Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

Veilig melden vereist wetgeving

Plaats een reactie

‘Veilig melden onder druk’ was de titel van een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad uit december 2007, gepubliceerd in Medisch Contact (MC 6/2008: 231). De rechter willigde de eis van de nabestaande van een overleden patiënt in om een MIP-melding te mogen inzien. Aanleiding was dat het patiëntendossier onvolledig was. De rechter redeneerde als volgt: als het recht van patiënt of familie op informatie niet kan worden gerealiseerd op de normale manier (via het dossier), dan maar via inzage in een VIM- of MIP-melding. Hoewel die redenering wel is te begrijpen, plaatsten wij daarbij in ons commentaar kritische kanttekeningen.

Onderstaande uitspraak werd gedaan in een zaak waarin een anesthesioloog ervan wordt beschuldigd door onzorgvuldig handelen een oogbolperforatie te hebben veroorzaakt. De patiënte vroeg om inzage in de MIP-melding, maar dat werd in een tussenvonnis uit februari 2007 door het Gerechtshof Leeuwarden afgewezen. In een latere fase van de procedure herhaalde patiënte haar eis, zich nu beroepend op de uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad uit december 2007.

December 2008 verwierp het Gerechtshof Leeuwarden de redenering van de Zwolse rechtbank. Het hof benadrukt het grote maatschappelijke belang van goed functionerende meldsystemen en sprak uit dat elke uitzondering op de veiligheid van de melder een bedreiging vormt voor de effectiviteit daarvan. De belangen van de individuele patiënt moeten dan wijken, aldus het hof. Geen inzage in de MIP-melding dus, ook niet als het dossier slecht is bijgehouden.

Het wordt nu echt tijd dat de wetgever in actie komt en een duidelijke wettelijke regeling ontwerpt waarin de veiligheid van de melder wordt gerealiseerd en tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat de patiënt langs andere wegen zijn recht op informatie kan waarmaken.

B.V.M. Crul, arts
prof. mr. J. Legemaate

Uitspraak Gerechtshof Leeuwarden d.d. 9 december 2008(ingekort door redactie MC)

Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van appellante, advocaat: mr. G. Wymenga-Kooistra, tegen geïntimeerde en Stichting Zorggroep Noorderbreedte, gevestigd te Leeuwarden. De inhoud van het tussenarrest van 28 februari 2007 wordt hier overgenomen (het tussenarrest bevatte over de eis van patiënte tot inzage in de MIP-melding de volgende passage, red):

 ‘[De  patiënte] stelt zich op het standpunt dat [arts en ziekenhuis] in onvoldoende mate hebben voldaan aan de – krachtens vaste jurisprudentie (zie HR 20 november 1987, NJ 1988, 500) – op hen rustende verplichting om voldoende feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van hun betwisting van de stellingen welke appellante aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Die nalatigheid dient in de visie van (patiënte) bewijsrechtelijke consequenties te hebben. [Patiënte] noemt in dit verband de MIP-melding, de brief van [de arts] aan de klachtencommissie, de originele patiëntenkaart en – mogelijk – een meer specifiek anesthesieverslag.

Het hof is van oordeel dat [patiënte] in een procedure als de onderhavige in redelijkheid niet van [de arts] c.s. mag verlangen dat zij de MIP-melding overleggen, nu een dergelijke melding een intern vertrouwelijk document betreft, hetwelk enkel wordt opgemaakt ter bevordering van de kwaliteit van de zorgverlening in een ziekenhuis. Openbaarmaking van een dergelijk stuk zal, naar mag worden aangenomen, de bereidheid van het in het ziekenhuis werkzame personeel om incidenten te melden bepaald niet bevorderen.

De brief van [de arts] aan de klachtencommissie was, in ieder geval qua inhoud, al direct kenbaar uit de beslissing van de klachtencommissie en is inmiddels alsnog in de procedure overgelegd. Dat het medisch dossier waarover [patiënte] beschikt en wat door haar in deze procedure is overgelegd voor het overige incompleet zou zijn, wordt door [de arts] c.s. betwist en is onvoldoende komen vast te staan. [Patiënte] heeft haar desbetreffende stelling op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, zodat het hof aan bewijslevering ter zake niet toekomt, nog daargelaten dat op dit punt geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod voorligt.’
 
