Laatste nieuws
Ben Crul
7 minuten leestijd

Huiver voor het avontuur

Plaats een reactie

Centrale doktersposten pas sinds kort populair

Piet van Leeuwen, huisarts in Den Haag en destijds voorzitter van de Plaatselijke Huisartsen Vereniging én van de Haagse doktersdienst weet het nog goed: ‘Wij werden in 1988 in Utrecht ontboden en kregen daar te horen dat wat wij in Den Haag deden écht niet kon. Of wij wat betreft onze organisatie van de avond-, nacht- en weekenddiensten niet in de pas konden gaan lopen met de rest van Nederland.’


De rest van Nederland was op dat moment net zover dat de diensten waren georganiseerd in waarneemgroepen waarbij een arts voor niet meer dan 20.000 patiënten dienst deed en een maximale aanrijdtijd van vijftien minuten - een inmiddels verlaten criterium - min of meer kon garanderen. Thuis had deze huisarts een achterwacht, meestal de echtgenote of een van de opgroeiende kinderen, die bij afwezigheid de telefoon opnam en de arts zonodig kon oppiepen. De dienst had in den beginne, afhankelijk van het waarneemgebied en de populatie, het karakter van een bereikbaarheidsdienst. Daarop is nog steeds de karige honorering gebaseerd. Tijdens een dienst kon je als arts meestal nog wel je administratie bijwerken, een beetje klussen in de tuin, en als je geluk had kon je tijdens een nachtdienst gewoon doorslapen. Frequente diensten, maar veel (af)wachten.


In Den Haag had men al sinds de Tweede Wereldoorlog voor een andere structuur gekozen. Van Leeuwen: ‘De bezetter stond toe dat tijdens de spertijd alleen de arts die het dichtstbij woonde, mocht worden geraadpleegd. Mede daardoor raakten de artsen in het centrum van de stad overbelast. Ook voor de patiënten van de joodse artsen moest een oplossing worden gevonden. Daarom werd in 1941 een centrale post ingericht waar van acht uur ‘s avonds tot de volgende morgen zeven uur artsen zaten die een taxi met chauffeur tot hun beschikking hadden en die bereikbaar waren via één telefoonnummer. Dat beviel zo goed dat na de oorlog werd besloten om deze dienst voort te zetten. In 1948 werd daarom de Stichting Doktersdienst ‘s-Gravenhage (SDG) opgericht en in feite is het systeem sindsdien alleen maar verfijnd.’


Bij de vraag waarom andere steden het dan ook niet zo oplosten, lacht Van Leeuwen ondeugend: ‘Misschien waren we hier in Den Haag erg vooruitstrevend. We hebben ons in ieder geval niets aangetrokken van de soms venijnige reacties van collega’s van elders. We werden vaak wat meewarig aangekeken en kregen opmerkingen als: ‘Wat een rot- systeem hebben jullie, zoiets kán toch niet werken?’ en: ‘Jullie zijn zeker te lui om veel dienst te doen.’ Níet lui, wél efficiënt, dachten wij dan, want met ons systeem hadden de tweehonderd deelnemende artsen ondanks de zorg voor 400.000 patiënten veel meer vrij dan de huisartsen buiten de regio Den Haag. Hoewel we de kosten van het systeem zelf moesten dragen, bleef 90 procent van de artsen de SDG dan ook door de jaren trouw.’


Pas in juli 1979 ontstond in Nederland een volgende grote centrale dokterspost. In Den Bosch runden vanaf dat moment 34 huisartsen - weliswaar alleen voor het weekend - een post waarop 80.000 stadsgenoten konden terugvallen.1 Tot tevredenheid van henzelf, hun patiënten en de dienstdoende dokters-assistenten, zo bleek uit een uitgebreid onderzoek enkele jaren later.2


