Laatste nieuws
Rogier Overman
8 minuten leestijd

Voorbij oorlog en revolutie

Plaats een reactie

Zestig jaar gezondheidszorg aan de Universiteit van Amsterdam

De geschiedenis van de universitaire gezondheidszorg aan de Universiteit van Amsterdam begint met een bijzonder gegeven: als pionier op het gebied van studentengezondheidszorg werd de voorloper van het huidige Bureau Studentenartsen/Huisartsen Oude Turfmarkt - de Stichting Universitaire Gezondheidszorg (UGZ) - in 1938 de éérste in Nederland opgerichte universitaire gezondheidsdienst voor studenten. De UGZ was een voorbeeld voor soortgelijke gezondheidsdiensten die na de Tweede Wereldoorlog aan universiteiten en hogescholen in Nederland werden opgericht.1 Anno 2001 zijn deze vrijwel allemaal weer opgedoekt2, terwijl de Amsterdamse universitaire gezondheidsdienst floreert als nooit tevoren: jaarlijks staan circa 15.000 patiënten ingeschreven bij het Bureau Studentenartsen/Huisartsen Oude Turfmarkt, waar acht parttime artsen circa 35.000 arts-patiëntcontacten registreren.

Studentenproblemen


Dit opmerkelijke feit is te verklaren uit de bijzondere geschiedenis van de Amsterdamse studentenartsen. Eén belangrijk kenmerk daarvan is de constante vraag van UvA-studenten naar de dienstverlening van de studentenartsen. Want wie dacht dat problemen rond de studie en relaties, geslachtsziekten en abortus, seksuele faalangst, doctoraalneuroses en ontgroeningsleed studentenkwalen zijn van deze tijd, heeft het mis. Al in 1938 kwamen studenten met een gevarieerd aanbod aan klachten naar het spreekuur van de UGZ. Van onschuldige huidaandoeningen tot gecompliceerde psychische problemen, seksuele voorlichting of aandoeningen aan het ‘urogenitaal apparaat’ en van problemen rond alcoholisme en ‘neurotische toestanden’ tot ‘schade door ruw optreden van het corps.’


Voor de Amsterdamse hoogleraar prof. dr. Gerard Carel Heringa (1890-1972), die zich vanaf midden jaren twintig actief bezighield met het welzijn van studenten in Nederland en die initiatiefnemer was van de oprichting van de Amsterdamse UGZ, stond het dan ook vast dat ‘studenten in voor de gezondheid onbevredigende omstandigheden leven. Onttrokken aan gezinszorg, ten deele ook door psychische gesteldheid weinig geneigd die zorg te aanvaarden, weet een deel der studenten (?) niet het juiste midden te vinden tusschen ascetisme en overdaad.’ Bovendien hadden studenten minder weerstand door gebrekkige hygiëne, slechte voeding en verwaarloosde huisvesting; een leefsituatie die de kans op tuberculose verhoogde.


Daar die ziekte eind jaren dertig in Nederland talloze slachtoffers eiste, werd het tuberculoseonderzoek één van de belangrijkste activiteiten van de UGZ. Jaarlijks werden tussen de zes- en zevenduizend studenten röntgenologisch onderzocht en preventief gevaccineerd. Dat gebeurde overigens zonder steriele spuiten, want iedere student met een aparte spuit vaccineren was ‘praktisch onmogelijk’.

Mensa Academica
Wie tuberculose had, moest enkele maanden kuren in sanatoria, zoals het in 1945 door Heringa opgerichte Nederlands Studenten Sanatorium (NSS) te Laren.3 Omdat de kosten hiervan het studentenbudget te boven gingen, bood de UGZ de studenten een sanatoriumverzekering aan. Een soortgelijke verzekering tegen de kosten van tandheelkundige ingrepen werd eveneens wenselijk geacht: ‘Erg is het te zien, hoevelen onder onzer aanstaande doktoren, juristen, leeraren en bedrijfsleiders reeds in hun studententijd rondloopen met een schromelijk verwaarloosden mond’, zo meende Heringa. Omdat studenten hun geld bovendien liever uitgaven aan andere zaken dan gezonde voeding, was het met hun voedselvoorziening ook treurig gesteld. Toen dit werd versterkt door de dreigende voedseltekorten na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, nam Heringa het opnieuw voor de studenten op: in 1940 werd op zijn initiatief en onder auspiciën van het UGZ-bestuur4 de Mensa Academica opgericht, die de voedselvoorziening voor studenten tijdens de oorlog ging verzorgen.

