Laatste nieuws
mr. W.P. Rijksen B.V.M. Crul - arts
10 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Medisch dossier niet als onderpand

Plaats een reactie

Een televisiestation looft een gratis borstvergroting uit om ongetwijfeld de eigen kijk- en voor de gecharterde plastisch chirurg de snijcijfers op te krikken. Helaas blijken complicaties ook onderdeel van het gratis pakket. De rechterborst infecteert en het implantaat moet worden verwijderd.

De vrouw beklaagt zich over de gang van zaken, maar vindt zowel bij het regionaal als Centraal Tuchtcollege geen steun voor verwijtbaar medisch-technisch handelen of gebrekkige communicatie in eerste instantie. Wél voor het ontbreken van informed consent bij het verwijderen van de prothese. Voordat ze er erg in had en zonder enig overleg of uitleg had de later aangeklaagde chirurg de prothese er – als ware het een fluitje van een cent – uitgetrokken. Dat leverde hem de ‘waarschuwing’ op.


De strafmaat werd door het hoogste tuchtcollege echter verhoogd naar ‘berisping’. De arts had namelijk geweigerd de patiënte een afschrift van het medisch dossier te verstrekken, omdat er nog niet betaald zou zijn voor de operatie. Afgezien van het feit dat dat achteraf ook nog onjuist bleek te zijn, nam het Centraal Tuchtcollege de plastisch chirurg ook zijn gedraai tijdens de terechtzitting kwalijk. Hoe dan ook, het tuchtcollege stelt terecht overduidelijk dat een medisch dossier nooit als onderpand mag dienen. Toch goed om die passage in onderstaande uitspraak (art 4.6) nog eens goed door te lezen, voor het geval uzelf een keer in die verleiding mocht komen.

B.V.M. Crul, arts
mr. W.P. Rijksen

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 26 januari 2010 - (ingekort door redactie MC)

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/035 van A, plastisch chirurg, wonende te B, werkzaam te C, appellant, verweerder in het incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg, tegen D, wonende te E, verweerster in het principaal beroep, appellante in het incidenteel beroep, klaagster in eerste aanleg, raadsvrouw mr. J. Broeders, advocaat te Etten-Leur.

1. Verloop van de procedure
D, hierna te noemen klaagster, heeft op 7 mei 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A, hierna te noemen de arts, een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 december 2008, onder nummer 0861, heeft dat college de klacht deels gegrond verklaard en aan de arts terzake de maatregel van waarschuwing opgelegd (…).

2. Beslissing in eerste aanleg

Het regionaal tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

‘2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster kwam via een televisieprogramma van J in contact met verweerder met het oog op een borstvergrotingsoperatie. Bij het intakegesprek was ook een medewerker van J aanwezig. De operatie heeft plaatsgevonden in de F-kliniek in G op vrijdag 2 juli 2004. Op zondag 4 juli 2004 is klaagster naar de huisartsenpost gegaan. Klaagster voelde zich, aldus het waarneembericht, helemaal niet lekker, was misselijk, kon haar rechterarm niet optillen en haar borsten gloeiden van alle kanten. Volgens het waarneembericht had zij die dag naar de privékliniek gebeld, maar daar was niemand aanwezig. Bij onderzoek bleek een zwelling bij de rechterborst. Zij werd heengezonden met het advies te koelen en met diclofenac als medicatie.

Op maandag 5 juli 2004 heeft klaagster met verweerder gebeld. Verweerder zei dat het vocht was en dat het vanzelf zou wegtrekken.

Op 6 juli 2004 heeft klaagster weer naar verweerder gebeld. Zij is die dag naar de kliniek van verweerder in B gegaan. Verweerder heeft haar onderzocht en gezegd dat het vocht was. Enkele dagen later belde ze weer. Ze ging weer naar verweerders kliniek in B. Verweerder heeft klaagster een plaatselijke verdoving gegeven. Er kwam pus uit de wond. Vervolgens heeft verweerder de prothese uit de rechterborst verwijderd.

Op 1 oktober 2004 heeft de hersteloperatie
plaatsgevonden. Verweerder heeft daarbij een nieuwe prothese in de rechterborst aangebracht. De wond bleef lekken, ook na het aanbrengen van een steunhechting door verweerder. Vanwege door klaagster zo ervaren communicatieproblemen met verweerder heeft zij zich tot haar huisarts en via deze tot een andere plastisch chirurg gewend, die haar op 15 november 2004 heeft gezien en op 16 november 2004 heeft geopereerd; daarbij is de rechterprothese onder narcose verwijderd.

Op of kort voor 25 mei 2008 heeft klaagster haar medisch dossier opgevraagd. Uiteindelijk heeft verweerder dit, na tussenkomst van de secretaris van het tuchtcollege, bij brief van 8 augustus 2008 aan het college verzonden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster klaagt in de eerste plaats en vooral over de wijze waarop op 8 of 9 juli 2004 verweerder de prothese uit haar rechterborst heeft verwijderd. Volgens klaagster heeft verweerder haar aan de zijkant/bovenkant van haar rechterborst een klein prikje gegeven, een plaatselijke verdoving, waarna hij aan de zijkant van de rechterborst een kleine incisie heeft gemaakt. Er kwam veel pus uit. Toen de pus eruit gelopen was, gaf verweerder aan dat de prothese eruit moest. Hij heeft toen meteen het oude litteken opengesneden en de prothese er zo uitgetrokken. Klaagster kan de pijn die zij toen voelde, nog steeds voelen. Van enige verdoving heeft zij niets gemerkt. (…)

Zij heeft vervolgens nog een betalingsaanmaning gehad, maar die heeft zij doorgestuurd naar J en daarna heeft zij niets meer gehoord.

