Laatste nieuws
15 minuten leestijd

‘Mijn wereld stort in, verkruimelt’

De psychiatrische diagnose bij Sylvia Plath

G. J. van der Ploeg

Sylvia Plath is al 43 jaar dood, maar haar werk en levensverhaal spreken nog steeds tot de verbeelding. Welke psychiatrische diagnose het meest van toepassing is kunnen we proberen te reconstrueren op grond van haar dagboeken, proza en poëzie. Het blijft echter een reconstructie. Een zekere diagnose bij iemand die je als psychiater zelf hebt onderzocht zal vaak al niet eenvoudig zijn, laat staan bij een persoon die je nooit hebt gezien en die leefde in een andere tijd.
Om met het trieste slot van haar leven te beginnen: het lijdt geen twijfel dat Sylvia Plath vlak voor haar suïcide leed aan een ernstige depressie, wellicht zelfs psychotische depressie. De laatste maanden daarvoor produceerde ze een stroom gedichten. Dat was voor haar doen opmerkelijk, omdat ze menige periode had gekend waarin ze tobde met een writer’s block. Nadat ze door haar man was verlaten leek het haar allemaal niets meer te kunnen schelen. Alle remmen gingen los, zoals in het hypomane laatste jaar van de schilder Vincent van Gogh of de Deense wijsgeer Søren Kierkegaard. Was bij Van Gogh en vooral Kierkegaard de stemming veelal boos en geprikkeld, zoals bij een toornige manie, bij Plath was de grondtoon gitzwart. Ze was duidelijk ontremd. Het ene na het andere gedicht borrelde omhoog, als lava uit de vurigste vulkaan. Ineens hoefde ze niet meer eindeloos na te denken, zo vanzelf ging het. Ze stond elke dag om vier uur op om te schrijven, totdat haar kinderen om acht uur wakker werden. Dat vroege wakker worden past bij een vitale depressie, maar de ontremming past er niet bij. Bij depressie verwacht je eerder remming of hooguit agitatie. Sylvia Plath was geheel in beslag genomen door en gefocust op haar binnenwereld, zoals dat wordt gezien bij een acute pychose. En ze voelde zich bevrijd. Toch spreekt uit haar gedichten uit die tijd intens verdriet.
Op Alvarez, aan wie Sylvia tegen het eind van 1962 haar gedichten voorlas, maakte ze ondanks de urgentie van haar poëzie, aanvankelijk nog wel een quasi-opgewekte indruk. Later vond hij haar anders, gespannen, en op het laatst maakte ze een desolate, extreem eenzame indruk op hem. Tegen Ted Hughes vertelde Alvarez dat Sylvia hem had proberen te verleiden tot een liefdesrelatie, maar Alvarez, die kort daarvoor gescheiden was en zelf net een suïcidepoging had overleefd, hield de boot af. Hij schrok van de directheid van haar gedichten. Hij begreep eruit dat ze ernstig in nood verkeerde. Hij herkende de gedichten echter ook onmiddellijk als kunst en van uitnemende kwaliteit.