Tweede Wereldoorlog


De Tweede Wereldoorlog vormde een reële bedreiging voor de universiteit5 en de Amsterdamse UGZ. Nadat eerder op last van de bezetter alle joodse hoogleraren en docenten waren geschorst of ontslagen, werd in april 1941 een numerus clausus ingevoerd voor alle joodse studenten. In oktober 1941 volgde een verordening betreffende de joodse deelname aan verenigingen en stichtingen zonder economisch doel. Daardoor zegden veel joodse deelnemers van de UGZ hun lidmaatschap op en vielen sindsdien buiten het bereik van de medische hulpverlening. Nadat de Duisters de loyaliteitsverklaring hadden doorgevoerd, verschenen er nauwelijks meer studenten op de universiteit en werden vanaf maart 1943 alle overige activiteiten van de UGZ opgeschort.


Ook UGZ-voorzitter Heringa verdween van het toneel omdat hij één van de leiders was van het landelijke artsenverzet Medisch Contact (MC).6 In die hoedanigheid trachtte hij in december 1941 enkele duizenden door artsen ondertekende protestbrieven aan Seyss-Inquart te overhandigen, uit protest tegen de instelling van de Artsenkamer. In maart 1943 volgde een protestactie waarbij vrijwel alle artsen in Nederland door symbolisch afstand te nemen van hun titel protesteerden tegen de dwangmaatregelen van de Artsenkamer.


Ondertussen was Heringa gearresteerd en naar concentratiekamp Amersfoort overgebracht. Hoewel hij op bevel van Seyss-Inquart uit zijn hoogleraarfunctie werd ontslagen en naar Assen werd verbannen, vertoonde hij zich later ‘op straffe van groot levensgevaar’ nog regelmatig in Amsterdam. Daar was hij één van de initiatiefnemers van het kunstenaarsverzet en het landelijk hooglerarenverzet dat sluiting van het officiële onderwijs nastreefde en het clandestiene onderwijs ging coördineren. Hoewel hij een belangrijk verzetsman was, is Heringa nooit als zodanig ontmaskerd - ook niet tijdens zijn gevangenschap in het concentratiekamp Amersfoort, in de strafkampen te Haaren en St. Michielsgestel alsmede de beruchte gevangenis in Scheveningen.


 


Seksuele voorlichting


Direct na de Tweede Wereldoorlog werden de activiteiten van de Amsterdamse UGZ met hernieuwde energie hervat. Omdat veel studenten met psychische problemen kampten, werd er een psychiatrisch spreekuur ingesteld dat later uitgroeide tot het Bureau Studentenpsychologen. Bovendien werd er vanaf 1945 een dagelijks spreekuur gehouden door de eerste universiteitsarts7 aan de UvA: C. Bellaar Spruyt.


Hoewel de seksuele revolutie pas in de jaren zestig tot volle wasdom kwam, organiseerde de UGZ in de jaren vijftig al voorlichtingsavonden op het gebied van seksualiteit. In de pauze konden studenten vragen stellen. Een en ander kreeg een vervolg in de jaren zestig, toen studenten werden geconfronteerd met de psychische druk van het seksueel presteren, door het gestimuleerde seksueel enthousiasme: de studentenartsen organiseerden een ‘seksuele marathon’ waarbij de student-discussieleiders op het hart werd gedrukt hun eigen ‘vakautoriteit’ en het ‘feitelijk biologisch gebeuren’ buiten beschouwing te laten zodat alleen emotioneel-erotische problemen zouden worden besproken.


