Laatste nieuws
Gert van Dijk
8 minuten leestijd
euthanasie

Misverstanden rond euthanasie

5 reacties

Waarde van schriftelijke wilsverklaring vaak overschat


Een patiënt die in aanmerking wil komen voor euthanasie móet een schriftelijk verzoek indienen, aan een somatische ziekte lijden en in de stervensfase zijn. Zie hier enkele hardnekkige misverstanden over levensbeëindiging.

Euthanasie is in Nederland goed geregeld. Er zijn wettelijk vastgelegde zorgvuldigheidscriteria, SCEN-artsen (zie kader) en toetsingscommissies. Het meldingspercentage neemt nog steeds toe en de toetsingscommissies beoordelen vrijwel geen meldingen als onzorgvuldig.1 Toch zien wij in de dagelijkse praktijk nog veel misverstanden. Vaak betreft het misvattingen van patiënten, soms van artsen, en soms ontstaat er miscommunicatie tussen arts en patiënt. Bij beslissingen rond het levenseinde passen echter geen misverstanden – daarvoor zijn de consequenties te groot. Aan de hand van de criteria uit de euthanasiewet willen we in dit artikel daarom enkele misverstanden laten zien en ontzenuwen.

De euthanasiewet is een kaderwet met zorgvuldigheidseisen waaraan artsen zich moeten houden. Deze wet geeft de normatieve en procedurele kaders voor het handelen. Als de arts bereid is in te gaan op een euthanasieverzoek, dan moet dat binnen deze kaders. Maar iedere arts heeft ook een eigen normatief kader, of persoonlijke zorgvuldigheidseisen. Het is niet vanzelfsprekend dat die gelijk zijn aan de ruimte die de wet biedt. Niet iedere arts zal de volledige wettelijke ruimte willen gebruiken. De wet staat bijvoorbeeld toe dat artsen euthanasie uitvoeren bij beginnend dementerenden of psychiatrische patiënten. Maar niet alle artsen zijn daartoe bereid. Tussen arts en patiënt kunnen misverstanden ontstaan als een arts de eigen opvattingen voor zichzelf onvoldoende duidelijk heeft of deze onvoldoende of te laat met de patiënt bespreekt. 

Niet schriftelijk
Een euthanasieverzoek moet volgens de wet vrijwillig en weloverwogen zijn. Het is echter een misverstand dat een patiënt dit verzoek ook schriftelijk moet doen. Het verzoek kan ook gereconstrueerd worden met heldere verslaglegging van de gesprekken met de patiënt, naasten en andere hulpverleners. Ook het verslag van de consulent – een onafhankelijke tweede arts, bijvoorbeeld een SCEN-arts – is daarbij van belang.

Verder is het een misverstand dat een wilsverklaring de standaardverklaring van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) moet zijn, of dat deze moet worden opgemaakt door een notaris. Als de patiënt een euthanasieverzoek op schrift wil zetten, heeft een zelfgeformuleerde verklaring echter de voorkeur boven een standaardverklaring. Een eigen verklaring is authentieker en overtuigender. Toch komt het nog regelmatig voor dat artsen hun patiënten kort voor de uitvoering van de euthanasie naar de NVVE verwijzen voor een standaardformulier. Dat is onjuist en onnodig.

Een standaard euthanasieverklaring, bijvoorbeeld de dementieclausule van de NVVE, schept verwachtingen bij de patiënt die de verklaring heeft ingevuld, zeker als de arts die verklaring zonder nader gesprek in het dossier stopt. Vooral de wijze waarop dergelijke verklaringen zijn geformuleerd, leidt regelmatig tot misverstanden, ook bij de familie. Patiënten denken vaak dat ze daadwerkelijk euthanasie zullen krijgen als ze een standaardwilsverklaring inleveren waarin staat dat ze euthanasie willen als ze gevorderd dement zijn, kinderen niet meer herkennen of in coma raken.

Dergelijke verklaringen dragen daarmee bij aan het misverstand dat euthanasie louter op basis van een schriftelijke wilsverklaring kan en zal worden uitgevoerd. De wet staat weliswaar toe dat een schriftelijk verzoek het mondelinge verzoek vervangt als de patiënt niet meer in staat is zich te uiten. Maar als een patiënt de eigen wil niet meer kan uiten, bijvoorbeeld door gevorderde dementie of coma, dan zal het vaststellen van de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek vrijwel onmogelijk zijn. Dat geldt ook voor de beoordeling van de ondraaglijkheid van het lijden.

