Laatste nieuws
B.V.M. Crul Mr. W.P. Rijksen
13 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 37 - Onzorgvuldige claimbeoordeling

Plaats een reactie

Arbeidsgeschikt of arbeidsongeschikt? Het lijkt wel of de in onderstaande zaak aangeklaagde bedrijfsarts een geldstuk heeft opgegooid: kop of munt. Terwijl de klaagster, werkzaam in het onderwijs, zich helemaal niet ‘ziek’ had gemeld, oordeelde de bedrijfsarts - na een briefje van haar werkgever (!) - dat zij met terug-werkende kracht van maar liefst zeven maanden wel degelijk arbeidsongeschikt was. Hij beriep zich daarbij op het claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) dat naar medische beperkingen verwijst. Een halfjaar later verklaarde de bedrijfsarts klaagster even zo gemakkelijk weer arbeidsgeschikt: werkhervatting zou toen wél en nu geen verhoogd risico meer voor klaagsters gezondheid hebben betekend. Hij gaf wel toe dat hij door het CBBS te noemen aan zijn advies ten onrechte een zekere legitimatie heeft willen meegeven. De problemen hadden immers volstrekt geen medische grond en waren bovendien niet werkgerelateerd maar werkgevergerelateerd.


Het Regionaal Tuchtcollege Groningen oordeelde dat de bedrijfsarts wel erg kort door de bocht was gegaan en daarbij ook onzorgvuldig had gehandeld. Een waarschuwing was het gevolg. Klaagster ging hier tegen in beroep. Maar omdat een klager slechts in hoger beroep kan gaan voor zover zijn klacht is afgewezen, werd zij niet ontvankelijk verklaard. Overigens zag ook het hoogste tuchtcollege geen reden om de bedrijfsarts een zwaardere maatregel op te leggen.


Uitspraken doen over arbeids(on)geschiktheid op niet-medische gronden en dan nog wel met terug-werkende kracht, lijkt meer op kijken in een glazen bol dan op verantwoord medisch handelen. Misschien moet je daar als (bedrijfs)arts gewoon geen uitspraak over willen doen, en helemaal niet op basis van informatie van slechts één van de partijen.


B.V.M. Crul, arts


mr. W.P. Rijksen



Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 12 juli 2004



Beslissing in de zaak onder nummer 2004/201 van: A, wonende te B, klaagster in eerste aanleg, appellante in hoger beroep, tegen C, bedrijfsarts, wonende te D, verweerder in eerste aanleg en in hoger beroep, gemachtigde: mr. P. Willems.



1. Verloop van de procedure


A - hierna te noemen klaagster - heeft op 18 november 2003 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen bedrijfsarts C - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 juli 2004, onder nummer G2003/55 heeft dat College de eerste klacht gegrond verklaard en aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd en voorts bepaald dat, ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, de beslissing in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht ter bekendmaking zal worden aangeboden.


Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.


De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 maart 2005, waar zijn verschenen klaagster, vergezeld van haar voormalig collega E en de arts, bijgestaan door mr. P. Willems, advocaat te Utrecht. Voorts is gehoord F als getuige zijdens klaagster.



2. Beslissing in eerste aanleg


De in eerste aanleg vastgestelde feiten, de ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.



‘Vaststaande feiten


Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten en omstandigheden, die door beide partijen zijn erkend of die door een van partijen zijn gesteld en door de ander niet of onvoldoende ontkend.


- klaagster is docent aan het F te G;


- in januari 2001 is zij ziek geworden en in augustus 2001 heeft zij haar werk gedeeltelijk hervat;


- op 29 mei 2002 is zij volledig hersteld verklaard door verweerder, als bedrijfsarts  verbonden aan de arbo-organisatie H te G;


- klaagster heeft in de periode tussen 28 augustus 2002 en 1 oktober 2002 andere dan lesgevende taken verricht op het F;


- vanaf 1 oktober 2002 was zij gedetacheerd bij het I te J voor lesgevende taken. Deze detachering duurde tot 1 februari 2003;


- op 13 maart 2003 heeft zij verweerder in diens functie van bedrijfsarts bezocht;


