Laatste nieuws
Marieke van Twillert
Marieke van Twillert
9 minuten leestijd
jargon

Taal waar we niet goed van worden

Jeukwoorden en verhullende taal in de zorg

2 reacties
Studio Garcia
Studio Garcia

Hoofdschuddend horen we ze aan, de zorgmanagers, dokters en andere ‘professionals’ die hun plannen of behandeling toelichten in een taal die collega’s of patiënten niet als normaal (of begrijpelijk) Nederlands herkennen. Taaldeskundigen over zorgwekkende voorbeelden én wenken voor een beter leven.

Als er iemand met enig gezag over jeukwoorden in de zorg kan spreken, dan is dat Japke-d. Bouma. Wat tien jaar geleden begon als een reeks komische columns in NRC, met natuurlijk een ernstige ondertoon, is uitgemond in een serie boeken, waarvan Hoe vind je zélf dat het gaat? (2020) het meest recente is.

Zij is natuurlijk niet de enige of eerste taalpurist (m/v/x) die – ironisch of fanatiek – wijst op verhullend taalgebruik en cryptisch jargon. Zo schreef cabaretière Pauline Cornelisse drie geestige taalboeken, houdt het radioprogramma van Frits Spits, De Taalstaat, de vinger aan de pols van de taal, fileert Jan Kuitenbrouwer al decennia politiek correcte uitdrukkingen, en was er in de vorige eeuw Hugo Brandt Corstius. Maar Japke-d. (de d staat voor Doutzen) is ‘anno nu’ onze gids in de kantooretiquette. Het is haar ‘corebusiness’ geworden. Ze schrijft boeken, geeft lezingen over heldere taal en staat voor (virtuele) zalen vol ambtenaren, consultants en salespersonen die ze liefdevol kastijdt. En zorgmanagers niet te vergeten, want die kunnen er misschien nog wel het meeste wat van.

Afstervende hersenen

Versluierende woorden in de zorg zijn een hardnekkig verschijnsel, constateert Bouma. ‘Ik hoorde ooit iemand zeggen dat iemands “zorgcarrière was beëindigd”. Ze bedoelde: hij was overleden. Dat zeg je toch niet? Ergens anders las ik over “een mobiliteitsoplossing”. Dat bleek te gaan over een scootmobiel. Natuurlijk, ik zit me dan wel te bescheuren dat mensen dat soort taal gebruiken, maar tegelijkertijd vind ik dat dit moet stoppen. Mobiliteitsprobleem, het is zo’n niksig woord. Iemand kan gewoon niet lopen – zeg dat dan. Behalve dat het volkomen belachelijk is, kan dit soort taal verhullen en daarmee leugenachtige taal worden.’

‘Plus en misschien nog wel het belangrijkste: mensen haken af als ze jargon horen! Op congressen zeg ik altijd gekscherend dat uit onderzoek is gebleken dat hersenen afsterven bij het gebruik van jeukwoorden en vage taal. Ik weet niet echt of dat uit onderzoek is gebleken – maar het werkt wél zo bij mij. Als ik lees over “de extramurale zorgbrug”, dan schakelen mijn hersenen uit en kan ik niks meer opnemen. Terwijl: het is belángrijk. Ik wil weten wat er wordt bedoeld.’

‘“De patiënt centraal”?, wie anders zou er centraal moeten staan?’

Patient journey

Bouma benadrukt dat niet álle mensen die in de zorg werken zich bezondigen aan jargon. ‘Van nabij heb ik soms te maken met artsen. De ongelooflijke professionaliteit – vies woord, maar goed – van de artsen valt me op. Je merkt dat ze heel duidelijk willen uitleggen wat er aan de hand is, dokters besteden veel aandacht aan communicatie. Tegelijkertijd zie ik een andere, gruwelijke stroming in de zorg die nieuwe vindingen met rare woorden aan de man wil brengen.’

Wie zijn de hoofdschuldigen? ‘Dat heeft chirurg Schelto Kruijff (zie verderop, red.) me ooit uitgelegd in een interview. Managers en bestuurders, ik noem het maar een leemlaag, maken het erg ingewikkeld. Ze bedienen zich van hermetisch taalgebruik, waarachter ze zich kunnen verschuilen. Zo is er in het Antonius Zieken­huis een app die het heeft over een patient journey. Flikker toch op, denk ik als ik dat hoor. Het blijkt te gaan over het bijhouden van pijnklachten van patiënten. Zeg dat dan. “Meer regie voor de patiënt”, “de patiënt centraal”, ook van die holle termen. Waarom zou je dat als ziekenhuis erbij zetten, dat de patiënt centraal moet staan? Wie ánders dan de patiënt zou centraal moeten staan? Een dergelijke term doet vrezen wie er voorheen centraal stond. Niet de patiënt, kennelijk.’