MAO-remmer
Eind januari 1963 consulteerde Sylvia haar huisarts, dokter Horder, omdat ze zich ernstig depressief voelde en bang was om in te storten. Ze vertelde haar arts voor het eerst van de geschiedenis van haar zelfmoordpoging in 1953. Hij stelde haar direct in op een antidepressivum, welke is onbekend, hoogst waarschijnlijk een MAO-remmer. Toen haar toestand achteruitging, probeerde hij een psychiater en eventueel een opname voor haar te regelen.
In Bitter Fame. A Life of Sylvia Plath doet Anne Stevenson gedetailleerd verslag van die laatste dagen. Op donderdag 7 februari 1963 belde Sylvia in paniek haar vriendin Jillian Becker, met de vraag om onderdak voor haar en haar kleine kinderen, omdat ze niet alleen durfde te blijven na het vertrek van haar au-pair. Ondanks de sterke stemmingswisseling gaf Sylvia blijk van een zeer goede eetlust en ze gedroeg zich rustig en uitte haar waardering voor het eten dat de gastvrouw haar voorzette. ’s Nachts om drie uur werd ze wakker door het gehuil van Nicholas, waarna ze een tijd bezig was met haar repeterende tirade: ze haatte haar moeder, Ted en de vrouw met wie hij haar ontrouw was. Haar vader had haar in de steek gelaten en nu had Ted hetzelfde gedaan, zei ze. Het hielp niet dat Jillian haar voorhield dat Sylvia’s vader was overleden en Ted niet. Het was net alsof Sylvia een plaat had opgezet die voortdurend hetzelfde herhaalde. Ze sprak als in een koortsdelier, met chaotische herinneringen en obsessies. In moordend tempo noemde ze de namen van alle jonge mannen met wie ze in het verleden omgang had gehad. Ze hadden allemaal met haar willen trouwen.
Om vijf uur ’s morgens viel ze eindelijk weer in slaap. De volgende dag belde de huisarts bezorgd op. Hij had zijn best gedaan een opname te regelen voor het weekend, maar was daar niet in geslaagd. Hij adviseerde Jillian dat Sylvia zoveel mogelijk zelf voor haar kinderen moest zorgen. Ondertussen zocht hij een vrouwelijke psychiater, in wie Sylvia vertrouwen zou hebben. Ze was bang voor een opname, vanwege de vroegere elektroshockbehandeling, en voor een dokter die ze niet kende. Sylvia lag bijna de hele vrijdag in bed, of in bad. ’s Avonds ging ze ineens terug naar haar woning in de Fitzroy Road, in avondkleding, voor wat zij een belangrijke afspraak noemde. Die avond sprak ze Ted, kwam terug met de taxi, en ’s nachts herhaalde zich het patroon van veel pillen nemen, om drie uur wakker worden, meer pillen nemen, waarna ze in slaap viel. Sylvia bleef de rest van dat weekend bij Jillian en Gerry Becker.
Zondagmiddag wilde Sylvia ineens terug naar huis met de kinderen, wat de Beckers geen goed plan vonden. Sylvia ging toch. Dokter Horder had een zuster gevonden die haar maandagochtend om negen uur zou komen helpen met de was en Frieda naar de crèche zou brengen. Bovendien vertelde Sylvia dat ze een lunchafspraak had met haar uitgever die ze niet kon laten schieten. Gerry bracht haar zes uur ’s avonds naar haar huis. Sylvia was zonder jas, met Nick in haar armen. Ze huilde onderweg naar haar huis zonder ophouden. Ondanks zijn suggestie met hem terug te gaan, stapte ze met de kinderen haar binnen. Horder bezocht haar nog laat die avond. De laatste die haar levend gezien heeft, was de benedenbuurman, professor Trevor Thomas. Omstreeks middernacht belde ze aan omdat ze postzegels wilde hebben. Ze stond erop die te betalen, om een ‘recht geweten te hebben tegenover God’. Omdat hij haar niet de trap op hoorde gaan, opende Thomas na een paar minuten de deur, en zag Sylvia bewegingloos in de ijskoude hal staan. Vanwege deze vreemde toestand bood hij haar aan een dokter te bellen, maar dat wees ze af. Ze vertelde hem dat ze een wonderbaarlijk visioen had. Later werd de slaap van Thomas meer dan eens verstoord door het heen en weer lopen van Sylvia op de houten vloer boven zijn hoofd.
De volgende morgen stond Myra Norris voor de deur, de zuster die door Horder was gestuurd. De deur werd niet opengedaan na aanbellen. Nadat de zuster via haar bureau had uitgezocht of dit het juiste adres was kwam ze met hulp van de huismeester uiteindelijk binnen. Ze roken meteen gas, forceerden de keukendeur, en zagen Sylvia met haar hoofd in de oven. Nadat ze alle gaskranen hadden gesloten, sleepten ze Sylvia naar de woonkamer, waar de zuster een poging tot kunstmatige ademhaling op haar toepaste. De spleten onder de deur naar de slaapkamer van de kinderen waren afgedekt met handdoeken. Het raam van hun slaapkamer stond wijd open, naast hun bed stond brood en melk. De kinderen voelden koud aan, maar waren ongedeerd.

