Laatste nieuws
7 minuten leestijd

Te weinig gedaan bij hoge bloeddruk zwangere

Plaats een reactie

Feiten
Toen zij ongeveer 38 weken zwanger was, bezocht patiënte het ziekenhuis voor een controle. Aan de basisarts gaf zij te kennen dat zij last had van weeën, dat zij ‘het zat was’ en dat zij wilde worden opgenomen en ingeleid. De basisarts zag daar echter geen aanleiding toe. Wel liet ze patiënte weten dat zij wegens gestegen bloeddruk (160/90 vs. 140/80) over vier dagen terug moest komen en dat zij moest bellen als zij vóór die datum klachten zou hebben. Na twee dagen ging patiënte weer naar het ziekenhuis en werd een intra-uteriene vruchtdood vastgesteld.

Overwegingen tuchtcollege
Omdat sprake was van een tamelijk forse bloeddrukstijging in vrij korte tijd, had de basisarts niet mogen volstaan met een manueel inwendig onderzoek. Ten minste had ze de urine op eiwit moeten onderzoeken om te beoordelen of sprake was van pre-eclampsie. Ook had ze moeten vragen naar pre-eclamptische klachten en had ze patiënte moeten vertellen dat haar ziektebeeld acuut zou kunnen verergeren en dat zij in dat geval eerder contact moest opnemen. Nu over deze laatste twee zaken niets vermeld is in de status, kan niet worden vastgesteld dat dit is gebeurd. Tot slot had bij een zodanige stijging een eerdere follow-up moeten plaatsvinden, in ieder geval de volgende dag. Op deze punten is de basisarts verwijtbaar tekortgeschoten. Het tuchtcollege waarschuwt de basisarts.

Relevantie volgens de inspectie
Een patiënt moet kunnen vertrouwen op de deskundigheid van de behandelend arts. Ook als een basisarts en niet een specialist een zwangere vrouw begeleidt, moet de zorg gegarandeerd goed zijn. De basisarts in deze casus besteedde onvoldoende aandacht aan een forse bloeddrukstijging in de laatste fase van de zwangerschap. Pre-eclampsie zal dan zeker in de differentiaaldiagnose moeten staan en daar hoort dan aanvullend onderzoek bij.

Hoewel het college een oorzakelijk verband tussen dit tekortschieten en de intra-uteriene dood niet aannemelijk vindt, krijgt de basisarts toch een waarschuwing wegens het nalaten van nadere diagnostiek en het onvoldoende informeren van patiënte. Het ontbreken van aantekeningen in de status pleit bij deze uitspraak, zoals vaker gebeurt, tegen de arts.


(Regionaal Tuchtcollege Groningen, zaaknummer: G2012/87)

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 9 augustus 2012 ingekomen klacht van

A, wonende te B, klaagster,

tegen,

C, basisarts te D, verweerster,

BIG registratienummer -,

gemachtigde: mr. Sabine J. Berkhoff-Muntinga.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van

-      het klaagschrift van 30 juli2012, ingekomen op 9augustus 2012;

-      het verweerschrift met een bijlage van 22 november 2012, ingekomen op 23 november 2012.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van het College van 11 december 2012.

2. Vaststaande feiten                             

2.1.

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.2.

Verweerster is als kliniekarts obstetrie werkzaam in het ziekenhuis in D.

2.3.

In het kader van de zwangerschap van klaagster, heeft klaagster op 3 september 2009, toen zij ongeveer 38 weken zwanger was, voor een - eerder afgesproken - controle het ziekenhuis bezocht. Klaagster werd eerst gezien door een tweedejaars verloskundige in opleiding. Aan haar heeft klaagster kenbaar gemaakt dat zij last had van weeën en dat zij "het zat was". Genoemde verloskundige heeft toen de harttonen beluisterd en de bloeddruk gemeten. Het resultaat van die meting was 160/90.

2.4.

Vervolgens werd klaagster gezien door verweerster. Ook aan verweerster heeft klaagster te kennen gegeven dat zij last had van weeën, dat zij "het zat was" en dat zij wilde worden opgenomen en ingeleid. Verweerster was van oordeel dat daarvoor geen aanleiding bestond en heeft klaagster laten weten dat een nieuwe controle, eerder dan gebruikelijk omdat de bloeddruk van klaagster was gestegen ten opzichte van eerdere waarden, zou plaatsvinden op 7 september 2009 en dat klaagster telefonisch contact zou moeten opnemen als zij vóór die datum klachten zou hebben.

2.5.

Op 5 september 2009 heeft klaagster zich weer naar het ziekenhuis begeven. Toen werd een intra-uteriene vruchtdood vastgesteld.

3. De klacht

Klager verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld en haar onheus heeft bejegend. Meer in het bijzonder heeft klaagster daaraan ten grondslag gelegd dat verweerster niet naar haar heeft geluisterd, haar beledigend heeft bejegend, wat de klachten van klaagster betreft onprofessioneel heeft gehandeld, haar visie hoe klaagster moest worden behandeld heeft gevolgd in plaats van de visie van klaagster, onvoldoende onderzoeken heeft gedaan en ondanks de wens daartoe van klaagster heeft geweigerd haar op te nemen. Het tekortschieten van verweerster heeft, aldus klaagster, mogelijkerwijze het overlijden van haar kind van wie klaagster zwanger was, veroorzaakt.  

