Feit 1


Met betrekking tot het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde (art. 307 van het Wetboek van Strafrecht) overweegt het hof in het bijzonder het volgende:



Verdachte heeft, zoals in het voorgaande is gebleken, in aanmerkelijke mate foutief gehandeld - kort gezegd - door en bij de plaatsing van de stent bij [slachtoffer]. Op eerder uiteengezette gronden acht het hof - anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal - niet bewezen dat verdachte ‘grovelijk’ is tekortgeschoten. Doordat verdachtes foutieve handelen heeft geleid tot haar dood, is onherstelbaar leed aangedaan aan haar nabestaanden, in het bijzonder haar ouders, en is onrust ontstaan in de samenleving. Dat maakt het feit ernstig.



Ten gunste van verdachte houdt het hof echter rekening met de volgende omstandigheden. Hoewel het causaal verband tussen verdachtes gedrag en de dood van [slachtoffer] er niet door is doorbroken, is een inschattingsfout op de verkoeverkamer niet uit te sluiten. Verdachtes motief was te bewerkstelligen dat [slachtoffer] verder zou leven zonder zeer regelmatige dilataties.


Voorts had verdachte vóór het feit een onbesproken staat van dienst en een goede reputatie als kindercardioloog.


Verder neemt het hof in aanmerking dat de context waarbinnen verdachte zijn werk moest verrichten, zoals deze mede blijkt uit diverse rapportages die zich in het dossier bevinden, tot allesbehalve optimale werkomstandigheden had geleid.


Voorts heeft verdachte te kennen gegeven niet meer als kindercardioloog werkzaam te zullen zijn en - in ieder geval niet zolang de inspectie daartegen bezwaar heeft in verband met de resultaten van de therapie bij De Waag - evenmin als kinderarts.



Feit 2


(in bezit hebben van kinderporno, red.)



(...) 


 


Op grond van het voorgaande komt het hof tot oplegging van een combinatie van straffen voor de beide feiten alsmede oplegging van een bijkomende straf in voorwaardelijke modaliteit voor het eerste feit, zoals hieronder nader wordt uit-gelegd en gemotiveerd. Daarbij is het hof uitgegaan van de gedachte dat voor het eerste feit - naast een voorwaardelijke ontzetting uit zijn beroep - oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf en een onvoorwaardelijke niet-vrijheidsbenemende straf gepast en geboden is terwijl voor het tweede feit naast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf ter grootte van de door verdachte in totaal in voor-arrest doorgebrachte tijd - waartoe het hof grond vindt in de ernst van het feit - ook een voorwaardelijke vrijheidsstraf en een aanzienlijke werkstraf moet worden opgelegd.



Ontzetting uit het beroep van arts


De advocaat-generaal heeft een onvoorwaardelijke ontzetting voor de duur van zes jaar geëist. Het hof stelt uitdrukkelijk voorop dat de oplegging van deze bij­komende straf slechts mogelijk is voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. Bij de oplegging van de bijkomende straf heeft het hof het volgende in aanmerking genomen:


1. Verdachte heeft geen justitiële documentatie. Van recidive is geen sprake.


2. Verdachte heeft verklaard dat hij een ingreep als de onderhavige gelet op zijn huidige wetenschap niet meer zou uitvoeren. Verdachte had voorafgaande aan feit 1 een onbesproken staat van dienst en een goede reputatie als kinder­cardioloog. Gelet daarop moet het gevaar voor herhaling, hoewel dat nimmer kan worden uitgesloten, als beperkt worden beschouwd.


3. De onderhavige casus is, zoals de deskundige Hess ter zitting van het hof heeft verklaard, in de medische wereld bekend. Verdachte acht het uitgesloten dat hij in de toekomst werkzaamheden als kindercardioloog zal kunnen verrichten, omdat gelet op die bekendheid er voor hem geen werkplek te vinden zal zijn.


4. Verdachte verricht sinds zijn ziekmelding op 16 augustus 2002 geen werkzaamheden meer als arts en heeft op 1 oktober 2002 ontslag genomen.


5. Verdachte heeft niet het voornemen in de toekomst als kindercardioloog te werken. Wel ziet hij nog mogelijkheden te werken als keuringsarts.



Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding om te volstaan met een voorwaardelijke ontzetting uit het beroep van arts met een bijzondere voorwaarde. Als bijzondere voorwaarde zal worden gesteld dat verdachte gedurende de proeftijd geen werkzaamheden als kinderarts en/ of kindercardioloog verricht. Door deze bijzondere voorwaarde wordt bewerkstelligd dat verdachte gedurende vele jaren (vanaf augustus 2002 tot het einde van de proeftijd) geen werkzaamheden in die hoedanigheid kan verrichten, zodat in redelijkheid valt uit te sluiten dat hij na het verstrijken van de proeftijd nog in die hoedanigheid kan optreden.



Beslag


(...)



Toepasselijke wettelijke voorschriften


Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 57, 240b (oud), 307 en 309 van het Wetboek van Strafrecht.



Beslissing


Het hof:



Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:



Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.



Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.



Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten  laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.


Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.



Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.



Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 129 (honderdnegenen­twintig) dagen, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.



Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.



Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.



Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde


Ontzet verdachte terzake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde van zijn recht tot het uitoefenen van het beroep van arts voor de duur van 3 (drie) jaren.



Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzetting niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.



Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd niet werkzaam zal zijn als kinderarts en/of kindercardioloog.



(...)


 


Aldus gewezen door mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.A. Coster van Voorhout en mr. J.A.W. Lensing, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S.G.M. Schellekens, griffier, en op 12 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.



Klik hier voor het PDF-bestand van dit artikel



Klik hier voor de volledige tekst van deze uitspraak van het Gerechtshof



Klik hier voor het rapport Büller

anatomie & fysiologie
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.