Suïcidale depressie
Ze vonden een briefje waarop stond: ‘Bel svp dokter Horder’, met diens telefoonnummer erbij. De arts verscheen om half elf. Hij kon slechts de dood vaststellen. De benedenbuurman was mogelijk toch enigszins bedwelmd geraakt door het gas, zijn slaapkamer was precies onder de keuken. Thomas had geen hoorapparaat in en had door al het rumoer heen geslapen.
Horder verklaarde later dat Sylvia een modelpatiënte was geweest, die uitstekend begreep dat haar innerlijke strijd het gevolg was van een suïcidale depressie. Een paar dagen voor haar laatste daad had hij haar een MAO-remmer voorgeschreven, verklaarde Horder achteraf. Hij zag de suïcide van Sylvia als het gevolg van het omslagpunt bij een antidepressivum. Het gunstig effect treedt tussen de tien en twintig dagen op. Op een bepaald punt wordt de patiënt actiever, terwijl de stemming nog wanhopig blijft. Dan bestaat het gevaar dat de patiënt ineens zelfmoord pleegt. Volgens Horder viel het kritieke punt precies in dat weekend.
Horder had een afspraak met een psychiater kunnen regelen, op dinsdag, maar toen was Sylvia al dood. Hij had haar dagelijks bezocht, of telefonisch gesproken, en zondagavond nog bezocht. Hij wist dat de situatie kritiek was, maar dacht dat de aanwezigheid van haar kinderen genoeg reden zou zijn voor Sylvia om het vol te houden tot de zuster zou komen de volgende morgen. “Ze is door de mazen van het net geglipt”, aldus Horder.
Of Sylvia nu echt dood wilde of niet, blijft een moeilijke vraag. Alvarez denkt van niet. Horder wijst op de doelbewuste manier – zonder mensen in huis die haar tegen konden houden – waarop Sylvia haar laatste actie op touw heeft gezet. Toch moet ze de mogelijkheid van hulp niet hebben uitgesloten, getuige het briefje haar huisarts te bellen. Misschien was het anders gelopen als Sylvia Plath lithium had geslikt, waarvoor hedendaagse psychiaters op grond van haar symptomatologie wel degelijk een indicatie zouden zien. Op basis van de ernst van de depressie of het bestaan van een bipolaire stoornis bij Sylvia Plath. Helaas was lithium, in 1949 door de Australische psychiater John Cade ontdekt als effectief middel bij geagiteerde en manische toestanden, in 1963 nog lang geen gemeengoed in de psychiatrie. Mogelijk was Sylvia Plath met hulp van lithium nu nog in leven.

Bipolaire stoornis II
Om een goed beeld te krijgen van haar innerlijk moeten we kijken naar wat Sylvia Plath in haar dagboek noteerde. Van de 23 manuscripten is tweederde in de Nederlandse editie opgenomen. Twee dagboeken uit het archief, geschreven tussen augustus 1957 en november 1959, over de tijd dat ze lesgaf op Smith College en haar behandeling door Ruth Beuscher, waren niet eerder gepubliceerd. De negatieve uitspraken van Sylvia over haar ouders en haar haat jegens haar moeder lijken voornamelijk ingegeven door Beuscher. Het interview, opgetekend door Karen Maroda (zie deze uitgave), lijkt dat te bevestigen. Hoewel. Opmerkelijk is dat het gejeremieer over haar moeder in de laatste dagen weer opdook, uitgebreid tot haar ex en de vrouw met wie hij haar had bedrogen. Wellicht toch onderdeel van een geagiteerde depressie?
Het is erg jammer dat Ted Hughes van de laatste twee dagboeken er één vernietigde en dat het andere zoek raakte (of maakte?). Daardoor zullen we nooit precies weten wat er in die tijd in Sylvia omging. Een andere moeilijkheid is dat Sylvia niets opschreef in tijden dat ze ernstig depressief was. Toch staan er genoeg uitspraken in haar dagboek die passen bij een depressie. Er zijn ook aanwijzingen in haar dagboek voor hypomanie, aanzetten tot een manische stemming. Ze wil het allerhoogste bereiken, is regelmatig in de zevende hemel. En in haar omgang met het mannelijke geslacht zit vaak iets ontremds. Al op jonge leeftijd noemt ze zich het meisje dat graag God wilde zijn. Echte manische episodes waarvoor ze moest worden opgenomen, ontbreken. De depressieve kant overheerst. De meest waarschijnlijke diagnose is bipolaire stoornis type II, waarin (het recidiverende karakter van) de depressie op de voorgrond staat en waarin de hypomane dan wel manische episodes vaak minder prominent aanwezig zijn. 