De studentenartsen - die sinds 1961 als zodanig werden omschreven - merkten de gevolgen van de seksuele revolutie overigens ook op hun spreekuur: een explosief gestegen vraag naar anticonceptiemiddelen, een toename van geslachtsziekten en een verhoogde vraag om verwijzingen naar abortusklinieken.

 

Hooglopende conflicten


Nog in de jaren zestig kwam de landelijke overheid met nieuwe richtlijnen voor de universitaire gezondheidsdiensten in Nederland. Universiteits- en studentenartsen moesten samenwerken met plaatselijke huisartsen, vooral op het gebied van de curatieve hulpverlening. In Amsterdam verliep deze samenwerking allerminst vlekkeloos en kwam het zelfs tot hooglopende conflicten tussen het College van Bestuur (CvB) namens de studentenartsen en de KNMG namens de plaatselijke huisartsen. Het gevolg was dat het CvB de curatieve hulpverlening in de jaren zeventig wenste af te stoten, overigens tegen de wil van de overheid én de studentenartsen.


Nadat de scheiding tussen preventieve en curatieve zorg in de praktijk niet bleek te werken, werd in 1981 een 24-uurs continue medische dienstverlening ingesteld, waarbij de studentenartsen zowel preventieve als curatieve zorg verleenden. Omdat zij volgens de Verenigde Amsterdamse Ziekenfondsen (VAZ) en later de Ziekenfondsen Amsterdam en Omstreken (het ZAO) een categorale beperking hanteerden, werden de studentenartsen echter niet toegelaten als huisarts-medewerker bij de ziekenfondsen. Aangezien juist een registratie als huisarts-medewerker nodig was om inkomsten te kunnen genereren uit de geneeskundige hulp aan ziekenfondspatiënten, werd de huisartsenpraktijk Oude Turfmarkt opgericht die zowel studenten als niet-studenten medische hulp kon bieden. Op dat moment bevonden de studentenartsen zich in de voor Nederland unieke situatie dat zij als zelfstandig gevestigde huisartsen in loondienst werkzaam waren, met de UvA als werkgever. Omdat echter zowel het ZAO als de Ziekenfondsraad deze constructie bedreigend vond voor de onafhankelijkheid van de beroepsuitoefening, werd het gebruikersrecht van de panden van de UvA en de beroepsonafhankelijkheid vervolgens formeel vastgelegd in een professioneel statuut. Daardoor werden de studentenartsen alsnog erkend en voldeden zij aan alle wettelijke regels voor het uitoefenen van een huisartsenpraktijk.

Verzelfstandiging


Begin jaren negentig werd de landelijke, wettelijk geregelde ziektekostenverzekering voor studenten ingevoerd, waarmee de bestaansreden van de universitaire gezondheidsdiensten in Nederland - een goedkope, medische dienstverlening voor studenten - kwam te vervallen. Voor het CvB was dit reden om de subsidieverlening aan de Amsterdamse studentenartsen grotendeels te staken en het Bureau Studentenartsen/Huisartsen Oude Turfmarkt te laten verzelfstandigen. Op den duur kwamen alle subsidies te vervallen en moesten de studentenartsen een bedrijfsmatige aanpak van de praktijkvoering gaan realiseren.


Het gevolg was dat ook HBO-studenten tot de doelgroep van de studentenartsen gingen behoren en dat de dienstverlening primair op de huisartsgeneeskundige hulp werd gericht. Thans is het Bureau Studentenartsen/Huisartsen Oude Turfmarkt een succesvol verzelfstandigde en drukbezochte huisartsenpraktijk.

Overleven


Gedurende zestig jaar hebben de Amsterdamse studentenartsen zich moeten aanpassen aan maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van de studentengezondheidszorg. Niet alleen de vraag van hun patiënten veranderde, ook het voorbestaan van hun dienstverlening werd bedreigd: tijdens de Tweede Wereldoorlog door de verordeningen van de bezetter, tijdens de jaren zeventig door het op last van de universiteit afstoten van de curatieve hulpverlening en - na de invoering van de continue medische dienstverlening in 1981 - door het weigeren van de registratie als huisarts-medewerker bij de Amsterdamse ziekenfondsen.