Haar medisch dossier heeft zij met veel moeite en eerst na tussenkomst van de secretaris van het college ontvangen.

4. Het standpunt van verweerder

Klaagster had haar klacht al eerder, kennelijk op advies van een collega, naar de inspecteur van de IGZ gestuurd. Deze zag geen verdere aanleiding tot enig onderzoek.

Deze dame (verweerder bedoelt hiermede klaagster) heeft een gratis borstvergroting gehad in privékliniek F te G via televisiestation J. Hierover waren duidelijke afspraken gemaakt. (…)

Ter zitting heeft verweerder, onder meer, aangevoerd dat noch klaagster, noch J heeft betaald en dat de operatie voor klaagster niet gratis was.

5. De overwegingen van het college

Het verwijderen van de prothese.

Dat, zoals klaagster stelt, de prothese is verwijderd zonder verdoving, is niet komen vast te staan of aannemelijk geworden. (…)

Op grond hiervan kan niet worden geoordeeld dat verweerder, in medisch-technische zin, onjuist heeft gehandeld.

Wel merkt het college nog het volgende op. Dat betreft de communicatie over de genoemde ingreep. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat verweerder zei: “De prothese moet eruit.”

En voordat zij het besefte, was het gebeurd. Als dit zo is gegaan – en verweerder heeft dit niet betwist – dan is sprake geweest van onvoldoende uitleg en overleg over hetgeen klaagster stond te wachten. Het ligt immers in een dergelijke situatie op de weg van verweerder om uitleg te geven over het hoe en waarom van wat hij gaat doen en dan te bezien wat de reactie van de patiënt is. Maar zo is het, naar klaagster onweersproken heeft gesteld, niet gegaan. Daarom moet worden geoordeeld dat verweerder op het vlak van communicatie is tekortgeschoten.

De overige communicatie.

(…)

Ook heeft verweerder geen duidelijkheid geschapen over de mogelijke financiële verplichtingen van klaagster. Terwijl verweerder ter zitting, in tegenstelling tot hetgeen klaagster uit eerdere schriftelijke reactie van verweerder had begrepen, uitdrukkelijk te kennen gaf dat klaagster ( een “bijstandsmoeder”) terzake nog financiële verplichtingen aan hem heeft, ontbreekt in het dossier iedere overeenkomst of aantekening over financiële afspraken.

Samenvattend is het college van oordeel dat verweerder in medisch-technisch opzicht niets valt te verwijten, maar dat hij in communicatief opzicht ten opzichte van klaagster is tekortgeschoten.

Het college zal verweerder terzake de maatregel van waarschuwing opleggen.’

3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het regionaal tuchtcollege en hiervoor onder 2. De feiten zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In eerste aanleg heeft klaagster de arts verweten dat hij haar slecht heeft behandeld en slechte nazorg heeft geboden. Het regionaal tuchtcollege heeft samenvattend geoordeeld dat de arts in medisch-technisch opzicht niets valt te verwijten, maar dat hij ten opzichte van klaagster in communicatief opzicht is tekortgeschoten, zowel met betrekking tot het verwijderen van de prothese als overigens. Volgens het regionaal tuchtcollege heeft het ontbroken aan duidelijke afspraken over de communicatiestructuur. In het principaal beroep heeft de arts betwist dat hij klaagster geen uitleg en informatie over het verwijderen van de prothese heeft gegeven. Volgens de arts is de maatregel van waarschuwing hem onterecht opgelegd. Tegen het oordeel dat hij ook overigens in de communicatie jegens klaagster is tekortgeschoten, heeft de arts geen grieven geuit. Dat deel van de oorspronkelijk klacht hoeft daarom in beroep niet meer te worden beoordeeld.

4.2. Klaagster heeft hetgeen de arts in beroep naar voren heeft gebracht gemotiveerd weersproken. In het incidenteel beroep voert zij aan dat het oorspronkelijke klaagschrift ter terechtzitting in eerste aanleg door haar nog is aangevuld met de hierna onder a. tot en met g. te noemen
punten en dat het regionaal tuchtcollege op die punten niet heeft beslist. (…)

Op grond van de stukken en hetgeen partijen over en weer ter terechtzitting hebben verklaard, overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende.

