Laatste nieuws
11 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 9-Alternatief of regulier?

Plaats een reactie

 Naar aanleiding van het rapport van de inspectie over het ziekteproces en het overlijden van de comédienne Sylvia Millecam ontstond er onlangs wederom ophef over onverkwikkelijke activiteiten van alternatieve genezers. In deze zaak zijn heeft de inspectie stappen ondernomen tegen een aantal alternatieve genezers, onder wie enkele artsen. De uitspraak in onderstaande zaak, betreffende een macrobioot en directeur van het Amsterdamse Kushi-Instituut, geeft mogelijk aan wat hun te wachten staat.



De macrobioot werd verweten de gezondheid van een aan kanker leidende patiënte te hebben benadeeld door haar niet of niet tijdig te verwijzen naar de reguliere gezondheidszorg. Navrant is dat ook in deze zaak de patiënte overleed. Het komt wel vaker voor dat alternatieve genezers zo overtuigd zijn van hun eigen, doorgaans onbewezen methoden dat zij patiënten niet attenderen op de mogelijkheden van de reguliere geneeskunde of die zelfs ontraden. Deze uitspraak laat zien dat een dergelijke houding wel degelijk juridische, in dit geval strafrechtelijke, gevolgen kan hebben. Alternatieve genezers hebben weliswaar een grote vrijheid, maar die is niet onbegrensd. In situaties als deze, waarin betrokkene volgens de rechter de patiënte zo beïnvloedde dat zij de gang naar de reguliere dokter steeds uitstelde, kan en moet er worden opgetreden.


De feiten van deze zaak speelden zich af voor de inwerkingtreding van de Wet BIG, reden waarom er werd vervolgd op basis van algemene strafrechtelijke bepalingen. Tegenwoordig is ook vervolging op grond van art. 96 BIG mogelijk. Deze bepaling stelt het buiten noodzaak veroorzaken van schade of een aanmerkelijke kans daarop strafbaar. Ook maakt deze wet het mogelijk dat betrokkene reeds voorafgaand aan het oordeel van de strafrechter het verbod krijgt zijn ‘geneeskundige’ handelingen te blijven uitoefenen.



Een nadeel van deze maatregelen is dat zij pas kunnen worden aangewend als het kwaad al is geschied. De recente ophef over de zaak-Millecam leidt er mogelijk toe dat de regelgeving met betrekking tot alternatieve genezers wordt verscherpt. Dat kan geen kwaad.

B.V.M. Crul, arts
mr. dr. J. Legemaate

 


Gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 20 december 2001 in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen N ( ... ).

Het vonnis waarvan beroep


Het vonnis waarvan beroep wordt - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigd.


( ... )

Bewezenverklaring


( ... )


Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij in de periode van september 1991 tot en met het jaar 1994 te Amsterdam, althans in Nederland, als macrobiotisch voedingsadviseur, (beroepshalve of bedrijfsmatig handelend) opzettelijk de gezondheid van K heeft benadeeld door deze K, die lijdende was aan baarmoederhalskanker, niet of niet tijdig (actief) te verwijzen naar de reguliere gezondheidszorg en/of niet aan te raden zich te laten behandelen door ‘allopatische’ artsen en aan de hand van haar ziektebeeld en/of klachten een macrobiotische oplossing aan te bieden waardoor K de benodigde (reguliere) medische zorg is onthouden, mede ten gevolge waarvan K zwaar lichamelijk letsel te weten een (verdere) doorgroei en/of (verdere) uitzaai van een of meer kankergezwel(len) heeft bekomen.

Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.


1.

