Een rare driehoeksverhouding
Plaats een reactieWe zitten als artsen in een wonderlijke driehoeksverhouding. Wat wordt uitgevonden aan medicijnen, technieken en diagnoses vormt een wereld van overvloed waar wij als dokters, naast de patiënt en tegenover de fabrikant, middenin zitten. Met als voyeurs de tuchtcolleges die meekijken in onze richtlijnen.
Dat alle nieuwe dingen gebruikt worden is vooral om aandeelhouders blij te maken die ons, dankzij goed vermomde resultaten van wetenschappelijk onderzoek, wijsmaken dat we iets moeten gaan gebruiken. Maar er zit veel kaf tussen dit mooi wuivend koren. Met als belangrijkste vraag: waar heeft de patiënt écht iets aan? En als subplot: naar welk verdienmodel zitten we te kijken?
Zo is ons bijvoorbeeld heel knap aangeleerd dat we bisfosfonaten tegen osteoporose moeten voorschrijven als de richtlijn dat zegt. De kleine kans op een fractuur is iets waar we als ontkalkingsexorcisten met gekruiste armen en wapperende knoflookstrengen achteraanrennen. Natuurlijk is een wervelinzakking erg vervelend, maar behandeling is vaak mosterd na de maaltijd en je moet veel mensen behandelen om één geval te voorkomen. Desondanks schrijven we er royaal recepten voor uit. Net zoals maagzuurremmers die we aan 2,8 miljoen Nederlanders voorschrijven. Dat zijn er – schat ik – 2 miljoen te veel. Met als stimulans een rechtbankscène in ons achterhoofd met de claim dat we iets ten onrechte niet gedaan hebben.
In Huisarts en Wetenschap staat een artikel over haaruitval waarin finasteride (een dubieus prostaatmiddel) en minoxidil (een dubieuze bloeddrukverlager waarvan mannen haargroei kregen op onverwachte plekken) worden aangeprezen bij kaalheid. Ik dacht toch echt dat ik al dertig jaar in onderzoeken lees dat deze middelen zo goed als waardeloos zijn. Bovendien zou je een pil waarvan zowel je haar gaat groeien als je bloeddruk zakt moeten wantrouwen als de pest. Is het dus fout als ik ze niet voorschrijf aan de 1700 kale mannen in mijn praktijk, inclusief mijzelf. En wat kost het? Een flauw grapje misschien, maar geen haar op mijn hoofd.
Ik voel de spanning tussen wat mogelijk is maar weinig zin heeft dagelijks in mijn werk. Aan de ene kant ben ik de begripvolle, ontspannen, shared decision maker die begrijpt dat mensen dingen zelf op- en uitzoeken en dat vind ik nog best leuk ook. Maar aan de andere kant ken ik als geen ander de beperkingen van wat op papier of internet zo mooi lijkt maar vooral winst voor de fabrikant oplevert, en voor de patiënt slechts bijwerkingen en een kleine verminderde ‘kans op iets’. En daar wil ik dan weer graag de strijd over aangaan.
Elke dokter zit ingeklemd in deze fuik. Helder krijgen waar de patiënt écht iets aan heeft is nauwelijks nog te doen omdat fabrikanten, politiek, journalisten, verzekeraars, patiënten, dokters en tuchtrechters allemaal hun eigen belang hebben en soms zelfs geen idee hebben waar ze over praten.
Ook van Arjen Göbel- Er zijn nog geen reacties