- bij brief van 14 maart 2003 heeft verweerder klaagster op grond van het claimbeoordeling- en borgingssyteem (CBBS) arbeidsongeschikt verklaard voor haar eigen  functie op andere dan medische gronden;


- in de brief (gericht aan klaagsters werkgever) staat dat klaagster ‘arbeids-ongeschiktheid werkgerela-teerd’ is en dat er sprake is van door-lopende arbeidsongeschiktheid vanaf  28 augustus 2002;


- op 24 oktober 2003 bezocht klaagster verweerder wederom. Uit de spreekuurrapportage d.d. 24 oktober 2003 blijkt dat klaagster door verweerder voor 100 procent arbeidsgeschikt is bevonden.



De klacht


De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.



Klaagster verwijt verweerder dat hij haar op 13 maart 2003 voor haar eigen functie arbeidsongeschikt heeft verklaard op andere dan medische gronden. Klaagster weet niet welke gronden dat zijn. Aan die arbeidsongeschiktheidsverklaring is geen behoorlijk onderzoek voorafgegaan. De gang van zaken tijdens het gesprek op 13 maart 2003 heeft haar verontrust. Verweerder had daags tevoren een brief met zes vragen van klaagsters werkgever ontvangen.


Klaagster zelf had die brief niet ontvangen. Weliswaar heeft verweerder haar tijdens het spreekuur de brief getoond, maar heeft de vragen niet met haar besproken. Hij heeft haar ook niet meegedeeld over welke stukken en verdere gegevens hij de beschikking had. Klaagster kan niet begrijpen op welke wijze verweerder op grond van het claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) haar heeft kunnen beoordelen.



Voorts kan klaagster niet begrijpen waarom haar arbeidsongeschiktheid door verweerder als werkgerelateerd is gekwalificeerd en niet als werkgeve-gerelateerd, nu zij haar werk als docent aan het I tijdens haar detachering naar tevredenheid heeft verricht. Zij vraagt zich dan ook af hoe het mogelijk is dat verweerder haar met terugwerkende kracht, te weten 28 augustus 2002, arbeidsongeschikt heeft verklaard. Klaagster heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat zij op 13 maart 2003 niet arbeidsongeschikt was. Zij had zich niet ziek gemeld op haar werk. Zij was sedert 28 augustus 2002 volledig arbeidsgeschikt.



Toen klaagster op 24 oktober 2003, nadat haar werkgever een afspraak daartoe had gemaakt, wederom een gesprek had met verweerder, is er nauwelijks inhoudelijk gesproken over de mogelijke werkhervatting. Klaagster is van mening dat met hetzelfde gemak waarmee verweerder haar op 13 maart 2003 arbeidsongeschikt verklaarde voor haar functie op andere dan medische gronden, hij haar op 24 oktober 2003 voor 100 procent arbeidsgeschikt verklaarde. Voorts beklaagt klaagster zich over de wijze van bejegening tijdens het gesprek op 24 oktober 2003.



Tot slot stelt klaagster dat het advies van verweerder, dat is opgesteld naar aanleiding van het gesprek op 13 maart 2003, haar nog steeds schade berokkent. Toen zij namelijk, nadat zij arbeidsgeschikt was verklaard, weer aan het werk ging, is zij onder begeleiding gesteld. Zij zit nog steeds in een begeleidingstraject, als ware zij een beginnend docente. Klaagster wijt die situatie aan verweerders advies van 13 maart 2003.



Het verweer


Het verweer luidt - zakelijk weergeven - als volgt.



Verweerder werd in februari 2003 door klaagsters werkgever benaderd met het verzoek aan de hand van een aantal vragen een oordeel te geven over de belastbaarheid van klaagster, indien zij haar werkzaamheden bij het F te G zou hervatten. Dit onderzoek vond plaats op 13 maart 2003. Daags tevoren had hij van klaagsters werkgever een vragenlijst ontvangen, die hij op 13 maart 2003 met klaagster heeft besproken. Tevens had hij de beschikking over een tweetal gespreksverslagen van de gesprekken tussen klaagster en haar werkgever van 30 januari 2003 en 18 februari 2003. Verweerder heeft van beide partijen begrepen dat die gespreksverslagen een goed beeld geven van de strekking, aard en toonzetting van de gesprekken tussen klaagster en haar werkgever. Over de visie van de werkgever is hij verder nog geïnformeerd door de direct leidinggevende van klaagster, mevrouw K. Tevens had hij informatie over klaagster van de heer L van M en van de arbeidskundige van N.