4. Het verweer

4.1.

Verweerster heeft aangevoerd dat zij op 3 september 2009 tijdens het consult in het geheel niet de bedoeling heeft gehad met klaagster de discussie aan te gaan of klaagster te beledigen, en dat zij betreurt dat klaagster het consult wel in die zin heeft ervaren. Naar de waarneming van verweerster heeft het consult in een goede atmosfeer plaatsgevonden.

4.2.

Verweerster heeft verder betoogd dat op 3 september 2009 geen aanleiding was om een echo te verrichten of om enig ander verdergaand onderzoek te doen plaatsvinden, noch om klaagster op te nemen, maar dat het volstond een vervolgconsult op korte termijn af te spreken en klaagster te laten weten bij klachten voordien telefonisch contact met het ziekenhuis te zoeken. Naar de stellingen van verweerster kon klaagster zich in dat beleid vinden.

5. Beoordeling van de klacht

5.1.

Het College overweegt in de eerste plaats dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.

De verschillende onderdelen van de klacht hebben samengevat tweeërlei strekking.  Verweerster zou niet voldoende professioneel hebben gehandeld en verweerster zou klaagster onheus hebben bejegend.

5.3.

Wat het eerste onderdeel van de klacht betreft, geldt het volgende. Van belang is dat bij klaagster sprake was van een betrekkelijk forse stijging van har bloeddruk in betrekkelijk korte tijd. De op 3 september 2009, twee weken voor de berekende datum van de bevalling, gemeten bloeddruk van klaagster bedroeg 160/90. Verweerster heeft vervolgens volstaan met manueel inwendig onderzoek bij klaagster en haar gezegd dat zij over vier dagen moest terugkomen voor weer een controlebezoek.

5.4.

Naar het oordeel van het College had verweerster met het vorenstaande niet kunnen volstaan. Met name gezien de hoogte van de bloeddruk had zij nader onderzoek moeten verrichten. Bij de geconstateerde druk van 160/90 zou ten minste de urine op eiwit moeten zijn onderzocht om te beoordelen of sprake was van pre-eclampsie, om aldus te kunnen beoordelen of het nemen van verdere maatregelen, bijvoorbeeld het doen van nader onderzoek of het opnemen van klaagster, noodzakelijk was.

5.5.

Bij de vastgestelde bloeddruk van 160/90 had verweerster voorts nader moeten informeren of klaagster pre-eclamptische klachten had, omdat uitgebreider onderzoek had moeten worden overwogen indien daarvan sprake zou zijn geweest. Ten aanzien van de vraag of klaagster wel of niet melding heeft gemaakt van pre-eclamptische klachten, verschilt de lezing van klaagster van die van verweerster. Het College stelt in ieder geval vast dat in de status niet is vermeld, hetgeen wel had dienen te geschieden, of daarvan wel of niet sprake was.

5.6.

Gegeven de matige-ernstige hypertensie van klaagster was het verder noodzakelijk dat klaagster te informeren dat haar ziektebeeld mogelijk acuut zou kunnen verergeren en dat zij in dat geval eerder dan 7 september 2009 contact met het ziekenhuis zou moeten opnemen. Verweerster heeft weliswaar aangevoerd dat zij klaagster een desbetreffende instructie heeft gegeven, maar als dat zo is, is daarvan in de status ten onrechte geen melding gemaakt.

5.7.

Ten slotte heeft in dit verband te gelden dat bij een stijging van de bloeddruk van 140/80 naar 160/90 een eerdere follow up had moeten plaatsvinden. Gelet immers op de omstandigheid dat bij de gemeten bloeddruk de behandelgrens van 170 systolisch al dichtbij lag, had, ook al was aanvaardbaar dat klaagster niet aanstonds werd opgenomen, in ieder geval de volgende dag een (vervolg)controle moeten plaatsvinden.

5.7.

Op de hiervoor genoemde punten is verweerster dan ook naar het oordeel van het College verwijtbaar tekortgeschoten. Het College voegt daar echter aan toe dat er geen aanleiding is het door klaagster gesuggereerde mogelijk verband tussen dat tekortschieten en het overlijden van het kind van wie klaagster zwanger was aan te nemen.              

5.8.

Wat de beweerde onheuse bejegening door verweerster van klaagster betreft, is het College van oordeel dat tegenover de betwisting door verweerster op dat punt, geen feiten en omstandigheden zijn komen vaststaan of aannemelijk geworden die de conclusie - kunnen - rechtvaardigen dat daarvan sprake is geweest.

6.Slotsom

6.1.

Wat betreft het onderdeel dat verweerster onvoldoende professioneel heeft gehandeld, is de klacht gegrond zoals hiervoor omschreven. Het College acht een waarschuwing terzake een passende maatregel en zal die dan ook opleggen.

6.2

Wat betreft het onderdeel dat verweerster klaagster onheus heeft bejegend, is de klacht ongegrond.

6. Beslissing

           

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht gegrond in voege zoals hiervoor omschreven;

legt verweerster terzake de maatregel van schriftelijke waarschuwing op;

wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gegeven door:

prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter,

mr. M. Griffioen, lid-jurist,

drs. C. van der Houwen, lid-geneeskundige,

drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige,

drs. B.R. Schudel, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. H.D. de Groot, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari2013door mw. mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris.

<b>Download de uitspraak (PDF)</b>
zwangerschap
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.