Hoewel zich in het dossier van deze zaak verschillende verklaringen bevinden waaruit valt af te leiden dat verdachte mensen die bij hem op consult komen, aanraadt om onder regulier medische behandeling te blijven, stelt het hof vast dat verdachte vóór en in de periode waarover de tenlastelegging spreekt sommigen van de personen die hem raadpleegden wel degelijk op soms indringende wijze heeft afgeraden zich allopatisch te laten behandelen. Meermalen heeft hij daarbij de indruk gewekt dat hij niet slechts als voedingsadviseur maar ook als behandelaar optrad. Het hof verwijst hierbij naar de verklaringen zoals onder de bewijsmiddelen opgenomen van S, VC, S, S, VV en O. Deze verklaringen, hoewel niet in alle opzichten rechtstreeks betrekking hebbend op de bewezenverklaring, worden indirect niettemin tot het bewijs gebezigd omdat onder andere hieruit blijkt van verdachtes algemene weerstand tegen medicijnen en de reguliere geneeskunde, maar ook van een steeds terugkerend patroon in de wijze van optreden tegenover mensen die hem consulteerden. Daarbij verklaart VV bovendien dat zij in het verhaal dat K haar deed over de adviezen van verdachte herkende hetgeen haar zelf was overkomen. Op grond van bedoelde verklaringen acht het hof de verklaringen van VD en J over de houding van verdachte tegenover K geloofwaardig, zodat wordt voorbijgegaan aan de stellingen van verdachte dat K zelf bewust of onbewust iets anders zou hebben verteld aan VD dan zij in werkelijkheid van verdachte had gehoord en dat verdachte K herhaaldelijk heeft gezegd dat zij het medisch advies niet in de wind moest slaan. Indien verdachte werkelijk een dergelijk advies zou hebben gegeven, valt bovendien niet in te zien waarom tussen verdachte en VD, de ex-echtgenoot van K, zo’n hooglopend verschil van mening is ontstaan.

2. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat toen K zich in september 1991 voor een eerste officieel consult naar verdachte begaf, haar medische toestand weliswaar zorgelijk was, maar dat zij naar de heersende medische maatstaven een aanzienlijke genezingskans had, mits zij zich terstond onder allopatische behandeling zou stellen en een conisatie zou ondergaan. Die conisatie zou behalve diagnostisch, mogelijk zelfs afdoende therapeutisch kunnen hebben gewerkt.

3.

Verdachte is oprichter en mededirecteur van het Kushi-Instituut. Dit instituut organiseert onder verantwoordelijkheid van verdachte educatieve programma’s, cursussen en opleidingen in de macrobiotische leef- en eetwijze. Het Kushi-Instituut geeft onder verantwoordelijkheid van verdachte folders uit waarin onder meer wordt aangegeven dat het workshops en macrobiotische studieweken organiseert, waarbij onder meer onderwerpen als ‘het voorkomen en genezen van borst-, eierstok-, baarmoeder(hals)kanker en cysten’ worden behandeld.


Verdachte is leraar in de macrobiotiek en geeft lezingen en cursussen, onder andere in het Kushi-Instituut. Als voedingsdeskundige geeft hij beroepsmatig voedingsadviezen en consulten aan mensen die zich tot hem wenden met gezondheidsklachten. Het gaat daarbij ook om mensen met zeer ernstige klachten, die in twijfel verkeren of zij zich (verder) onder allopatische behandeling zullen stellen. Verdachte stelt diagnosen en zegt zich te realiseren dat mensen hem soms als dokter zien en verwachten dat hij hen kan redden.


Verdachte en K kenden elkaar al vanaf het begin van de jaren tachtig. K, die zich al jaren met de macrobiotiek bezighield en die sinds de oprichting in 1987 in het Kushi-Instituut kwam, daar heeft gewerkt en af en toe lessen dan wel cursussen in de macrobiotiek heeft gevolgd, heeft verdachte in september 1991 en juni 1992 geconsulteerd en hem in het voorjaar van 1994 gevraagd naar een oplossing voor haar ernstige vaginale bloedingen. Tussentijds zijn er meermalen informele contacten geweest tussen verdachte en K.


Ten slotte is zij in juli 1994, terwijl zij ernstig verzwakt was en hevige bloedingen had, tijdens een in B gehouden studieweek van het Kushi-Instituut onder supervisie van verdachte, 24 uur per dag verzorgd.


Uit de bewijsmiddelen blijkt dat K toen zij zich in 1991 tot verdachte wendde, in twijfel verkeerde of zij het advies van haar arts en gynaecoloog wel of niet zou opvolgen.


Verdachte had al voor het consult van september 1991 het vermoeden dat K gezondheidsproblemen had, maar vanaf dat consult wist verdachte dat er bij haar sprake was van waarschijnlijk baarmoeder(hals)kanker. Hij was ook op de hoogte van haar grote angst voor medische ingrepen alsmede dat zij een groot vertrouwen in hem stelde en verwachtte dat hij haar zou redden.