Verweerder had al eerder als bedrijfsarts contact gehad met klaagster. Dat was toen zij zich in januari 2001 had ziek gemeld. In de periode daarna heeft hij kennisgenomen van het feit dat er spanningen waren tussen klaagster en haar werkgever, die steeds meer toenamen en de terugkeer van klaagster bij het F frustreerden.


Mede door zijn inspanningen is het tot een detachering van klaagster gekomen bij het I te J.


Tijdens het gesprek op 13 maart 2003 heeft hij samen met klaagster de vragen van haar werkgever doorgenomen en tijdens het gesprek uitgelegd wat zijn oordeel was. Weliswaar heeft hij in de brief aan klaagsters werkgever, waarin hij zijn advies heeft verwoord, gerefereerd aan het claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS), maar dat is abusievelijk gebeurd, nu dat systeem op klaagster niet van toepassing was. Het CBBS ziet immers op medische beperkingen en die had klaagster niet. Ook de vermelding in zijn advies dat klaagsters arbeidsongeschiktheid werkgerelateerd is, is niet juist. Daar had moeten staan werkgevergerelateerd. Verweerder was van mening dat de gezondheid van klaagster risico liep als zij haar werkzaamheden bij het F weer zou oppakken. Hij heeft haar daarom dan ook arbeidsongeschikt verklaard op andere dan medische gronden. Die conclusie was gebaseerd op informatie van de werkgever. Die informatie en zijn eigen mening dat zij arbeidsongeschikt was voor het F waren ook aanleiding tot het met terugwerkende kracht arbeidsongeschikt verklaren van klaagster.



Na het gesprek van 13 maart 2003 heeft verweerder geconstateerd dat er in de loop van de volgende maanden een andere wind ging waaien bij het F, waardoor een nieuwe situatie ontstond waarbij klaagster opnieuw in gesprek kwam met haar werkgever. Op 24 oktober 2003 heeft verweerder vervolgens met klaagster gesproken over de situatie op haar werk om te onderzoeken of er nog sprake was van arbeidsongeschiktheid op andere dan medische gronden. Het is hem gebleken dat zowel klaagster als haar werkgever positief stond tegenover werkhervatting, waardoor er voor verweerder geen aanleiding meer was te veronderstellen dat werkhervatting een verhoogd risico voor de gezondheidstoestand van klaagster zou hebben.



Er is geen sprake van dat hij klaagster tijdens het gesprek op 24 oktober 2003 onheus bejegend zou hebben. Hij is niet boos geworden, daarentegen heeft hij klaagster correct en professioneel behandeld en te woord gestaan. De communicatie verliep inderdaad moeizaam, maar dat kwam door de opstelling van klaagster zelf. Dat er kennelijk nu nog een probleem is tussen klaagster en haar werkgever, is een zaak tussen werkgever en werknemer.


Verweerder is van mening dat zijn optreden en handelwijze zowel op 13 maart 2003 als op 24 oktober 2003 voldoen aan de eisen die redelijkerwijs aan hem als bedrijfsarts mogen worden gesteld. Er is geen sprake geweest van enig handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerder vindt dan ook dat de klacht ongegrond is.’



Het Regionaal Tuchtcollege heeft  aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.



‘Beoordeling van de klacht


Het College heeft kennisgenomen van de stukken en van hetgeen ter zitting is besproken.


Bij de tuchtrechtelijke toetsing van verweerders professionele handelen gaat het erom of verweerder gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, waarbij rekening wordt gehouden met hetgeen in de beroepsgroep gebruikelijk is.


Klaagster klaagt over de wijze waarop verweerder als bedrijfsarts tot tweemaal toe adviezen heeft gegeven met betrekking tot haar arbeidsgeschiktheid. Zij verwijt hem dat hij zich bij de gegeven adviezen heeft laten leiden door de belangen en invloed van klaagsters werkgever.


