Pokken
Plaats een reactieIn de vijftiende eeuw duidde men met het woord pocke, poc een puistje, een blaar of, meestal in het meervoud, de kinderziekte pokken aan. In het Duits spreekt men van Pocken, in het Engels van pox (enkelvoud pock). Daarnaast bestond in het Nederlands een verwant woord poke, poocke, dat tas betekende. De grondbetekenis van de genoemde woorden is zwelling, iets opgezwollens. De woorden gaan terug op een Indo-Europese wortel die zwellen, opblazen betekende en waarvan ook het Latijnse bucca volgestopte of opgeblazen wang afkomstig is. Het Indo-Europees is de prehistorische moedertaal waaruit onder andere de Germaanse, Romaanse, Griekse en Slavische talen zijn voortgekomen. Het Germaans op zijn beurt is de voorloper van het Nederlands, Duits, Engels, Fries en de Scandinavische talen.
Van pok is het verkleinwoord pukkel gemaakt, dat voor het eerst in 1567 is genoteerd. Dat in het verleden het achtervoegsel -el werd gebruikt om verkleinwoorden mee te vormen, blijkt nog uit bijvoorbeeld stippel, dat is afgeleid van stip en dus eigenlijk kleine stip betekende. Vergelijkbare verkleinwoorden zijn eikel (van eik), ijzel (van ijs), ribbel (van rib) en tepel (van tip).
Tot slot verdient in dit verband nog te worden vermeld dat het oude Nederlandse woord poke, poocke tas in de tijd van de Franken door het Frans is ontleend als poche tas, met als verkleinwoord pochette - een woord dat wij hebben teruggeleend.
Nicoline van der Sijs
- Er zijn nog geen reacties