Bloedziekte
Sommige passages in het dagboek klinken zwaar overdreven, geëxalteerd, als regelrecht bakvissenproza. Alsof je naar een slechte film zit te kijken. Geregeld lijkt Sylvia Plath ook behoorlijk oversekst. Op momenten dat de somberheid toeslaat klinkt de tekst veel authentieker. Zo schrijft Sylvia in september 1950, bijna achttien, als ze nog maar net begonnen is als student op Smith College: “Ik geloof dat ik nu weet wat eenzaamheid is. Momenten van eenzaamheid in elk geval. Het komt uit een vage kern van het Ik; het is als een bloedziekte die zich door het hele lichaam verspreidt, zodat niemand de bron, de geïnfecteerde plek kan lokaliseren.” Het beroerde gevoel dat haar beheerst moet wel heimwee zijn, denkt ze zelf. Nog geen bladzijde verder schrijft ze: “Er is op aarde op dit moment geen ander levend wezen dan ikzelf. Ik zou door de gangen kunnen lopen en van alle kanten zouden me spottend lege kamers aangapen. God, het leven is eenzaamheid ondanks alle verdovende middelen, ondanks de goedkope glitter van zinloze ‘feesten’ en de vals lachende gezichten die we allemaal trekken. En wanneer je ten slotte iemand vindt tegenover wie je denkt je hart te kunnen uitstorten, stop je meteen, ontzet over je eigen woorden – ze zijn zo roestig, zo lelijk, zo betekenisloos en zwak omdat ze zo lang in het benauwde duister in jezelf waren opgesloten. Ja, er bestaat vreugde, tevredenheid en samenzijn – maar de eenzaamheid van het hart in zijn verschrikkelijke zelfbesef is gruwelijk en overweldigend.”
En op haar twintigste, op 3 november 1952, noteert ze in een nog somberder gemoedstoestand: “God. Als ik ooit na aan zelfmoord toe was, is het nu wel, met dat versufte, slapeloze bloed, dat zich door mijn aderen sleept, die lucht die dik en grijs van de regen is. Vanochtend liet ik me weer in bed vallen en smeekte om slaap, ik trok me terug in dat donkere, warme, onwelriekende toevluchtsoord waar je bevrijd bent van handelen en verantwoordelijkheden. Maar het lukte niet. Hoe moet ik mezelf rechtvaardigen, mijn uitgesproken, moedige geloof ik de mensheid? Mijn wereld stort in, verkruimelt. ‘Het centrum is niet solide’. Er is geen samenbindende kracht, alleen de naakte angst, de drang tot zelfbehoud. Ik ben bang dat ik van binnen niet massief, maar hol ben. Achter mijn ogen voel ik een doffe gevoelloze holte, een hellegat, een niets dat doet alsof.” “Ik wil mezelf doden om aan alle verantwoordelijkheid te ontsnappen, miserabel terug te kruipen in de baarmoeder. Ik weet niet wie ik ben, waar ik heen ga. Ben bang dat de lege hel achter mijn ogen zal doorbreken, naar buiten schieten als een donkere pest.” En even verder: “Met wie kan ik praten? Aan wie kan ik raad vragen? De psychiater is de God van deze tijd. Maar die kost geld. En ik neem geen raad aan, ook al ben ik daarnaar op zoek. Ik pleeg zelfmoord. Ik ben niet meer te helpen. Niemand hier heeft tijd om me diepgaand te ondervragen, me te helpen mezelf te begrijpen.” 
En wat te denken van de woorden die Sylvia op 10 januari 1953 optekent: “Kijk naar dat lelijke dodenmasker hier en vergeet het nooit (foto van Sylvia staat er naast, GJP). Het is een krijtmasker met dood, droog vergif erachter, zoals de engel des doods. Zo was ik afgelopen herfst en zo wil ik nooit meer zijn. De pruilende, ontroostbare mond, de vlakke, verveelde, doffe uitdrukkingsloze ogen – symptomen van stinkende innerlijke ontbinding. Eddie schreef me na mijn laatste eerlijke brief dat ik beter psychiatrische hulp kan zoeken om de oorzaken van mijn vreselijke problemen met wortel en tak uit te roeien.”