Gelijk het regionaal tuchtcollege heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanmerkingen op het medisch-technisch handelen van de arts. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft hetgeen het regionaal tuchtcollege in dat verband over het verwijderen van de prothese onder 5. heeft overwogen. Het Centraal Tuchtcollege heeft evenmin aanwijzingen dat de arts nadat hij de prothese uit de rechterborst van klaagster had verwijderd meer controles had moeten doen en dat het drie maanden later opnieuw plaatsen van een prothese in de rechterborst te vroegtijdig is geweest. Ook de klacht dat de arts in de brief van 28 december 2004 aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft gesuggereerd dat klaagster het litteken zelf heeft vergroot acht het Centraal Tuchtcollege ongegrond. De desbetreffende zinsnede moet naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege meer gezien worden als een open vraag over de toestand van de wond.

Dit betekent dat de in het incidenteel beroep geuite klachten onder b., d., e. en g. worden afgewezen.

4.4. (…). Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klaagster voorafgaand aan de op 2 juli 2004 door de arts bij haar verrichte borstvergroting voldoende over die ingreep is geïnformeerd en dat er, toen klaagster besloot die operatie door de arts te laten uitvoeren sprake was van informed consent.

Dat laatste geldt echter niet voor de ingreep waarbij de arts het implantaat uit de rechterborst van klaagster heeft verwijderd. Ook in beroep heeft de arts niet aannemelijk kunnen maken dat hij klaagster voldoende uitleg en informatie over de ingreep heeft gegeven. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven op dat punt anders te beslissen dan het regionaal tuchtcollege heeft gedaan.

4.5. (…) Over de verslaglegging zelf valt de arts dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.6. Het regionaal tuchtcollege is evenmin ingegaan op klaagsters verwijt dat de arts haar desgevraagd geen afschrift van haar medisch dossier wilde verstrekken. Het Centraal Tuchtcollege overweegt daarover het volgende.

Artikel 7:456 BW bepaalt dat de hulpverlener de patiënt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van het medisch dossier verstrekt. De in 2003 geactualiseerde richtlijn inzake het omgaan met medische gegevens van de KNMG zegt over het verstrekken van afgifte van het medisch dossier het volgende:

De patiënt heeft tevens recht op afschrift van (delen van) het dossier. (…) Indien de patiënt om inzage of afschrift vraagt moet de arts hier ‘binnen redelijke termijn’ gehoor aan geven. Dit dient zo snel mogelijk en in ieder geval binnen 2 tot 4 weken te gebeuren.

De arts heeft niet betwist dat hij het dossier niet aan klaagster heeft willen afgeven. Zijn weigering moet hem naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege tuchtrechtelijk ernstig worden aangerekend. Dat geldt temeer nu hij ter terechtzitting van het regionaal tuchtcollege op dit punt een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven.

Blijkens het proces-verbaal van die zitting heeft de arts verklaard dat de status niet bewust als onderpand werd achtergehouden. Deze verklaring strookt niet met de in hoger beroep door klaagster overgelegde brief d.d. 4 juli 2008 die namens de arts aan haar raadsvrouw is geschreven en het volgende inhoudt:

‘Indien u voldoet aan uw betalingsverplichting tegenover A en wij de onkosten van de operatie, die door niemand betaald is, hebben ontvangen zijn we bereid het dossier naar u te versturen.

Namens A’

en met de ter terechtzitting in beroep door de arts gedane mededeling dat zijns inziens tegenover de verplichting aan de zijde van de arts om een afschrift van het dossier te verstrekken de verplichting van de patiënt staat om de rekening voor de ingreep te betalen.

Zo klaagster al enige betalingsverplichting jegens de arts had, hetgeen het Centraal Tuchtcollege overigens niet aannemelijk acht nu de arts heeft verklaard dat klaagster op kosten van hem en J een borstvergroting kreeg (verweerschrift d.d. 15 mei 2008 in eerste aanleg), maakt het niet nakomen daarvan geen uitzondering op de hierboven omschreven verplichting tot afgifte van een afschrift van het dossier. Het tuchtcollege is voor een hulpverlener ook niet het juiste forum om een financiële verplichting van een patiënt af te dwingen.

4.7. Conclusie uit al het voorgaande is dat het beroep van de arts wordt verworpen, dat van het incidenteel beroep klacht f. slaagt en dat het incidenteel beroep voor het overige eveneens wordt verworpen. Het Centraal Tuchtcollege zal de bestreden beslissing vernietigen voor zover de arts de maatregel van waarschuwing is opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege acht met eenparigheid van stemmen voor de aan de arts te maken tuchtrechtelijke verwijten de maatregel van berisping passend.

4.8. Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden bepaald.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

In het principaal beroep

- verwerpt het beroep;

In het incidenteel beroep

- verklaart de klacht over het niet
afgeven van het medisch dossier gegrond;

- vernietigt de beslissing van het regionaal tuchtcollege voor zover de arts de maatregel van waarschuwing is opgelegd;

- legt de arts de maatregel van berisping op. (…)

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door mr. R.A. Torrenga, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen, M.G.M. Smid-Oostendorp en dr. R.A. Verweij, leden-beroepsgenoten, en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2010, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris. 

OP 22 december 2008 deed het RTC Eindhoven uitspraak in deze zaak. In Selectie van de inspectie verscheen deze uitspraak:  Gratis Borstvergroting

Naar de de rubriek Tucht

<strong>Integrale tekst van deze uitspraak</strong> download
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.