In de praktijk komt het dan ook zelden of nooit voor dat euthanasie wordt uitgevoerd bij wilsonbekwame patiënten, ook niet als er een wilsverklaring is. Het is daarom van belang dat artsen tijdig en helder met patiënten spreken over de beperkte waarde van een dergelijke euthanasieverklaring. Het is nuttig om de patiënt na afloop van een dergelijk gesprek een brief mee te geven met de juridische mogelijkheden en de eigen opvattingen van de arts.2

Stervensfase
Volgens de euthanasiewet moet de arts tot de overtuiging zijn gekomen dat er sprake is van ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’. De invloed van de persoonlijke opvattingen van de arts is hier het grootst en kan voor misverstanden zorgen. Uitzichtloosheid en ondraaglijk lijden hangen veelal sterk met elkaar samen. Bij de uitzichtloosheid speelt de taxatie door de arts van nog aanwezige behandelperspectieven een belangrijke rol.

Voor sommige artsen betekent ‘uitzichtloos’ dat de patiënt in de stervensfase moet zijn voordat euthanasie aan de orde is – ‘daar bent u nog niet aan toe’. Andere artsen zijn van mening dat juist in de stervensfase euthanasie niet meer aan de orde kan zijn – ‘daar is het nu te laat voor’. Het al of niet verkeren in de stervensfase is echter juridisch irrelevant. Als artsen alleen euthanasie willen uitvoeren bij patiënten met een beperkte levensverwachting, is dat niet vanwege de juridische zorgvuldigheidseisen, maar vanwege de eigen normatieve opvattingen.

In de praktijk komt euthanasie het meest voor bij kankerpatiënten in de terminale fase. Dit empirische gegeven leidt soms tot het misverstand dat euthanasie ook alleen is toegestaan bij patiënten die aan een somatische ziekte lijden. De wet laat echter ook ruimte voor euthanasie bij patiënten van wie het lijden voortkomt uit een geestelijke stoornis. In de praktijk wordt slechts zelden uitvoering gegeven aan euthanasieverzoeken van bijvoorbeeld dementerende of psychiatrische patiënten, vooral omdat het bij deze patiënten veel complexer is om de weloverwogenheid van het verzoek en de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden vast te stellen. Dit stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de arts en de consulenten. Uit de jaarverslagen van de toetsingscommissies en de jurisprudentie blijkt echter dat ook psychiatrische aandoeningen of het vooruitzicht van een verdergaande dementering een situatie kunnen opleveren die leidt tot ondraaglijk en uitzichtloos lijden.

Palliatieve sedatie
De wet stelt dat de arts met de patiënt tot de overtuiging moet zijn gekomen dat er voor de patiënt geen redelijke andere oplossing was. Soms bestaat het misverstand dat palliatieve sedatie een dergelijke redelijke andere oplossing is. Euthanasie en palliatieve sedatie hebben echter hun eigen indicaties en voorwaarden, en moeten zo goed mogelijk van elkaar worden gescheiden. Het komt zelden voor dat er tegelijkertijd zowel aan de indicatie voor palliatieve sedatie als aan die voor euthanasie wordt voldaan en de omstandigheden een keuze voor de patiënt mogelijk maken.

Op het moment dat een patiënt te horen krijgt dat er nog uitsluitend palliatieve mogelijkheden zijn, zullen arts en patiënt met elkaar tijdig en open in gesprek moeten gaan over de mogelijkheden en onmogelijkheden rond het levenseinde. De arts moet zich er daarbij van vergewissen dat de patiënt op de hoogte is van de eigen situatie, de vooruitzichten en eventuele andere oplossingen. Een expliciete weigering van palliatieve sedatie is daarvoor niet nodig. Wel kan palliatieve sedatie aan de orde komen in de gesprekken die arts en patiënt voeren over het naderende levenseinde. De vraag om euthanasie kan immers voortkomen uit angst voor het onbekende, en in sommige gevallen kan de mogelijkheid van palliatieve sedatie de vraag om euthanasie wegnemen.3