Het College dient te onderzoeken of de conclusies in de adviezen worden gedragen door de wijze waarop verweerder onderzoek heeft gedaan en of verweerder op grond van de gegevens die hem ter beschikking stonden tot de conclusies en adviezen kon komen.



Bij brief van 14 maart 2003 heeft verweerder aan klaagsters werkgever gerapporteerd over haar arbeidsgeschiktheid, nadat op 13 maart 2003 een gesprek tussen klaagster en verweerder had plaatsgevonden. Aannemelijk is geworden door hetgeen door klaagster hierover is gerelateerd en mede door hetgeen door verweerder zelf ter zitting daarover is gezegd dat de vragen van klaagsters werkgever niet inhoudelijk zijn besproken.


Voorts is niet aannemelijk geworden dat klaagster ervan op de hoogte was dat verweerder beschikte over de gespreksverslagen van 30 januari 2003 en 18 februari 2003 van gesprekken tussen klaagster en haar werkgever.



Het College kan niet begrijpen op grond waarvan verweerder stelt dat hij van beide partijen heeft begrepen dat die verslagen een goed beeld geven van de strekking, aard en toonzetting van de gevoerde gesprekken en evenmin kan het College begrijpen dat uit de gespreksverslagen zou blijken dat klaagster en haar werkgever hadden afgesproken dat verweerder een kopie van die verslagen zou ontvangen. Dat verweerder in zijn brief aan klaagsters werkgever melding maakt van het feit dat hij op grond van het geldende claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) tot een bepaalde beoordeling is gekomen, kan het College niet volgen. Vast staat immers, zoals ook verweerder zelf heeft erkend, dat in deze zaak het CBBS nimmer aan de orde is geweest. Het komt het College voor dat verweerder met het noemen van het CBBS aan zijn advies een zekere legitimatie heeft willen meegeven, nu hij ook ter zitting er niet in is geslaagd het noemen van dat systeem te verklaren. Voorts is het College gestuit op een fout, door verweerder ter zitting toegegeven, in de beschrijving van de arbeidsongeschiktheid van klaagster. Niet is deze werkgerelateerd, zoals in het advies staat, maar werkgeve-gerelateerd.



Voorts heeft verweerder gesteld dat hij via het Sociaal Medisch Team (SMT) van het F en bij klaagsters direct leidinggevende informatie heeft ingewonnen over klaagsters functioneren, terwijl echter gebleken is dat hij verzuimd heeft aan klaagster zelf hierover vragen te stellen. Evenmin heeft hij klaagster geconfronteerd met de zienswijze van haar werkgever.

Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich, gelet op het hiervoor gemelde, bij het opstellen van het advies met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van klaagster wel zeer laten leiden door de informatie van de kant van de werkgever, zonder recht te doen aan het principe van hoor en wederhoor.


Het moge zo zijn dat hij vooral oog heeft gehad voor de mogelijke nadelige gevolgen voor de gezondheid van klaagster als zij haar werk bij het F zou hervatten, en klaagsters belang hierin heeft willen dienen, ook waar het gaat om de arbeidsongeschiktheidsverklaring met terugwerkende kracht tot 28 augustus 2002, toch is het College van oordeel dat de wijze waarop verweerders adviesrapport tot stand is gekomen onzorgvuldig is, waarbij hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn conclusies is gekomen, waardoor het rapport reeds daarom als onvoldoende onderbouwd dient te worden beschouwd.



Hetzelfde geldt voor het advies naar aanleiding van het gesprek op 24 oktober 2003. Volgens verweerder heeft hij van de kant van klaagsters werkgever informatie gekregen dat er een andere wind zou waaien, waarin een werkhervatting van klaagster weer tot de mogelijk--heden zou behoren. Niet is gebleken dat hij toen klaagster bij hem op het spreekuur kwam, met haar mogelijke risico’s voor haar gezondheid heeft besproken en of hij onderzoek heeft gedaan naar de manier waarop klaagster met stress zou omgaan. Enkel de mededeling vanuit de organisatie en de mededeling van klaagster dat zij heeft gekozen voor de optie werkhervatting leidden tot een ‘100 procent arbeidsgeschiktheidsverklaring’ door verweerder. Het College acht ook hier de wijze waarop verweerder te werk is gegaan, niet inzichtelijk, onzorgvuldig en wel erg kort door de bocht.