Bouma somt de moderne jeukwoorden van zorgbestuurders op: ‘We hadden al ownership, eigenaarschap tonen. Aan wie dan? Klantreis, de patient journey dus, is de nieuwe schimmel. Nieuwe ster aan het firmament is “trekker”, dat is iemand die pioniert en tot voor kort heette dat een aanjager. Zoals een aanjager van het team verwarde personen. Laat dat maar even op je inwerken, iemand die jaagt op verwarde personen? Ik heb geen flauw idee wat ik me daarbij moet voorstellen.’

Leugenachtig

Je zou denken dat het beter gaat – met alle aandacht die er in de samenleving is voor helder taalgebruik. ‘Helaas. Voor elk jeukwoord dat verdwijnt, plopt een ander woord weer op.’ Met de covidpandemie kwam een karrevracht verbloemende termen. ‘Coronaproof hoor ik veel. Coronaproof evenement, bijvoorbeeld, dat bestaat helemaal niet. Dan zouden de deelnemers geen corona kunnen krijgen. Net als “toekomstbestendig”, als in: toekomst­bestendig onderwijs. Niemand is bestand tegen de toekomst.’

Wollig taalgebruik is helaas een gewoonte geworden, constateert ze. ‘En nee, het vermindert nauwelijks – maar we kunnen ons er niet bij neerleggen. Als journalisten is het onze taak om elke keer weer te vragen: wat bedoelt u nou echt en waarom weet u niet wat er écht aan de hand is?’

Lezers reageren vaak op Bouma’s terechtwijzingen door te zeggen dat het ‘gebruikelijke’ begrippen zijn, dat ze ‘functioneel’ zijn en ‘handig’ om onderling te gebruiken, als vakgenoten. ‘Mijn centrale boodschap is: gebruik ze niet, want ze sijpelen onherroepelijk door in de taal die je gebruikt tegen “gewone” burgers. En die snappen het niet. Taal kan versluieren, daar blijf ik maar op hameren, kan kwetsen en leugenachtig zijn. Dat is op het werk, en zeker in de zorg, enorm gevaarlijk.’

‘Tegelijkertijd zijn er gelukkig veel kleine Gallische dorpen die weerstand bieden tegen de Romeinse overheersing’, zegt Bouma hoopvol. ‘Die zeggen: we doen niet mee met jeukwoorden, vage begrippen. Wij, in ons ziekenhuis, proberen gewóón te praten.’ Een goed voorbeeld is wat haar betreft de Groninger chirurg en MC-blogger Schelto Kruijff, die eind 2017 op de MC-site van leer trok tegen wollige taal in de zorg.

Studio Garcia
Studio Garcia

Warme bedden

Die blog ging destijds ‘viral’, zegt Kruijff zelf, niet in de laatste plaats omdat sommige lezers de ironie ervan ontging, al had de kop wel tot enige argwaan kunnen leiden: ‘De cocreatie van intersectorale kwaliteitskaders: Hardheidsclausules bij advance care planning’. ‘Eigenlijk hilarisch dat ze er niet doorheen prikten.’

En hoe gaat het nu, bijna vier jaar later, met zijn bescheiden strijd tegen raar taalgebruik op de werkvloer? Kruijff: ‘Voorheen voelde ik enige schroom om jonge dokters te corrigeren op vreemd taalgebruik, maar ik ben inmiddels de schaamte voorbij. En ik heb gemerkt dat je met een glimlach erbij, heel ver kunt komen. Ook opleidingstechnisch is het van belang. We moeten artsen niet alleen opleiden op medisch-technisch vlak, maar ook op hun taalgebruik. Want de manier waarop een dokter spreekt, laat zien hoe zorgvuldig hij is, en dat hij nadenkt over hoe het overkomt.’

Zijn het alleen jonge dokters die de mist ingaan met taal? ‘Natuurlijk niet, maar die kun je nog bijsturen. Al moet je ook oudere artsen kunnen corrigeren als het uit de klauwen loopt, als het jargon dat ze gebruiken geen meerwaarde heeft.’

Zijn favoriete jeukterm is ‘warme zorgoverdracht’ en in het verlengde daarvan ‘warme bedden’. Heel erg, concludeert Kruijff. ‘Dat is toch vies? En het is volstrekt onduidelijk, want het is geen echt bed met een warme deken, of zelfs een bed waarin een patiënt slaapt, maar het gaat om een ligplek op een ziekenhuis­afdeling waarvoor voldoende verplegend personeel beschikbaar is.’ En tot slot noemt hij een gouwe ouwe: ‘een stukje’, als in ‘een stukje compassie’. ‘Dat kon tien jaar geleden niet, en nu nog steeds niet. Alleen als het gaat om een stukje taart, graag zelfs. Mijn uitgangspunt is dat de woorden die je als arts gebruikt dúídelijk moeten zijn.’