Juist het daaropvolgende vroegtijdig en noodgedwongen loslaten van de tot dan toe gehanteerde categorale beperking, heeft het Bureau Studentenartsen/


Huisartsen Oude Turfmarkt de laatste en meest ingrijpende bedreiging in haar voortbestaan doen overleven: de in 1992 ingevoerde wettelijke ziektekostenverzekering voor studenten. Waar elders in Nederland de universitaire gezondheidsdiensten hun dienstverlening door de drastisch dalende vraag van hun doelgroep - de studenten - moesten staken, stond de dienstverlening van de Amsterdamse studentenartsen al in een vroeg stadium open voor niet-studenten en bleef de vraag naar hun diensten ook ná de invoering van de wettelijke ziektekostenverzekering voor studenten aanwezig. <<

drs. R.C. Overman,

historicus

Correspondentieadres: drs. R.C. Overman, Westerkade 11, 1015 XD Amsterdam, tel. 020 626 1561. E-mail: rogieroverman@hotmail.com

 

Dit artikel is gebaseerd op: Rogier Overman, Studenten op Spreekuur. Zestig jaar zorg voor studenten door het Bureau Studentenartsen/Huisartsen Oude Turfmarkt van de Universiteit van Amsterdam, 1938-1998 (Amsterdam 2001). ISBN 90 9014694 6, f 42,50 (inclusief verzendkosten) (_ 19,29). Bestellen via: tel. 020 626 1561 of via


e-mail:

rogieroverman@hotmail.com

SAMENVATTING


l Het Bureau Studentenartsen/Huisartsen Oude Turfmarkt van de Universiteit van Amsterdam begon als pionier op het gebied van de studentengezondheidszorg.


l De gezondheidszorg voor Amsterdamse studenten werd in zijn voortbestaan bedreigd door de Duitse bezetter en later door richtlijnen van de overheid over samenwerking met huisartsen.


l Door ook HBO-studenten toe te laten en door primair huisartsgeneeskundige hulp te bieden het Bureau Studentenartsen/Huisartsen Oude Turfmarkt ging niet - zoals soortgelijke voorzieningen in andere steden - ten onder aan de invoering van een wettelijke ziektekostenverzekering voor studenten.


Referenties


1. De UGZ aan de Rijksuniversiteit van Utrecht werd in 1940 opgericht; na de Tweede Wereldoorlog volgden universitaire gezondheidsdiensten in onder meer Delft, Eindhoven, Enschede, Groningen, Leiden, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Wageningen en aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.  2. Alleen aan de Technische Universiteit in Delft bestaat nog een vergelijkbare gezondheidsdienst voor studenten. Daarnaast is er nog één studentenarts werkzaam aan de Landbouwuniversiteit te Wageningen. 3. De behandelmethode in dit sanatorium was een bijzondere. In tegenstelling tot de toen gangbare gedachte konden de zieke studenten in het NSS zoveel mogelijk hun dagelijkse werkzaamheden voortzetten. Anno 2001 is het NSS uitgegroeid tot de landelijk opererende Stichting Handicap & Studie te Utrecht.  4. Waaronder de later om zijn LSD-therapie en de introductie van de term concentratiekamp- of KZ-syndroom bbekend geworden psychiater J. Bastiaans, die destijds als student-lid zitting had in het UGZ-bestuur.  5. Een gedetailleerd overzicht van de ontwikkelingen van de UvA tijdens de Tweede Wereldoorlog geeft: P.J. Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest. De Universiteit van Amsterdam tussen 1935 en 1950 (Amsterdam 1998).  6. Tijdens de eerste in vrijheid gehouden vergadering van MC op 18 juni 1945, werden de namen van de tot dan toe onbekende leiders van de verzetsorganisatie bekendgemaakt.  7. De ‘universiteitsarts’ is de voorloper van de ‘studentenarts’.

Bureau Studentenartsen van de Universiteit van Amsterdam

vaccinatie leefstijl & gezondheid gevangenschap tuberculose
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.