Verdachte zegt dat hem in de periode 1991-1994 geen gevallen bekend waren van baarmoederhalskanker die alléén via de macrobiotiek waren genezen of waarin het kankergezwel was ingekapseld als gevolg van het eten van macrobiotische voeding.

4.

Onder de hiervoor genoemde omstandigheden stelt het hof vast dat verdachte van meet af aan jegens K een bijzondere zorgplicht had, die ten minste met zich had meegebracht dat hij minder zijn weerstand tegen de reguliere geneeskunst had geëtaleerd en haar beter had geïnformeerd over de mogelijkheden en de onmogelijkheden van de macrobiotiek en het feit dat geen enkel wetenschappelijk onderzoek had bevestigd dat macrobiotiek kanker kon genezen of inkapselen. Zou verdachte zodanig hebben gehandeld, dan zou K op grond van reële informatie een afgewogen beslissing hebben kunnen nemen.


Verdachte heeft daarentegen K met voorbijgaan aan deze zorgplicht gesterkt in haar opvatting dat een operatie een gevaar voor haar was en in 1991 gezegd dat er nog (voldoende) tijd was (alvorens het advies van de gynaecoloog te volgen). Daarbij heeft hij haar een macrobiotisch dieet geadviseerd en haar verteld dat dit zou helpen, mits zij zich daar strikt aan zou houden.

5. Hierdoor heeft verdachte een proces in gang gezet van beïnvloeding en beperking van de keuzevrijheid van K, welk proces ertoe geleid heeft dat zij de beslissing om zich eventueel wel onder (reguliere) doktersbehandeling te stellen steeds uitstelde. In het volgende officiële consult in juni 1992 gaf K aan dat ze een kankerconditie van Pap IV of V had. Verdachte wist dat dit alarmerend was. Hij constateerde bovendien dat zij er slecht aan toe was, wanhopig was en dat de artsen haar wilden opereren, dat zij dat niet wilde en dat zij zich bovendien niet aan het door hem gegeven advies/dieet kon houden. Niettemin is verdachte doorgegaan met het geven van heel strikte voedingsadviezen, heeft hij haar, toen zij zich in het voorjaar van 1994 met hevige bloedingen (die redelijkerwijs in verband gebracht moesten worden met haar baarmoederhalskanker) tot hem wendde, een macrobiotisch condiment laten toedienen en is hij, terwijl hij haar angst voor medisch ingrijpen kende, haar blijven steunen in haar afwijzing van een regulier medische behandeling en heeft hij haar in de waan gelaten dat een operatie niet nodig zou zijn als zij zich maar goed aan zijn voorschriften zou houden.

6. Door niet direct na de vaststelling van de kankerconditie Pap IV of V een conisatie te laten verrichten en een behandeling gedurende twee jaren uit te stellen zijn de genezingskansen van K zeer ernstig nadelig beïnvloed. Het hof beschouwt het hierboven beschreven gedrag van verdachte als een belangrijke oorzaak van deze nadelige beïnvloeding en deze nadelige beïnvloeding als een voorzienbaar gevolg van dat gedrag van verdachte.

7.

Zoals hierboven vermeld, blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte wetenschap had dat:


- de aandoening van K potentieel levensbedreigend was en conisatie volgens de reguliere geneeskunde ten minste noodzakelijk was om herstel te bewerkstelligen,


- de ziekte van K op een gegeven moment een ernstig stadium had bereikt,


-  zij een grote angst had voor doktoren, ziekenhuizen en operaties,


-  K een groot vertrouwen in hem stelde en verwachtte dat hij haar zou kunnen redden,


-  het K (door haar thuissituatie) vermoedelijk niet zou lukken strikt macrobiotisch te leven, en dat verdachte uit wetenschappelijk onderzoek geen gevallen bekend waren van baarmoederhalskanker die uitsluitend door de macrobiotiek waren genezen of waarin het kankergezwel was ingekapseld.