Dat is een uitspraak uit het hart gegrepen van Frans Meijman, gepensioneerd huisarts in Amsterdam, voormalig hoogleraar medische publiekscommunicatie (VUmc) en ferm pleitbezorger van correcte ‘medische mensentaal’. Samen met Annelies Bakker schreef hij een handboek Medische mensentaal (2018) voor mensen in de gezondheidzorg en daarbuiten die beroepsmatig taal gebruiken.

De kern van ‘medische mensentaal’ is: ‘Het hangt er maar van af. Wat in de ene groep (een voordracht tijdens een bijscholingscursus voor orthopeden) prima taalgebruik is, is minder geschikt in een andere situatie (de spreekkamer van een kinderarts). Een nieuwe versie van het handboek is in de maak, en meer gericht op de praktijk. Daar is behoefte aan, merkt Meijman. ‘Allerhande ervaren zorgverleners en studenten zitten in hun maag met taalkwesties, gevoelige situaties die te maken hebben met woorden en uitdrukkingen.’

Vousvoyeren

Meijman is een vraagbaak voor uiteenlopende taalkwesties in de zorg. ‘Laatst, op een internistencongres, kreeg ik de vraag voorgelegd: “Hoe ga je als arts om met patiënten die je tutoyeren?” Dit tutoyeren gebeurt frequent, denk aan een vrouwelijke arts, zeg een coassistent, die het ongemakkelijk vindt als een patiënt zich zo gedraagt. Vaak is het een generatieaspect. Het kan op zichzelf geen kwaad, maar soms gaat er een machtskwestie achter schuil: zeg meisje, jij denkt dat je mij beter kunt maken? Mijn advies is om als dokter te volharden in vousvoyeren, om gevoelsmatig in controle te blijven.’

Hij signaleert twee vormen van onwenselijk taalgebruik die tegelijk voorkomen onder zorgverleners: te bot én te verhullend. ‘Vroeger zeiden we in de opleiding: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Je moet klip-en-klaar tegen mensen zeggen wat er scheelt. Een goed streven, maar soms zie je dat zorgverleners daarin doorslaan. Ik hoorde over een gesprek met een borstkankerpatiënt bij wie een tumor was teruggekeerd. Eerder had ze radiotherapie gehad en ze vroeg of ze daar niet opnieuw voor in aanmerking kon komen. “Nee mevrouw”, zei de zorgverlener, “uw borst is helemaal kapotbestraald”. Meijman laat een stilte vallen. ‘Dat is dus een desastreuze manier om iets te vertellen. Het zal niet de bedoeling zijn, maar het komt echt niet goed over. Je kunt ook té direct zijn.’

‘We denken vaak als arts ten onrechte dat de “mondige” patiënt het wel snapt’

Daarnaast valt hem op dat ‘het verzachtende, positief etiketterende’ een grote vlucht heeft genomen: ‘Daarin verpakken zorg­verleners hun boodschap – met de beste bedoelingen – in dusdanig verzachtende taal, dat de onvermijdelijk vervelende boodschap wordt verhuld. “Straks komt er iemand bloed bij u afnemen”, geeft Meijman als voorbeeld. ‘Zo’n co of verpleegkundige heeft begrepen dat het woord “bloedprikken” stress oplevert, dus vermijdt zij dat. Maar het levert mistwolken op. “Afnemen?”, denkt de patiënt verwilderd.’

Meijman wijt het aan de tijdgeest: ‘Kennelijk moeten we alle nare en vervelende woorden vermijden. Het is een camouflage­gordijn, dat blijft hangen in de mistigheid. En dat moeten we niet willen, want daarmee stuur je de patiënt het bos in. We denken vaak als arts ten onrechte dat de “mondige” patiënt het wel snapt. Dus niet.’

Beestje bij de naam

Als iemand ziek is, luistert het gekozen woord nauw. ‘Een al te verzachtende benadering geeft valse hoop. Maar mensen alle hoop ontnemen is wel degelijk ondermijnend voor het vermogen om aan te passen of te herstellen. Daarom heb ik zo’n hekel aan het woord slijtage’, zegt hij. ‘Dat impliceert dat er niet zoiets bestaat als menselijke cellen die kunnen reageren.’