Een van de onderzoekers van destijds was de Bossche huisarts Ignace Schretlen: ‘Na een aantal jaren wilde niemand meer terug naar de oude situatie. Ook al bleek uit ons onderzoek dat er van onze dokterspost een aanzuigende werking uitging. Wij zagen in het weekend gemiddeld meer patiënten dan huisartsen elders. Niet helemaal verwonderlijk, omdat één op de drie patiënten in ons onderzoek aangaf de dokterspost ook voor niet-spoedeisende medische problemen te zien. Daarnaast meldden nogal wat artsen en doktersassistenten dat ze zich niet zo veilig voelden in het grote, wat geïsoleerde GGD-gebouw vanwaaruit we toen werkten. Toch waren wij tevreden over de situatie. Wij waren gewend geraakt aan de luxe van geen patiënten meer aan huis en ook aan de langere tijd écht vrij na een aantal uren weliswaar hard werken in het weekend.’

Andere richting


Goed voorgaan doet goed volgen, zou je zeggen. Laat maar komen die centrale doktersposten. Maar de LHV sloeg eind jaren tachtig een heel andere richting in. Aangevoerd door het kersverse bestuurslid Henk Knook ging vanaf februari 1988 een werkgroep aan de slag die tot taak kreeg de problematiek rond bereikbaarheid en beschikbaarheid te inventariseren, alternatieven te zoeken, aanbevelingen te doen en tot bindende afspraken voor LHV-leden te komen. 


Henk Knook, tegenwoordig medisch directeur van Ziekenhuis Bronovo te Den Haag en van 1991 tot 1994 voorzitter van de LHV, moet er even de oude stukken voor bij elkaar zoeken. Knook: ‘In die tijd waren de kwaliteit van de huisartsenzorg en het garanderen daarvan dé speerpunten van ons beleid. Daar wilden we mee scoren. Maar ze moesten wél te toetsen zijn. Omdat de bereikbaarheid en de beschikbaarheid gemakkelijk te toetsen kwaliteitsonderdelen vormden, hebben we die toen als eerste genomen. Of die toetsing uiteindelijk ook is gedaan, vraag ik mij nu wel eens af. De LHV werd in die tijd geconfronteerd met negatieve berichten over beide dienstenstructuren. De onpersoonlijke setting zou drempelverlagend werken en met name in Den Haag kwamen er uit de patiëntenbeweging nogal wat klachten.’


Van Leeuwen: ‘In Den Haag berustten die klachten op casuïstiek. Er waren geruchten dat er incidenten waren. We hebben toentertijd uitgezocht dat er in Amsterdam en Rotterdam tijdens de diensten net zoveel klachten waren. De inspectie heeft dat bevestigd. Bij ons viel het alleen wat meer op. De negatieve verhalen die vanuit de door het ziekenfonds Azivo aangestuurde patiëntenbeweging ‘Patiëntenkracht’ de wereld werden ingestuurd, hebben aan de beeldvorming zeker bijgedragen. Het werd in de pers allemaal uitgevochten. Er was veel kinnesinne omdat de Azivo toen zelf ook gezondheidscentra runde, inclusief de diensten, en wij een concurrent waren. Toen ik echter in 1988 in Utrecht bij de commissie van Henk Knook werd ontboden, had ik maar één boodschap meegekregen van mijn achterban. Namelijk dat we met 200 Haagse huisartsen de LHV en bloc zouden verlaten als die zou vasthouden aan de eis dat wij ons voor de diensten zouden moeten opknippen in twintig stukjes.’

Spookverhalen


Ook in Den Bosch voelde men de druk. Er deden volgens Schretlen veel spookverhalen de ronde: ‘Wij zouden doodsbang zijn omdat we in ons eentje op ons stretchertje in de dokterspost de nacht moesten doorbrengen en onze locatie op de looproute van minder betrouwbare potentiële bezoekers lag. De visite rijdende collega’s werkten vanuit hun eigen huis. Dat we door ons systeem zélf de agressie van patiënten uitlokten, kregen we ook als verwijt. Er werd gezegd: Als jullie het in een kleinere groep regelen, gebeurt dat niet. Toch peinsden wij er ook in Den Bosch niet over ons systeem eraan te geven, ondanks de negatieve labeling vanuit de LHV. ‘Bij voorkeur liever niet’, kregen wij te horen, maar we werden ondertussen wel uit het hele land gebeld om informatie. Ons onderzoeksrapport vloog weg.’


