Blogs & columns
Column

Aletrino was ziekelijk gevoelig

Plaats een reactie

Collega R. zei laatst tegen mij: ‘Schrijf jij nou eens iets opgewekts over geneeskunde, want je zeurt vaak over het vak, wist je dat?’ Ik zei maar niks.

Waar ik zelf altijd erg van opknap, is een blik in het medisch verleden. In 1980 deed ik mijn coschap interne in het Binnengasthuis in Amsterdam. Ergens rond dat coschap kreeg ik deze tekst onder ogen van precies een eeuw eerder: ‘De medicijnen vervelen me erg en ik kan met geen mogelijkheid het interessante van een “mooi geval” zien. Meer en meer onderscheid ik de patiënten in twee soorten, die sterven en die niet sterven. De eerste kan ik niet helpen en de tweede worden wel beter zonder de bijzondere wetenschap die je krijgt door bijwerken.’ (dat wil zeggen: ’s avonds bijleren om je kennis op te vijzelen, red.)

Het zijn de woorden van Arnold Aletrino (1858-1916) die als arts-assistent in het Binnengasthuis werkte in de jaren tachtig van de 19de eeuw. Hij was bevriend met de Tachtigers en hij was zelf ook een schrijver, al timmerde hij niet hoog in die contreien. Aletrino is interessant omdat we hier een arts aan het woord hebben die zich verwondt aan ziekbedden, veelal sterfbedden, die volstrekt hopeloos zijn. Hij was, denk ik, ziekelijk gevoelig voor wat hij te zien kreeg in zijn werk. Hij bleef tegenover ongeneeslijke ziekte altijd de emotioneel enigszins weerloze coassistent.

Er was aan het eind van de 19de eeuw veel om wanhopig van te worden

‘De angst om dood te gaan, die angst, die al dertig jaar, van het eerste oogenblik, dat ik in het ziekenhuis ben gekomen mijn bestaan heeft verbitterd …’ Maar ook zonder zijn melancholische temperament was er aan het eind van de 19de eeuw veel om wanhopig van te worden. De farmacopee was zeer beperkt. We hadden eigenlijk niks tegen bacteriën, vrijwel alle kanker was een doodvonnis, tuberculose was een halsstarrig probleem, obstetrie weet ik te weinig van, in de chirurgie kon men wel wat, want asepsis en anesthesie vonden hun ingang. Maar men opereerde met handschoenen die goed waren voor de stratenmaker (als men handschoenen droeg). Hartchirurgie was onmogelijk. Hersenchirurgie? Intracraniële drukverhoging was wel even oplosbaar door een botlap uit de schedel te verwijderen, waarna echter het uitpuilende brein vrijwel altijd fataal infecteerde. Röntgenstralen, bloedgroepen, insuline, ecg, dat lag in 1880 allemaal net om de hoek en steeds ging het om diagnostische vorderingen waar nog lang geen therapie bij voorhanden was.

Wat wij nu kunnen op het gebied van oncologie, traumatologie, diabetes, infectieziekten, hartfalen en artrose grenst aan het wonderbaarlijke als je ziet hoe ellendig mensen in Aletrino’s tijd ten onder gingen aan precies deze aandoeningen. Ik denk dat we nu binnen geneeskunde zelfs met de dood beter omgaan dan in 1890. Er was nauwelijks sprake van palliatieve zorg, ook al omdat men de waarheid veelal verzweeg. Overigens wel grappig om te zien dat de dokter toen veel hoger gewaardeerd werd, terwijl hij zo weinig kon, terwijl wij nu … Maar nee, we gaan niet zeuren.

Meer van Bert Keizer

 

geschiedenis palliatieve zorg
  • Bert Keizer

    Bert Keizer is specialist ouderengeneeskunde en filosoof. Sinds 2016 is hij werkzaam voor het Expertisecentrum Euthanasie. Hij schreef maar liefst zeventien jaar voor Medisch Contact.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.