Het hangt er maar helemaal vanaf, herhaalt hij, welke taal je als zorgverlener moet inzetten. ‘Van de situatie, van de omgeving, de context. Heb je met ingevoerde collega’s te maken? Jongeren, hoogopgeleid maar onbekend met hun lichaam? Laaggeletterde mensen voor wie Nederlands niet hun moedertaal is? Taal, ook medische taal, is zo cultureel bepaald. Soms is het gek genoeg wél nuttig om verhullend te praten. Zo werkte ik in de jaren tachtig en negentig als huisarts in hartje Amsterdam. We kregen nogal wat hiv-positieve patiënten uit Latijns-Amerika. In die tijd stierven mensen nog aan aids en ik wilde nog weleens met deze patiënten over het einde praten. Dat kon, zo bleek, eigenlijk alleen door het beestje níét bij de naam te noemen. Praten over de dood lukte alleen via de band.’

Meijman vindt het al met al moeilijk een lijstje te geven van woorden waar hij ‘niet goed van’ wordt. ‘Soms zijn nare, pijnlijke, verontrustende, misselijkmakende woorden of formuleringen in de gegeven situatie, relatie en context functioneel, te begrijpen of invoelbaar, ook al zijn ze ongepast of niet passend. Ik kan alleen voor mezelf spreken’, benadrukt hij. Waarvan akte (zie kader ‘Op de zwarte lijst’). 



Op de zwarte lijst

Suboptimaal medisch woordgebruik, verzameld door Frans Meijman (coauteur Medische mensentaal)

  • vage, verduisterende Engelstalige termen, met een quasi-imponerende uitstraling: impact, long covid, e-health, burn-out
  • verzachtende, verhullende formuleringen: ‘Doet ’t pijn?’, ‘Het kan wat kriebelig voelen’
  • doorgeschoten politiek correcte formuleringen: ‘zwangerschapsproduct’, ‘moeilijk verstaanbaar gedrag’, ‘persoon met een auditieve beperking’
  • pompeus medisch vakjargon: major depressive disorder (depressie), obesitas (vetzucht), bovensteluchtweginfectie (verkoudheid)
  • potsierlijke beleidstaal: ‘in je kracht zetten/staan’, empoweren, slim oplossen, laaghangend fruit, suboptimaal
  • onhandige (‘kinderlijke’) vertaling van vakjargon: slangetje (sonde), bloedverdunner (drie soorten antistolling), ringworm (huidschimmel), ongevaarlijke huidkanker (basalioom), sterke pijnstiller (neo-opiaat)
  • rekbare termen: ernstig, (niet) behandelbaar, beetje verdacht
  • klakkeloos gebruik van ‘vanzelfsprekendheden’: voorkomen is beter dan genezen, sporten is gezond, gezondheid voor alles, veiligheid voorop
  • nodeloos pijnlijke formuleringen: ‘We kunnen niets meer voor u doen’, ‘U bent uitbehandeld’, ‘U bent opgegeven’, ‘Uw borst is kapotbestraald’, ‘Zie het als een tijdbom in uw buik’, ‘Ach, je gaat er niet dood aan’

Lees ook

opleiding communicatie
  • Marieke van Twillert

    Marieke van Twillert is sinds eind 2015 journalist bij Medisch Contact. Arbeidsmarkt en internationale gezondheidszorg hebben haar speciale aandacht, maar ze volgt ook het levenseindedebat, medische technologie en internationale gezondheid. Marieke is een van de presentatoren van MC de Podcast en schrijft geregeld een bijdrage voor de rubriek Media en Cultuur.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • J.H. Bretschneider

    KNO-arts, Utrecht

    Veel in het artikel kan ik beamen, maar mijn reactie gaat over een zin waaraan ik bleef hangen:
    ‘“De patiënt centraal”?, wie anders zou er centraal moeten staan?’
    Zeer politiek correct, weinig tegen in te brengen, je hoort het zo vaak.
    Alleen, ee...n gekke gedachte op een avond: Hoe zou het zijn als het zorgpersoneel centraal zou staan, wij alles wat wij nodig hebben daadwerkelijk in krijgen voor de zorg? Meer verpleging aan het bed bij minder overuren.
    Geen wachtlijsten voor polibezoeken, geen voor MRI’s, kunnen opereren als het moet binnen een week … Beetje utopia, maar zou het dan niet nog veel beter gaan met de patient? En het zorgpersoneel en de mensen die vandaag nog niet weten dat zij morgen patient zijn?

  • R.L.M.J. Smit

    Oogarts, Amsterdam

    Onlangs was er in mijn ziekenhuis een symposium met als titel: ‘Begrijpt de patiënt mij?’
    De aankondiging kwam van een ‘content advisor’ en een ‘HR medewerker’. De eerste heeft waarschijnlijk iets met tevredenheid te maken, de tweede met hoog rende...ment verwarmingsketels.

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.