Een ode aan de terrorfoon
1 reactieTring, tring, trrrrinnggggg. Licht vloekend zoek ik dat ding in mijn zak. TRIHHIIINNGG. Ja, ja, ja, ik neem al op. Zo trots als ik was op het moment dat ik eindelijk een telefoon kreeg, zo graag wil ik hem nu bij tijd en wijle door de wc spoelen. Poeslief neem ik op met mijn telefoonstem, terwijl de verpleegkundige mij verbaasd aankijkt vanwege plotselinge stemmingswisseling. ‘Dag, je spreekt met Tim van de chirurgie, wat kan ik voor je doen?’
De dienstpieper. Een ónverwoestbare Cisco. Soms is ie uren stil en soms aan een stuk door roodgloeiend. Naast een uitgeprinte sticker met piepernummer heeft onze telefoon het prachtige label terrorfoon gekregen. Onprofessioneel? Nee. Ach, zo nu en dan is het toch ook een shitsein. Patiënten kijken vreemd op als je drie keer gebeld wordt in vijf minuten maar het is voor mij inmiddels de normaalste zaak van de wereld. De belletjes spatten uiteen van vragen vanuit de afdelingen, huisartsen, de spoed, het secretariaat, directe collega’s, postoperatieve patiënten met klachten, bloeduitslagen, radiologie-uitslagen, de medische microbiologie, de apotheek, consulten in huis, verpleeghuizen, de thuiszorg, andere ziekenhuizen, etc. etc. etc. Het is altijd een verrassing. Dokter zonder stethoscoop? Onhandig. Dokter zonder telefoon? Ondenkbaar.
Vanaf het moment dat de telefoon overgaat, is het een aaneenschakeling van keuzes. De timing van opnemen bijvoorbeeld. Maak ik mijn zin af bij de patiënt terwijl die afleidende ringtone maar blijft gaan of neem ik gelijk op? In die eerste seconden na het opnemen sta je voor het volgende probleem: of het verhaal in het geheel aanhoren of, als het geen spoed is, meteen vragen of ze zo terug kunnen bellen. Maar wie belt wie dan? Bel jij mij of bel ik jou? En in welk tijdsbestek? Als ik kies voor het verhaal en verzoek aanhoren, moet ik dan direct handelen op de vraag, de vraag parkeren, diegene doorverwijzen naar iemand anders of het helemaal afkaatsen? Gaan we voor efficiëntie met naam, geboortedatum, leeftijd, locatie patiënt, vraag, bondig verhaal en rugnummer? Of doen we ook een social talk met ruimte voor vragen, uitleg en andere zaken?
In het ziekenhuis bestaat er zoiets als telefoonvrienden. Van die mensen die je niet tot nooit gezien hebt, maar over de telefoon aardig vindt. Het overleg verloopt prettig, er kan zo nu en dan een grapje vanaf en soms stel je een persoonlijke vraag. Telefoonvijanden zijn er gelukkig weinig tot niet. De toon in gesprek met collega A is heel anders dan met collega B. Een van mijn favoriete belletjes is een collega die bij opnemen begint met: ‘Hey topperrrrr!’ Bij een ander bel ik weer een stuk professioneler: ‘Dag dokter blablabla, heeft u tijd voor overleg?’
Waar mijn leeftijdgenoten telefoonangst hebben ga ik bellend door het leven. Uren kletsen met vrienden? Bel mij in plaats van appen! Telefonisch reserveren voor een restaurant? Geen probleem. Ook ga ik geen klantenservice meer uit de weg. Soms vergeet ik alleen te schakelen in mijn rol. ‘Dag met Tim van de chiruuu… uuhhh dag je spreekt met Tim, gewoon Tim.’
Nu is de telefoon bedienen niet je primaire taak. Vaak ben je met een patiënt bezig, zit je verdiept in een patiëntendossier, overleg je zaken met collega’s, opereer/assisteer je, prop je net een broodje in je mond of zit je op de wc. Op miraculeuze wijze gaat de telefoon altijd af als ik op de wc zit. In het begin nam ik braaf op. Inmiddels heb ik mij gerealiseerd dat ik ook rustig op de wc mag zitten. De telefoon gaat wel mee, want hem achterlaten dat kan ik niet. Hetzelfde geldt in gesprek met een patiënt, die telefoon moet mee (tenzij het een spoedopvang of een pittig familiegesprek betreft). Gedurende de dag checken collega’s of ik uit mijn taken kom. ‘Yoooooww Wikkeling, Timmehhhh! Waarom praat je zo zacht? Zit je te poepen ofzo? Nog hulp nodig?’ Met het schaamrood op mijn kaken sputter ik terug dat ik naast een patiënt sta en dat alles lukt. Het volumeniveau gaat tijdelijk weer wat omlaag…
Die terrorfoon. Er zijn dagen dat je er gillend gek van wordt. Thuis hoor ik het geluid dan nog. Ondanks die dagen heb ik hem graag op zak, het is en blijft een ontzettend leerzaam ding. Ook fungeert het in mijn ogen als een onderdeel van het visitekaartje dat wij als afdeling uitstralen. Bereikbaarheid, benaderbaarheid en behulpzaamheid, dat voeg jij als drager van de dienstpieper toe. Nog steeds schrik ik van het geluid. Laatst viel die onverwoestbare Cisco uit mijn handen toch even stuk. Direct stress, want wie heeft mij gebeld en wat is de vraag? Na het standaardrijtje af te bellen spreek ik een verpleegkundige van de afdeling. Hij heeft gebeld met de vraag of ik zin heb in een kopje thee. Lief! Niet elke vraag is even nuttig en soms word je gebeld voor iedere poep of scheet. Toch sluit ik ieder fysiek gesprek met collega’s hetzelfde af: je mag mij altijd bellen, hoor!
Lees meer blogs van Tim Wikkeling
E.J.W. Keuter
neuroloog, Aruba
Geweeeeeldig. Ik lees weleens in de reactierubriek dat oude mannen klagen over de mentaliteit van de vrouwelijke jonge dokters. Zij moeten dit lezen. Een prachtige en geestige beschrijving. Dankjewel