Laatste nieuws
euthanasie

Levenseindekliniek beschadigt arts-patiëntrelatie

6 reacties

OPINIE

Roep om zorgvuldigheid negeert het echte probleem

Het bestaan van de Levenseindekliniek leidt er gemakkelijk toe dat behandelaar zowel als patiënt dit als ‘alibi’ gebruikt om wezenlijke gesprekken over het levenseinde uit de weg te gaan. Dit vervlakt hun relatie. Een groot, maar onopgemerkt probleem, vindt hoogleraar gezondheidsrecht Martin Buijsen.

Een regionale toetsingscommissie euthanasie (RTE) oordeelde onlangs dat een arts, verbonden aan de Levenseindekliniek, niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet had gehandeld.1 Vier maanden eerder was de kliniek, bedoeld voor mensen met een stervenswens die van hun eigen arts geen euthanasie of hulp bij zelfdoding krijgen, ook al door een RTE op de vingers getikt.2 In beide gevallen vond men dat de betrokken arts zich meer tijd en inspanning had moeten getroosten.

Kort daarop liet de Partij van de Arbeid weten het zorgelijk te vinden dat de Levenseindekliniek tweemaal in korte tijd was berispt en dat de partij een onafhankelijk onderzoek wilde naar het functioneren van de kliniek.3

Toch rechtvaardigen deze twee oordelen een dergelijk onderzoek naar de Levenseindekliniek nauwelijks. De vraag of de artsen van de Levenseindekliniek wel in overeenstemming met de wettelijke zorgvuldigheidseisen handelen is namelijk niet de meest interessante. Veel interessanter is het feit dat, ook als de kliniek zorgvuldig functioneert, haar loutere bestaan een nadelige uitwerking heeft op de verhouding tussen behandelaars en hun patiënten. Discussies, berichtgeving en onderzoeken zouden dáár de aandacht op moeten richten.

Gedachtewisseling ontlopen

De wetgever ging er destijds van uit dat een verzoek om levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding gericht zou worden tot artsen met wie een vertrouwensband bestaat. De euthanasiewet veronderstelt min of meer het bestaan van een behandelrelatie. De artsen van de Levenseindekliniek hebben met de mensen die zich tot hen wenden, een dergelijke relatie echter niet. En niemand heeft voorzien dat de activiteiten van de kliniek gevolgen zouden kunnen hebben voor de verhouding tussen patiënten en behandelaars die over euthanasie of hulp bij zelfdoding met elkaar in gesprek zijn, dus die wél een behandelrelatie hebben.

Want is het vergezocht om te veronderstellen dat de mogelijkheden van de arts om zijn patiënt te informeren over zijn standpunt, zijn beweegredenen, over alternatieven, eerder zullen af- dan toenemen? En dat de arts die bijvoorbeeld op een concreet verzoek aarzelend of afhoudend reageert, onder druk kan worden gezet? – ‘Als u mij niet wil helpen, ga ik naar de Levenseindekliniek!’ Het komt de zorgvuldigheid uiteraard niet ten goede als de dokter vervolgens maar toegeeft of juist repliceert ‘ga dan maar naar de kliniek’.

En andersom, zal het enkele bestaan van de Levenseindekliniek geen afbreuk doen aan de mogelijkheid van begrip aan de zijde van de arts voor zijn patiënt? Is het voor hem niet belangrijk om te weten waarom deze (juist nu) het levenseinde wenst door euthanasie of zelfdoding? En zal de behandelaar die zich ‘gedoe’ wil besparen, niet te eenvoudig volstaan met het informeren van zijn patiënt over het bestaan van de kliniek?

De vrees is reëel dat de Levenseindekliniek zowel behandelaars als patiënten een alibi verschaft om de gedachtewisseling over een precair maar wezenlijk onderwerp, de goede dood, te ontlopen.

Over de vraag wat dan een goede dood is, kunnen mensen diepgaand met elkaar van mening verschillen. Dat hoeft geen belemmering te zijn voor begrip over en weer, en staat een respectvol afscheid van elkaar niet in de weg. Maar dat een patiënt en zijn hulpverlener in wederzijds onbegrip uiteengaan, en dat in misschien wel zeer moeilijke omstandigheden, is welbeschouwd diep tragisch.

Onderzoek

De roep om onderzoek is vooral ingegeven door de bij velen levende vrees voor een praktijk van ‘invliegende’ dokters die patiënten zonder veel omhaal aan het verlangde levenseinde helpen. Op basis van de cijfers is onderzoek naar het functioneren van de Levenseindekliniek echter nauwelijks verdedigbaar. Op slechts twee na zijn al haar meldingen tot op heden afgedaan als ‘zorgvuldig’. Veel erger is dat dergelijk onderzoek zou neerkomen op wegkijken van het werkelijke probleem. Het echte verlies aan zorgvuldigheid vindt elders plaats: in de relatie tussen behandelaar en patiënt. Daar wordt de prijs voor het bestaan van de kliniek betaald, óók als het handelen van haar artsen zorgvuldig is in de ogen van de RTE’s. Onderzoek naar die gevolgen is veel wenselijker.


prof. mr. dr. Martin Buijsen, hoogleraar gezondheidsrecht, Erasmus Universiteit Rotterdam


buijsen@bmg.eur.nl

cc: redactie@medischcontact.nl

Geen belangenverstrengeling gemeld



Download het artikel (PDF)

Lees ook:





Voetnoten:


  1. Oordeel 2014-2, te vinden op www.euthanasiecommissie.nl
  2. Oordeel 2014-1, idem.
  3. ‘PvdA wil extern onderzoek naar Levenseindekliniek’, in Trouw 28 augustus 2014.
  4. Levenseindekliniek, Jaarverslag 2013, p. 12, te vinden op www.leveneindekliniek.nl.

Beeld: Hollandse Hoogte
Beeld: Hollandse Hoogte
euthanasie levenseinde levenseindekliniek opinie huisartsen

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.