Laatste nieuws
Henk Maassen
Henk Maassen
2 minuten leestijd
Nieuws

Met genetische informatie autisme gebeurt te weinig

Plaats een reactie

Bij naar schatting 10 tot 30 procent van alle patiënten met autisme kunnen genetische factoren worden aangetoond. Zo’n vijftien jaar geleden was dit bij hoogstens 2 tot 3 procent van de patiënten mogelijk. Maar klinische implicaties heeft deze kennis nog veel te weinig, aldus jeugdpsychiater Jacob Vorstman (UMC Utrecht Hersencentrum) e.a. in een overzichtsartikel dat verscheen in Nature Reviews Genetics.

Vorstman constateert een grote discrepantie tussen de ‘opzienbarende genetische onderzoeksresultaten en de bescheiden klinische toepassing ervan’.  Zo heeft recent onderzoek laten zien dat ruim 40 procent van de verschillende genetische bevindingen bij kinderen met ontwikkelingsstoornissen veranderingen in het klinisch beleid noodzakelijk maakte.

‘Autismerisicovarianten’ kunnen namelijk gepaard gaan met een verhoogde kwetsbaarheid voor andere aandoeningen, zowel binnen als buiten het zenuwstelsel. Denk aan aandoeningen van het maagdarmstelsel, endocriene stoornissen of hartafwijkingen. Zelf ziet Vorstman nogal wat kinderen met het deletie-22q11.2-syndroom – een zeldzame chromosomale afwijking. ‘Dertig procent van hen heeft ook autistische symptomen. Omgekeerd zou genetisch onderzoek bij kinderen met autisme dit deletiesyndroom aan het licht kunnen brengen, wat somatische implicaties heeft; je moet deze kinderen dan ook altijd doorverwijzen naar de kinderarts.’

Het aantonen van een of meer genetische factoren  kan bovendien op zich zelf – dus ook zonder behandelconsequenties – belangrijk zijn voor patiënt en familie, meent Vorstman. ‘In sommige gevallen levert het belangrijke informatie over het herhalingsrisico; de informatie vanuit het genetisch onderzoek kan ouders helpen bij de beslissing om al dan niet nog een kind te krijgen. Dat geldt ook als er sprake is van een nieuwe mutatie (een de novo-variant): als er een kinderwens is en je kunt laten zien dat bijvoorbeeld de autistische broer van de moeder in spe een de novo-variant heeft, dan ligt het risico op een kind met autisme heel dicht tegen het bevolkingsrisico aan.’

De genetische varianten bieden ook steeds meer  inzicht in de neurobiologische oorzaken van autisme, stelt de jeugdpsychiater: ‘We kunnen deze genen groeperen naar hun biologische functie. Zo weten we dat – althans bij een deel van de patiënten met autisme –  genetische varianten interfereren met  de synaptische plasticiteit van het brein.

Vorstman e.a. geven in hun artikel een overzicht van bekende genetische afwijkingen en laten zien dat een groot aantal daarvan ook een rol speelt bij andere psychiatrische ziektebeelden,  zoals ADHD. ‘Je kunt je daarom afvragen of onze indeling op basis van symptomen, die op zichzelf overigens verdedigbaar is, wel voldoet. De DSM is geen biologieboek. Kinderen met de diagnose autismespectrumstoornis hebben bijvoorbeeld vaak ook ADHD-symptomen.’ 

Het aantal klinische trials met nieuwe medicatie waarvan de keuze gebaseerd is op genetische data  groeit intussen gestaag. ‘Beginnende inzichten in de biologie hebben bijvoorbeeld de betrokkenheid van glutamaatreceptoren in beeld gebracht.’  Mogelijk zijn dat geschikte  doelwitten van farmacologische interventie.’ Dat er überhaupt zo naar medicatie wordt gezocht, vind ik al een revolutie’, zegt Vorstman.

De jeugdpsychiater vindt het essentieel dat onderzoeksgroepen klinische observaties in relatie tot specifieke genetische varianten kunnen samenvoegen. ‘In veel gevallen gaat het om vrij zeldzame genetische afwijkingen, zodat de gevolgen voor het individu alleen kunnen worden opgespoord als groepen met elkaar samenwerken in gezamenlijke databases.’

In hoeverre deze aanpak ook zijn  vruchten afwerpt in het onderzoek naar andere psychiatrische ziektebeelden valt nog niet te overzien. Vorstman legt uit: ‘Die zeldzame genetische varianten, geven een groot risico op autisme op individueel niveau: van 30 tot 60 procent. Bij schizofrenie bijvoorbeeld spelen zulke ‘rare variants’ weliswaar ook een rol, maar is het aandeel van de ‘common variants’ – varianten die veel voorkomen in de bevolking – beter in beeld. Die laatste bieden voor  de directe klinische toepassing minder directe aanknopingspunten.’

Nature Reviews Genetics, doi: 10.1038/nrg.2017.4

Lees ook:

Nieuws Wetenschap genetica adhd autisme
  • Henk Maassen

    Henk Maassen is sinds 1999 journalist bij Medisch Contact, met speciale belangstelling voor psychiatrie en neurowetenschappen, sociale geneeskunde en economie van de gezondheidszorg. Hij stelt wekelijks de Media & Cultuur-pagina’s samen.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.