Kaakchirurg delft alsnog onderspit in zaak tegen de fiscus

Een kaakchirurg die al enige jaren met de belastingdienst strijdt over haar fiscaal ondernemerschap, blijkt alsnog in het ongelijk te zijn gesteld door een rechter. Daarmee is de zaak nog niet tot een einde gekomen, want deze uitspraak wordt opnieuw aangevochten.

De inkomstenaangifte over 2012 van de arts is de inzet van het geschil. De arts was destijds in opleiding tot kaakchirurg in een ziekenhuis en zij werkte dat jaar daarnaast een dag of vijftien in een ander ziekenhuis voor een maatschap mondziekten en kaak- en aangezichtschirurgie. Inzet van de rechtszaken is de vraag of de verdiensten van die nevenwerkzaamheden als inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap – met bijbehorende belastingvoordelen – zijn aan te merken. De arts vindt van wel, de belastingdienst van niet.

Na een gang via de rechtbank en het gerechtshof – die de arts in het ongelijk stelden – deed de Hoge Raad eind vorig jaar een uitspraak. Deze vond dat het hof te makkelijk had geconcludeerd dat de arts geen recht had op fiscaal ondernemerschap; er had volgens de Raad meer gekeken moeten worden naar het ondernemersrisico dat de arts mogelijk had gelopen en naar de mate van continuïteit van de werkzaamheden. De raad verwees de zaak terug naar een ander hof. Dat werd het Gerechtshof Den Bosch, dat toch weer de zijde van de belastingdienst heeft gekozen, blijkt uit een recent gepubliceerde uitspraak.

De arts heeft nog gegevens overhandigd over andere jaren waarin zij andere verdiensten had. Ook bepleitte ze dat ze als waarnemer ondernemersrisico liep, aangezien er meer of minder vraag naar haar werkzaamheden kon zijn. Maar dat heeft het gerechtshof in Den Bosch niet overtuigd. Dat hof telt zwaar mee dat er geen sprake was van een schriftelijke waarnemingsovereenkomst waardoor niet duidelijk is hoe de arts zich verhield tot de maatschap of het ziekenhuis. Ook heeft zij volgens het hof niet kunnen aantonen dat zij in 2012 of de andere jaren meerdere opdrachtgevers had. Daardoor is niet te zeggen dat de werkzaamheden een continu karakter hadden of dat de arts ondernemersrisico liep, aldus het hof. De zaak krijgt nog een vervolg omdat ook deze uitspraak weer wordt aangevochten bij de Hoge Raad.