Blogs & columns
André Weel
André Weel
3 minuten leestijd
Blog

Zaadverelendung

Plaats een reactie

Spermadonatie is in het nieuws. De onlangs overleden directeur van een spermabank zou zijn eigen zaad hebben gebruikt om minstens 19 kinderen te verwekken. In de pers lees je veel over het recht van donorkinderen om te weten wie je verwekker is. De ethische vraag naar het handelen van de directeur-donor is nog niet gesteld. Kan dit zomaar, mag dit zomaar?

Wat zijn de feiten? Er is allang een tekort aan spermadonoren. Er zijn wachtlijsten voor stellen en alleenstaande vrouwen met kinderwens. Zij zijn afhankelijk van kunstmatige inseminatie met donorzaad. De wachttijd kan oplopen tot meer dan een jaar.

Vanwaar dat tekort? Zo streng zijn de toelatingscriteria toch niet? Je moet een man zijn tussen 22 en 45 jaar, je monogaam gedragen, lichamelijk en geestelijk gezond zijn. Bij jezelf of in je familie mogen geen erfelijke ziekten bekend zijn. Je vult een vragenlijst in. Je spreekt met een arts van de fertiliteitskliniek. Daarna lever je sperma in voor onderzoek. Ten slotte word je medisch onderzocht op soa’s als hiv, hepatitis B, hepatitis C, lues, cytomegalovirus, chlamydia en gonorroe. Voor elke spermadonatie krijg je een vergoeding. Eén op de tien inseminaties leidt tot een zwangerschap. Van alle geïnsemineerde vrouwen raakt uiteindelijk 75 procent zwanger. Mooie cijfers voor een businesscase.

Het tekort aan donoren komt dus niet door een strenge voorselectie of een zware keuring. Het komt door de beperkte ‘houdbaarheid’ van een donor. Met het zaad van één donor mag maar een beperkt aantal kinderen worden verwekt. In België geldt een maximum van tien kinderen per donor, bij maximaal zes verschillende vrouwen. In Nederland is dat maximum gesteld op 25. Men wil zo de kans op consanguine relaties  – en dus op erfelijke ziekten – in de bevolking laag houden. In 2013 adviseerde de Gezondheidsraad op pragmatische gronden om ‘het huidige in de praktijk gangbare maximum aantal van vijfentwintig kinderen per donor voorlopig te handhaven’. De Raad verwijst hierbij naar de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (2004), die bepaalt dat kinderen vanaf zestien jaar het recht hebben om hun donorvader te kennen. Het kennen van de identiteit van je biologische vader verkleint de kans dat je onwetend een consanguine relatie aangaat. Prima, maar …  anoniem doneren kan niet meer sinds 2004. Het tekort aan donoren is daardoor nog groter geworden.

Mocht de directeur van de spermakliniek met zijn eigen zaad kinderen verwekken via KID? Als we kijken naar het aantal kinderen is hij binnen de norm gebleven. En ongetwijfeld zal hij hebben gecheckt of hij aan de toelatingscriteria voldeed. Ook zal hij ten tijde van de inseminaties (nu zo’n 25-30 jaar geleden) nog geen 45 jaar oud zijn geweest. So far so good.

Maar toch wringt er iets. Keurt de slager hier zijn eigen vlees? Niets dat daarop wijst. We hebben geen reden om aan te nemen dat hier iets fout is gegaan of dat er schade is aangericht. We geloven de donor-directeur op zijn blauwe ogen dat donorselectie en keuring correct zijn uitgevoerd.

Maar wat dan? Is er sprake van psychopathologie? Had de directeur er misschien behoefte aan om enigerlei persoonlijk falen te compenseren? Moest hij daarvoor van zichzelf een hele kleuterklas verwekken? Freudiaanse speculatie. In de prullenmand ermee.

Mijn hypothese is van bedrijfseconomische aard. De aanhoudende schaarste aan spermadonoren en de aanzwellende wachtlijsten voor inseminatie hadden het voortbestaan van de fertiliteitskliniek in gevaar gebracht. Om het bedrijf te redden en zijn klanten niet langer te laten wachten heeft de directeur zichzelf in de strijd geworpen. Een nobel motief dus. Maar deze rolvermenging van directeur én donor valt wel in de categorie Medical Hubris. Medische overmoed. De illusie dat je door zo’n wel zeer persoonlijke interventie een fertiliteitskliniek kunt redden van een chronisch probleem. Zelfoverschatting. Alle zaadellende ten spijt had de directeur hier beter persoonlijk afstand kunnen nemen. Desnoods had hij de kliniek kunnen sluiten. Daarmee zou hij een signaal hebben afgegeven van een landelijk probleem. Wat zeg ik, een internationaal probleem. Dan had de minister van Volksgezondheid vele jaren eerder advies gevraagd aan de Gezondheidsraad. En hadden we nu een Europese federatie van samenwerkende spermabanken. Genoeg zaad en minimale kans op consanguine relaties.

  • André Weel

    André Weel is bedrijfsarts-niet-praktiserend en epidemioloog; werkzaam als curator bij het Trefpunt Medische Geschiedenis Nederland op Urk.'  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.