Door onder deze omstandigheden haar niettemin te blijven adviseren en stimuleren met slechts een macrobiotisch dieet door te gaan en haar niet uitdrukkelijk op de onmogelijkheden c.q. beperkte mogelijkheden van de macrobiotiek te wijzen en haar niet naar haar arts dan wel het ziekenhuis te verwijzen en haar angst voor een reguliere medische behandeling te blijven voeden door te wijzen op het gevaar van een operatie, een bloedtransfusie en een bestraling, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat K zich niet of niet tijdig ter behandeling zou wenden tot haar arts of het ziekenhuis, hetgeen zij inderdaad niet heeft gedaan, met als voorzienbaar gevolg een verergering van haar ziektebeeld dan wel vermindering van haar kansen op herstel. Dit wordt beschouwd als het opzettelijk benadelen van de gezondheid met zwaar lichamelijk letsel als voorzienbaar gevolg.

Het door het hof als zodanig verstane verweer van de raadsvrouwe, ertoe strekkende dat hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd geen strafbaar feit oplevert, wordt - onder verwijzing naar hetgeen is overwogen ten aanzien van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie - verworpen.


Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.



Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:


Opzettelijke benadeling van de gezondheid terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

( ... )

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde (opzettelijke benadeling van de gezondheid) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van ƒ 5.000,-, subsidiair 50 dagen hechtenis.


Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.


De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.



Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en de draagkracht van de verdachte.


Ter terechtzitting in hoger beroep is herhaaldelijk gebleken dat verdachte zich op geen enkele wijze verantwoordelijk acht voor de wijze waarop K, die aan baarmoederhalskanker leed, met zijn macrobiotische adviezen is omgegaan, ook niet toen hij een verslechtering van haar gezondheidstoestand constateerde.


Het respecteren van de keuze van K zich niet (tevens) medisch te laten behandelen, lijkt voor verdachte een vrijbrief te zijn geweest om zijn eigen verantwoordelijkheid als adviseur uit de weg te gaan.



Verdachte is terecht van mening dat zijn verantwoordelijkheid als voedingsadviseur/deskundige zijn beperking vindt in het zelfbeschikkingsrecht van de hulpvrager. Dit neemt niet weg dat de bijzondere zorgplicht van verdachte als macrobiotisch adviseur/deskundige ten minste meebrengt dat hij de hulpvrager inlicht omtrent de voor- en nadelen van een bepaalde leef- of eetwijze en de consequenties die een bepaalde keuze voor de hulpvrager kunnen hebben.


Door alle verantwoordelijkheid voor een bepaalde keuze bij de hulpvrager neer te leggen, gaat verdachte voorbij aan het feit dat hij door zijn deskundigheid op het gebied van de macrobiotiek veel invloed op bepaalde mensen kan hebben en daardoor een bijzondere verantwoordelijkheid draagt voor de keuzes die advieszoekenden aan de hand van zijn advies maken.


In de onderhavige zaak had verdachte er vanuit zijn bijzondere zorgplicht bij voortduring voor dienen te waken dat hij een bij K levende angst voor regulier medisch ingrijpen zou aanwakkeren en had hij tegenover haar heel duidelijk moeten zijn over de beperkingen van de macrobiotiek en de noodzaak om ook de mogelijkheden die de reguliere geneeskunde biedt, te benutten. Dat de verdachte dit heeft nagelaten, rekent het hof hem zwaar aan.



De bewezenverklaarde opzettelijke benadeling van de gezondheid met zwaar lichamelijk letsel van K is naar haar aard zo ernstig dat een gevangenisstraf is aangewezen.

Ter terechtzitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de lange duur van de procedure en de buitenproportionele aandacht die de media aan deze zaak heeft besteed, zeer nadelige gevolgen voor de verdachte, zijn gezin en zijn beroepsmatige activiteiten heeft gehad. Het hof vindt hierin aanleiding de op te leggen straffen enigszins te matigen.
Hoewel het hof een ernstiger feit bewezen acht dan de rechtbank, vindt het hof - op grond van het bovenstaande - geen aanleiding in belangrijke mate af te wijken van de straffen, zoals door de rechtbank zijn opgelegd. Derhalve acht het hof oplegging van een geldboete en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

( ... )


 


Beslissing

Het hof:

-  Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden.

-   Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

-   Stelt daarbij de proeftijd vast op twee jaren.

- en voorts -

-   Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van 2.000,- euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 dagen.

Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Houben, Schreuder en Van Breukelen-Van Aarnhem, in tegenwoordigheid van mr. Berk als griffier en is uitgesproken
op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 februari 2004.

kanker baarmoederhalskanker alternatieve & complementaire zorg
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.