Henk Knook: ‘De formele visie was dat we, gezien de nogal negatieve publiciteit, het ons als LHV niet konden veroorloven vóór die grootschalige dienstenstructuren te zijn. Voor het totaalbeeld van de huisartsgeneeskunde was dat een te grote risicofactor. Dat hebben we ook in Den Haag op tafel gelegd. Maar natuurlijk moesten we die tweehonderd huisartsen wel ‘binnen de boot houden’. Samen met mijn collega-bestuurder uit die tijd, Siem Buijs, nu lid van de Tweede kamer, ben ik een avond en nacht meegereden in de Haagse diensttaxi. We moesten toen erkennen dat ze het daar goed voor elkaar hadden. Al viel er best wat te verbeteren. We vonden het beiden een leuk avontuur, zo’n dienst in Den Haag. We hadden ook allang in de gaten dat het met de werkbelasting tijdens zo’n dienst wel meeviel. Maar het geheel bleef moeilijk in te passen in een landelijke norm. Het was gewoon een hele grote uitzondering, waarop je geen totaalbeleid kon maken. De rest was er nog lang niet aan toe. Daarom hebben wij gekozen voor de pragmatische oplossing van het gedogen van de bestaande grootschalige structuren.’

Zendingsdrang


In de nota ‘Bereikbaarheid en Beschikbaarheid van huisartsenzorg’ die de Ledenvergadering van de LHV uiteindelijk na veel discussie en consultatie op 8 juni 1989 accordeerde, stond dat het aantal patiënten voor wie een huisarts maximaal dienst mocht doen met achterwacht van een collega, niet meer dan 20.000 mocht bedragen. In 1991 werd vanwege praktische problemen  dit criterium opgerekt tot 30.000. Den Haag en Den Bosch bleven intussen hun veel grotere aantallen patiënten bedienen en in Rotterdam was men onder leiding van de tegenwoordige penningmeester van de LHV Anjo Beek aan het uitzoeken of zij misschien ook zoiets moesten gaan doen. Nijmegen en Groningen bleven niet achter.3


Henk Knook: ‘Terugkijkend ben ik niet verbaasd dat het zo is gelopen. Dienst doen is voor de meeste artsen toch niet iets waar zij met plezier naar uitkijken, ikzelf indertijd niet uitgezonderd. Waar ik mij wel over heb verbaasd, is dat het zo lang heeft moeten duren en dat het nu hier en daar nog zo traag verloopt. Het bijzondere voor mij persoonlijk is dat ik nu in Den Haag vanuit mijn huidige functie met volle instemming meewerk aan het situeren van een post van de doktersnachtdienst op ons ziekenhuisterrein.’


Haagse Piet van Leeuwen schudt zijn hoofd: ‘Ja, het kan verkeren. Ons nu veel gekopiëerde basisidee is in de afgelopen zestig jaar niet veel veranderd. Misschien hadden we indertijd een wat grotere zendingsdrang aan de dag moeten leggen. Onderzoekbureaus moeten inschakelen en zo. Onze Rotterdamse collega’s hebben dat later wel gedaan. Misschien had de geschiedenis er dan heel anders uitgezien.’ <<

Referenties


1. Croonen FJM. De centrale dokterspost. Een weekenddienstregeling in een grotere plaats. Medisch Contact 1980; 35 (26): 800-2.  2. Schretlen I, Wijkel D, Haverkort M. Een nieuwe weekendwaarneemregeling voor ‘s-Hertogenbosch. Schipperen tussen zorg en service. Medisch Contact 1988; 43 (29/30): 876-81.  3. Verblackt B. Makkelijker gezegd dan gedaan. Huisartsen werken aan een nieuwe dienstenstructuur. Medisch Contact 2000; 55 (12): 425-8.

Op deze site staat het archief tot 2000. Kunt u een artikel niet vinden of zoekt u artikelen uit MC van voor 2000, neem dan contact op met de

bibliotheek van de KNMG

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.