Of verweerder klaagster tijdens het spreekuur op 24 oktober 2003 daadwerkelijk onheus heeft bejegend, laat het College thans in het midden.


Weliswaar bevindt zich bij de stukken een verklaring van E, die klaagster vergezelde naar het spreekuur, maar de weergave van het gesprek door E vertoont een zodanige woordelijke gelijkenis met hetgeen klaagster in haar klaagschrift heeft opgenomen dat het College geen doorslaggevende betekenis kan geven aan deze verklaring.


Het College neemt aan dat de sfeer tijdens het gesprek niet optimaal is geweest, maar of er nu sprake is geweest van een apert onheuse bejegening kan het College niet beoordelen.


Voorts stelt het College vast dat het feit dat klaagster, zoals zij stelt, thans in een begeleidingstraject zit, een zaak is tussen haar en haar werkgever. Verweerder kan terzake deze omstandigheid geen verwijt worden gemaakt.



Het College is van oordeel dat verweerder de tuchtrechtelijke norm heeft geschonden door de wijze waarop hij zijn beroep als bedrijfsarts ten aanzien van klaagster heeft uitgeoefend. De klacht dient derhalve gegrond te worden verklaard.


Gelet op de ernst van het tekortschieten door verweerder is het College van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing.


Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing, geanonimiseerd, als aangegeven in artikel 71 van de Wet BIG, zodra zij onherroepelijk is, op na te melden wijze worden bekendgemaakt.’



3. Vaststaande feiten en omstandigheden


Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de door het Regionaal Tucht-college vast-gestelde feiten en omstandigheden zoals hierboven onder 2 cursief staan weer-gegeven.


4. Beoordeling van het hoger beroep


Procedure


4.1. Het beroep van klaagster bestaat in wezen uit een tweetal klachtonderdelen. Het eerste klachtonderdeel heeft - kort samengevat - betrekking op de bevoegdheden van de bedrijfsarts aangaande het arbeidsongeschikt verklaren van een werknemer, die zich niet ziek of anderszins op het werk heeft afgemeld en, in het verlengde daarvan, het feit dat de bedrijfsarts uitspraken doet over functieongeschiktheid op niet medische gronden. Het tweede klachtonderdeel heeft betrekking op de door de bedrijfsarts gedane uitspraken en bejegening tijdens het consult van 24 oktober 2003.



4.2. De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd met de conclusie tot het geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaren van klaagster in haar beroep dan wel tot verwerping van haar beroep.



Beoordeling in beroep


4.3. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het eerste klachtonderdeel - hoewel in andere bewoordingen gesteld - in essentie betrekking heeft op dat deel van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarvoor door dit College aan de arts de maatregel van waarschuwing is opgelegd. De kwestie van de bevoegdheid van de arts is impliciet bevestigend beantwoord door het Regionaal Tuchtcollege. In dit kader verwijst het Centraal Tuchtcollege naar artikel 73 lid 1 sub a waarin - voorzover hier van belang - staat dat een klager slechts in hoger beroep kan komen voorzover zijn klacht is afgewezen. Dit impliceert dat klaagster met betrekking tot dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is in haar beroep. Voorts zij nog opgemerkt dat het Centraal Tuchtcollege ook overigens geen aanleiding ziet om de arts in hoger beroep een zwaardere tuchtrechtelijke maatregel op te leggen.



4.4. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel aangaande de bejegening tijdens het consult op 24 oktober 2003 is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege op goede gronden heeft geoordeeld dat het niet heeft kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van een apert onheuse bejegening. Het door de getuige E ter terechtzitting verklaarde, doet dit niet anders zijn. Dit klachtonderdeel faalt derhalve.



4.5. Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg.



5. Beslissing


Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:


verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep voor wat betreft het eerste klachtonderdeel;


verwerpt het beroep voor het overige.



Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.P.M. Houtman, voorzitter; mrs. P.M. Brilman en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen; mr. W.A. Faas en mr. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten; mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2005, door mr. R.A. Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris.



Klik hier voor het PDF-bestand van dit artikel

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.