­Procureur-generaal: ‘Vervolging minister De Jonge is niet nodig’

Er is geen aanleiding om over te gaan tot een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar aanleiding van twee aangiftes die Tweede Kamerlid Wybren van Haga deed tegen oud-VWS-minister Hugo de Jonge. Ook is er geen reden voor een verdenking dat De Jonge zich heeft schuldig gemaakt aan een ambtsdelict. Dat stelt de procureur-generaal bij de Hoge Raad Edwin Bleichrodt in een advies aan de minister van Justitie en Veiligheid.

Van Haga deed twee aangiftes tegen De Jonge met betrekking tot het beleid dat hij als (demissionair) minister van VWS tijdens de coronacrisis heeft gevoerd en uitspraken die hij in dat kader deed.

In de eerste aangifte beschuldigt Van Haga minister De Jonge ervan zich met de invoering van het coronatoegangsbewijs schuldig te hebben gemaakt aan beroepsmatige discriminatie, groepsbelediging en het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld. Maar de procureur-generaal ziet hiervoor geen aanknopingspunten. Hij wijst er onder meer op dat het gaat om een zeer diverse groep mensen, die er om zeer uiteenlopende redenen voor kiezen zich niet te laten vaccineren.

Verpleeghuizen

In de tweede aangifte wordt De Jonge beschuldigd van dood door schuld, omdat er onder zijn verantwoordelijkheid sprake zou zijn geweest van ernstig wanbeleid dat heeft geleid tot het overlijden van vele bewoners van verpleeghuizen. Maar de procureur-generaal ziet geen aanknopingspunten om sterfgevallen in verpleeghuizen redelijkerwijs toe te kunnen rekenen aan het handelen van De Jonge.

In de Grondwet is bepaald dat onder meer (voormalig) ministers voor door hen begane ambtsmisdrijven worden berecht door de Hoge Raad. Als er aangifte is gedaan tegen een (oud-)minister, start de Procureur-Generaal een oriënterend onderzoek gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Na afloop daarvan wordt de minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd. Deze bepaalt dan op basis van de bevindingen of een opsporingsonderzoek nodig is.