Consultatie
Iedere arts die euthanasie wil uitvoeren, moet ten minste één andere, onafhankelijk arts raadplegen, die de patiënt ziet en schriftelijk zijn oordeel geeft over de zorgvuldigheidseisen. Deze consulent is vaak een SCEN-arts, maar dit is niet noodzakelijk. Onafhankelijkheid is wel een noodzaak. Dit betekent dat de consulent geen familie mag zijn van de collega of patiënt en geen samenwerkingsrelatie met hen mag hebben. Als de consulent samenwerkt met de behandelend arts in een HOED, dan zal de behandelend arts moeten aangeven waarom er ondanks deze samenwerkingsrelatie geen sprake is van gemeenschappelijke zorg voor de patiënt. Om twijfels en schijn van afhankelijkheid te vermijden, kan altijd een SCEN-arts worden ingeschakeld. Deze arts is er niet alleen voor de consultatie, maar kan ook steun verlenen door het geven van een telefonisch advies. Dit draagt bij aan een zorgvuldig afwegingsproces.

Bij een consultatie heeft de consulent een duidelijke taak: toetsen of de collega zich aan de zorgvuldigheidseisen heeft gehouden. Bij een consult horen geen adviezen te worden gegeven over bijvoorbeeld redelijke andere oplossingen, zeker als die worden opgenomen in het consultatieverslag. Een SCEN-arts is niet voor ondersteuning bij de palliatieve zorg, daarvoor kan de arts de palliatieve helpdesks benaderen.

Veel artsen zien de SCEN-arts als een instituut, en het advies van de SCEN-arts als een eindoordeel. De verantwoordelijkheid voor het al dan niet uitvoeren berust echter altijd bij de behandelend arts. Een negatief advies van een consulent betekent niet dat de euthanasie niet meer kan plaatsvinden. Het is de verantwoordelijkheid van de arts om te exploreren, bijvoorbeeld door het raadplegen van een tweede consulent, of en onder welke omstandigheden wel aan de zorgvuldigheidseisen kan worden voldaan.

Een misverstand van een andere orde is dat patiënten het bezoek van de SCEN-arts soms als een ‘euthanasie-examen’ ervaren, en zich daar soms ook als zodanig op voorbereiden. Dit kan worden voorkomen door een goede introductie van de behandelend arts en de consulent. De KNMG heeft daarvoor een patiëntenfolder.4

Angst
Tot slot misschien wel het belangrijkste misverstand. Wij zien in de praktijk veel angst voor de juridische consequenties van euthanasie. Dat is onterecht: de toetsingscommissies bestempelen zeer zelden een melding als onzorgvuldig omdat er geen sprake zou zijn geweest van ondraaglijk lijden. Dit is voor zover wij hebben kunnen nagaan slechts een enkele keer voorgekomen, en dan met name bij patiënten in coma. Als zowel de uitvoerend arts als de onafhankelijk consulent op grond van goed overleg met de patiënt onderbouwd tot het oordeel is gekomen dat er sprake is van ondraaglijk lijden, dan zal de toetsingscommissie daar niet anders over oordelen.5 Toetsingscommissies toetsen of de arts zorgvuldig heeft gehandeld, niet of de patiënt ondraaglijk heeft geleden. 

Gert van Dijk, beleidsadviseur ethiek bij de KNMG
Eric van Wijlick, projectleider SCEN bij de KNMG
Correspondentieadres: g.van.dijk@fed.knmg.nl
c.c.: redactie@medischcontact.nl

Geen belangenverstrengeling gemeld.

Samenvatting
- Ondanks de goede regelingen rond euthanasie bestaan er in de praktijk nog veel misverstanden.
- Het is bijvoorbeeld een misverstand dat de patiënt het verzoek altijd schriftelijk moet doen.
- Patiënten denken ten onrechte vaak dat euthanasie kan plaatsvinden louter op basis van een schriftelijke wilsverklaring.
- Toetsingscommissies toetsen niet de ondraaglijkheid van het lijden van de patiënt, maar de zorgvuldigheid van het handelen van de arts.
- Als een euthanasiemelding als onzorgvuldig wordt beoordeeld, is dat vaak op grond van het niet-onafhankelijk zijn van de consulent.