Borderline?
Bij een patiënt met leegte, identiteitsonzekerheid en heftige stemmingswisselingen denken psychiaters sinds de jaren tachtig al snel aan een borderline persoonlijkheidsstoornis. Het feit dat er twee kampen na de dood van Sylvia Plath ontstonden die het oneens waren over het luiste oordeel over de dichteres biedt steun voor de borderline-diagnose. De colleges van Bastiaans in Leiden indachtig komen bij het verhaal van Sylvia Plath de uitdrukkingen persisterend noodkreetgedrag en hyperorexie mentale bovendrijven. Volgens de Leidse hoogleraar waren die kenmerkend voor hysterie. Wellicht is de borderline persoonlijkheidsstoornis niets anders dan hysterie in moderne vermomming. De vraag is of die diagnose recht doet aan het psychiatrische probleem van Sylvia Plath. Ik meen van niet. Als je haar dagboeken bekijkt en de gedichten van de laatste maanden voor haar dood erin betrekt, dan zijn de stemmingswisselingen en vooral de diepe neerslachtigheid het meest frappant. De teksten geven blijk van een bezwaard gemoed, met enerzijds diepe dalen en anderzijds uitbundigheid. Het klinkt vaak beklemmend en indringend, maar toch vooral erg authentiek. Zonder effectbejag, zoals bij hysterie of de borderline persoonlijkheidsstoornis. 
Vlak voor de suïcide op 11 februari 1963 verschijnt de roman The Bell Jar, die Sylvia Plath beroemd maakte. Daarin had ze de ernstige zelfmoordpoging op 24 augustus 1953 met een overdosis slaappillen verwerkt, die leidde tot de opname en behandeling met elektroshocks in het McLean Hospital in Belmont, Massachusetts.

Slecht huwelijk
Er is veel gespeculeerd over de oorzaak van de problemen van Sylvia Plath. Niet zelden is Ted Hughes aangewezen als oorzaak van de suïcide. Na de eerste kennismaking beschreef ze hem aan haar moeder als ‘de enige man die ik hier heb ontmoet die sterk genoeg is om mijn gelijke te zijn’, gevolgd door de omineuze woorden: “One day I’ll have my death of him.” Ze noemde hem ‘de zwarte rover’. Ted Hughes was inderdaad een liefhebber van vrouwen. Assia was niet de enige met wie hij Sylvia bedroog. Dat ook Assia zelfmoord pleegde pleit allerminst voor hem. Maar om Ted Hughes te zien als de oorzaak van de problemen van Sylvia gaat veel te ver.
Hun huwelijk in Londen, op 16 juni 1956, werd een regelrechte ramp. Vrij recent beschreef Diane Middlebrook hoe Sylvia en Ted met elkaar omgingen, hoe ze over elkaar dachten en schreven in hun gedichten: vernietigend, vinnig en sarcastisch. In tegenstelling tot eerdere biografen diepte Middlebrook de relatie tussen die twee meer uit, waarbij ze de depressieve kant van Sylvia niet verhulde. In haar dagboeken staat wat Sylvia zo ongelukkig maakte. Ze wilde de perfecte huismoeder zijn, maar was ook uitermate ambitieus en snakte naar erkenning en roem, die zij nooit kreeg. Ze schreven allebei gedichten. Maar alleen Hughes werd bewonderd.
Behalve het problematische huwelijk wordt gewezen op de twee zwangerschappen en bevallingen die mogelijk verklaren waarom Sylvia Plath na tien jaar opnieuw ernstige psychische problemen kreeg. In de klinische praktijk wordt zwangerschap bij vrouwen met een stemmingsstoornis vaak gezien als uitlokkende factor tot psychische decompensatie.
Huwelijksproblemen noch zwangerschap zijn aan te merken als oorzaak van stemmingsstoornissen. Ze spelen wel een rol als belastende of uitlokkende factor.