Het verdere verloop in hoger beroep
Ter voldoening aan de haar bij bedoeld tussenarrest gegeven bewijsopdracht heeft partij (appellante) als getuige een verklaring afgelegd en heeft zij als getuige-deskundige de verzekeringsarts en als getuige haar echtgenoot doen horen.

In contra-enquête heeft partij (geïntimeerde 1) als getuige een verklaring afgelegd. Aappellante heeft een conclusie na enquête genomen, waarna geïntimeerde 1 een antwoordconclusie na enquête heeft genomen. Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten door hun respectievelijke advocaten, zulks onder overlegging van pleitnota’s. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.

De verdere beoordeling
1. Appellante heeft, zowel in haar conclusie na enquête als ten pleidooie een aantal door het hof in zijn tussenarrest van 28 februari 2007 genomen beslissingen andermaal ter discussie gesteld. (...)

2. Met betrekking tot het verzoek (ex artikel 843a Rv) tot overlegging van de MIP melding (2) geeft appellante aan het niet eens te zijn met hetgeen het hof terzake in zijn tussenarrest van 28 februari 2007 onder 11 heeft overwogen. Zij beroept zich daarbij op een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 december 2007. In bedoeld vonnis heeft de voorzieningenrechter onder de in die zaak gegeven omstandigheden de belangen van de eisende partij om op de hoogte te raken van de feiten zwaarder laten wegen dan het belang van het ziekenhuis (het veiligstellen van het veilig kunnen melden van incidenten).
Het hof ziet in hetgeen in bedoeld kort geding/vonnis is overwogen en beslist geen enkele aanleiding om terug te komen van hetgeen het op dit punt in zijn tussenarrest heeft beslist. Het hof wijst in dit verband nog op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist in verband met het functionele verschoningsrecht (HR 15 oktober 1999, NJ 2001, 42). Het onderhavige verzoek tot openbaarmaking van de MIP-melding dient, naar het oordeel van het hof, aan de hand van dezelfde criteria te worden beoordeeld. Het gaat daarbij om het volgende:
- Met het effectief kunnen uitoefenen van het desbetreffende instrument (de mogelijkheid tot het anoniem doen van een MIP-melding) moeten zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn gemoeid;
- Er bestaat een gerede mogelijkheid dat zonder het aanvaarden van een geheimhoudingsplicht en het daarop te baseren recht de MIP-melding niet over te leggen, dan wel daarin inzage te verlenen, deze belangen aanmerkelijk zouden kunnen worden geschaad;
- Voor dit laatste moeten de belangen die gemoeid zijn met de waarheidsvinding in rechte wijken.

3. Het vertrouwelijk kunnen melden van incidenten in een ziekenhuis ter voorkoming van herhaling en derhalve ter bevordering van de kwaliteit van de zorgverlening is maatschappelijk van zeer groot belang. Openbaarmaking van de MIP-melding zal weliswaar in een individueel geval het belang van de rechtzoekende kunnen dienen, doch daarmee zal, naar het hof verwacht, het MIP-meldingssysteem als zodanig op de tocht komen te staan, met als gevolg dat toekomstige rechtzoekenden van dergelijke meldingen verstoken zullen blijven, terwijl daarnaast het kwaliteits­instrument dat de MIP-melding beoogt te zijn, verloren gaat. Een beslissing als door appellante gewenst, levert derhalve op termijn alleen maar verliezers op. Onder die omstandigheden moet het belang van appellante wijken voor het algemeen belang.

4. (...)  Met betrekking tot hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd tegen hetgeen in het tussenarrest van 28 februari 2007 is overwogen en beslist:

5. Aan hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd tegen de in het tussenarrest d.d. 28 februari 2007 genomen beslissingen, dient naar het oordeel van het hof te worden voorbijgegaan, nu die beslissingen niet berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag of op nova en verdere bespreking van de andermaal door appellante aangevoerde argumentatie tot een herhaling van zetten zou leiden.
(...)

11. De conclusie luidt dan ook dat appellante het haar opgedragen bewijs niet heeft geleverd, zodat hetgeen zij aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, niet is komen vast te staan.
De grieven treffen derhalve geen doel.

Slotsom
12. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden bekrachtigd. Appellante zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (salaris advocaat: 3 punt tarief II).

Beslissing
Het gerechtshof:

- bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;

Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter, en mr. Verschuur en mr. Kuiper, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 december 2008 in bijzijn van de griffier.

PDF van dit artikel Integrale tekst van deze uitspraak
veilig melden
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.