Referenties:
1. Regionale toetsingscommissies euthanasie. Jaarverslag 2008. Den Haag, 2009.
2. Wijlick EHJ. Niet op het laatste moment. Omgaan met een verzoek om euthanasie vereist tijd en duidelijkheid. Medisch Contact 2005; 20: 859.
3. Hasselaar JG et al. Changed Patterns in Dutch Palliative Sedation Practices After the Introduction of a National Guideline. Arch Intern Med. 2009; 169 (5): 430-7.
4. http://knmg.artsennet.nl/dossiers/Dossiers-thematisch/levenseinde/scen/informatiepatienten-1.htm.
5. Zie voor alle uitspraken van de toetsingscommissies: www.euthanasiecommissie.nl

<strong>PDF van dit artikel</strong>
euthanasie palliatieve sedatie coma wilsverklaring
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • P.B.G. Spronk

    , Amsterdam

    Graag wil ik J.A. de Wit bedanken voor het benoemen van de invloed van het eigen normatieve kader van de arts bij het besluit om wel of niet mee te gaan in een euthanasieverzoek. Gelukkig is een arts in Nederland vrij om óók op basis van deze normati...eve overwegingen te kiezen.

    Wel denk ik dat zijn aanname dat het ‘in het algemeen om een op het christendom gebaseerde mening’ gaat, geen recht doet aan de normen van niet-religieuze artsen en die van artsen met een andere religieuze achtergrond. Ik heb tijdens mijn huisartsopleiding meerdere niet-religieuze collega’s horen twijfelen of ze bereid zouden zijn tot euthanasie.

    Verder vindt hij dat naastenliefde, als belangrijk gebod in het christendom, zou moeten prevaleren boven het gebod ‘gij zult niet doden’. De aanname die hij hier maakt, is dat de arts die een euthanasieverzoek honoreert, meer naastenliefde toont dan de arts die daarvan afziet.

    Dat is nog maar de vraag. Als huisarts in opleiding werkte ik drie maanden in een hospitium. Daar zag ik een arts die zich tot het uiterste inspande om het zijn patiënt zo comfortabel mogelijk te maken door het maximaal benutten van zijn palliatieve mogelijkheden. Daarbij was hij niet alleen als medicus, maar ook als medemens betrokken.

    Ik heb de indruk dat we in Nederland zijn begonnen met euthanasie voordat we echt goed zijn geworden in palliatieve zorg (zie het uitstekende boek Palliatieve Zorg: Richtlijnen voor de praktijk, VIKC). Dit had andersom gemoeten. Misschien kunnen we onze patiënten weer het vertrouwen geven dat sterven geen bovenmenselijke opgave is.

    P.B.G. Spronk, huisarts

  • Ben Ponsioen

    , Brielle

    De analyse van Van Dijk en Van Wijlick over misverstanden rond euthanasie toont het wanneer, wat en hoe bij een aantal van de beslissingen rond het levenseinde. Wat ik echter mis, is het misverstand dat bij het levensbeëindigend handelen zelf de voor...keur zou moeten worden gegeven aan een door de patiënt in te nemen drank, boven de intraveneuze toediening van middelen door een arts. De intraveneuze toediening omvat het induceren van een narcose of coma met de daartoe geëigende middelen, gevolgd door toediening van een spierverslappend middel waardoor de ademhaling tot stilstand komt en de patiënt binnen een aantal minuten, in comateuze toestand, overlijdt. De voorkeur voor de drank als levensbeëindigend middel berust erop dat de patiënt met deze keus aangeeft dat levensbeëindiging zijn eigen keus is. Expliciete communicatie tussen patiënt en arts over de voor- en nadelen van de twee methodes lijkt echter de beste borging voor een juiste keus.


    Ben Ponsioen, huisarts

  • J.A. de Wit

    Ik wil graag een opmerking maken bij twee zinnen: ‘Bij beslissingen rond het levenseinde passen echter geen misverstanden, daarvoor zijn de consequenties te groot’ en ‘Maar iedere arts heeft ook een eigen normatief kader, of persoonlijke zorgvuldighe...idseisen’.

    Het eigen normatieve karakter, voor zover dit gaat over euthanasie, betekent in feite dat de betrokken arts vanuit zijn religieuze overtuiging niet bereid is euthanasie of hulp bij zelfdoding toe te passen. Daarbij gaat het in het algemeen om een op het christendom gebaseerde overtuiging.

    Ik heb de euvele moed eraan te herinneren dat het bij euthanasie gaat om de meest zwakke, ernstig lijdende mensen in onze samenleving. Het hoogste gebod in het christendom gaat over naastenliefde, met name ten aanzien van de meest hulpbehoevende naasten.