Conclusie
De meest waarschijnlijke conclusie luidt dat de grondstoornis bij Sylvia Plath een stemmingsprobleem was, waarschijnlijk van het bipolaire type II. De maanden na de scheiding was sprake van een gemengde manie, ten onzent geagiteerde depressie genoemd. Vlak voor de suïcide was Sylvia’s situatie chaotisch, met enerzijds claimend, eisend en hulpeloos gedrag, en anderzijds afhoudend, eigenzinnig gedrag. De scheldtirades passen bij een toornige manie en een geagiteerde, suïcidale depressie. Het visioen, waarover ze tegenover Trevor Thomas sprak, past bij een psychotische depressie.

Nachtbloemen
Sinds het ontwapenende essay uit 1971 van Alvarez in The Savage God over het werk en de suïcide van Sylvia Plath zijn er recent twee mooie tweetalige gedichtenbundels verschenen. Omdat de laatste twee delen van haar dagboeken weg zijn, blijft niets anders over dan haar gedichten uit die tijd. Alvarez koos het gedicht Edge, van 9 februari 1963. In de vertaling van Lucienne Stassaert klinkt het slot uitermate dramatisch en schrijnend: ‘Elk dood kind opgerold, een witte slang,/ een aan elk klein/ Melkkannetje, nu leeg./ Ze heeft hen weer/ In haar lichaam gevouwen zoals een roos/ haar bloembladeren sluit wanneer de tuin/ Verstijft en geuren bloeden/ uit de zoete, diepe kelen van de nachtbloemen.’
Tot besluit van deze diagnostische beschouwing het gedicht Contusion, geschreven op 4 februari 1963, in de vertaling van Lucienne Stassaert en vervolgens van Anneke Brassinga. In Contusion zijn de spiegels al omfloerst. Was het allemaal maar anders gelopen.



Contusion
Color floods to the spot, dull purple./ The rest of the body is all washed out,/ The color of pearl.
In a pit of rock/ The sea sucks obsessively,/ One hollow the whole sea’s pivot.
The size of a fly,/ The doom mark/ Crawls down he wall.
The heart shuts,/ The sea slides back,/ The mirrors are sheeted.
 
Kneuzing
Kleur vloeit naar de plek, dofpaars./ De rest van het lichaam is helemaal uitgebleekt,/ parelkleurig.
In een rotskloof/ zuigt de zee als bezeten,/ die ene holte een spil voor de hele zee.
Een vlieg groot/ kruipt het doemteken/ langs de muur naar beneden.
Het hart slaat dicht,/ de zee drijft weg,/ de spiegels zijn omfloerst.
Vertaling: Lucienne Stassaert.


Kwetsuur
Kleur stroomt toe, dofpaars./ De rest van het lichaam is verfletst/ Tot parelmoer.
In een rotsput/ Zuigt de zee, als een bezetene./ Spil van de zee, één holte.
Klein als een vlieg/ Kruipt het teken van doem/Omlaag langs de muur.
Het hart klapt dicht,/ De zee glijdt weg,/ De spiegels worden omfloerst.
Vertaling: Anneke Brassinga.



Middlebrook, D. (2003) Ted Hughes – Sylvia Plath. Her Husband – A Marriage. 
Plath, S. (2003) Zie, de duisternis lekt uit de scheuren. Gedichten. Vertaling Lucienne Stassaert.
Plath, S. (2003) Ariel. Gedichten. Nawoord Ted Hughes; vertaling Anneke Brassinga.
Plath, S. (2005) De dagboeken 1950-1962. Vertaling, selectie en inleiding Nelleke van Maaren.
Stevenson, A. (1989) BitterFame. A Life of Sylvia Plath.

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.