    Het gebod ‘gij zult niet doden’ is ooit door mensen geformuleerd. Naar hun beste weten meenden zij daarmee Gods wil te vertolken. Het zijn meningen van mensen, tot Gods wil verklaard. Naar mijn gevoelen geldt naastenliefde ten opzichte van de zwaksten in onze samenleving als
    een hoger gebod. En dat zou zeker de arts moeten aanspreken die geroepen is te zorgen voor iemand die in zijn moeilijkste tijd van hem afhankelijk is.

    Rotterdam, september 2009
    J.A. de Wit (overtuigd christen), destijds voorzitter werkgroep euthanasie, afdeling Rotterdam

  • Eric van Wijlick en Gert van Dijk

    ,


    Geachte heer Stam

    Hartelijk dank voor uw reactie op ons artikel en de bijdrage aan de discussie. In het kader van de indicatiestelling en besluitvorming is naar onze mening van primair belang hoe de patiënt een einde wil maken aan het ondraaglijk ...lijden, door midel van sedatie of door middel van euthanasie. Dat is het primaat. Hierover moeten, zo betogen wij, arts en patiënt tijdig en helder met elkaar communiceren.
    Zowel voor euthanasie als voor sedatie dient er ondraaglijk lijden te zijn. Maar er is een verschil in de aard van de problemen die kunnen leiden tot ondraaglijk lijden. Bij palliatieve sedatie zijn pijn, dyspnoe en delier de meest voorkomende refractaire symptomen. Bij euthanasie zijn verlies van waardigheid en toenemende afhankelijkheid factoren die van invloed zijn op de indicatiestelling en besluitvorming. De indicatiestelling voor palliatieve sedatie wordt dus in overwegende mate bepaald door refractaire fysieke symptomen en bij euthanasie door psychisch en existentieel lijden.
    Dat de uitvoering van euthanasie naar schatting meestal in de laatste 2 weken van het leven voorkomt is grotendeels waar. In 46% van de gevallen is dat minder dan 1 week voor het geschatte overlijden, in 46% 1 tot 4 weken en 8% meer dan 4 weken. Maar is het niet zo dat patiënten die om euthanasie verzoeken meestal goed weten wat ze willen en wat ze niet willen? Zij zijn in vergelijking met patiënten die continu gesedeerd worden vaak jonger (62 vs 72), verafschuwen afhankelijkheid (33% vs 6%) en willen verlies van waardigheid voorkomen (63% vs 18).
    Het gaat dus om verschillende symptomen, en om verschillende patientengroepen. Maar eerlijk gezegd weten wij niet precies hoe zeldzaam het is dat tegelijkertijd aan de eisen voor sedatie, als aan de eisen voor euthanasie is voldaan. Gelet op het bovenstaande denken wij dat een daadwerkelijke keuze niet in heel veel gevallen zal voorkomen. Maar misschien hebben we het mis.

    Eric van Wijlick en Gert van Dijk

  • J.L.J. Stam

    , Amsterdam

    bericht : Een helder en praktisch artikel. Erg herkenbaar en helemaal mee eens. Op een (1) zin na. Het kan zijn dat ik het mis heb, maar dat hoor ik dan graag. Deze luidt:
    Het komt zelden voor dat er tegelijkertijd zowel aan de indicatie voor palliat...ieve sedatie als aan die voor euthanasie wordt voldaan en de omstandigheden een keuze voor de patiënt mogelijk maken.

    Mijn inziens komt het frequent voor ipv zelden. Ga maar na: de meeste euthanasie verrichtingen in dehuisartsenpraktijk komen voor in de laatste 2 weken van het leven, waar palliatieve sedatie ook is toegestaan. Ondragelijk en niet te keren lijden hebben beiden als uitgangspunt. Als het sterven langer op zich laat wachten is er het primaat van de euthanasie. Als de patient niet meer wilsbekwaam is, komt alleen nog palliatieve sedatie in aanmerking. Dat geldt ook als er in een noodsituatie geen tijd is voor een (SCEN) consultatie. In alle andere gevallen en dat is mi de meerderheid is een keuze mogelijkheid voor de patient, gesteund door haar/zijn dokter.
    JOOP STAM

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.