Laatste nieuws
H. Maassen
8 minuten leestijd
psychiatrie

'Het geheugen heeft z'n eigen agenda'

Plaats een reactie

Psychiater Douwe Draaisma over zijn nieuwste boek



Het oeuvre van de Groningse hoogleraar Douwe Draaisma getuigt niet alleen van grote belangstelling voor de wetenschap van het geheugen, maar ook voor het geheugen van de wetenschap. Het heeft hem geleerd te relativeren: 'De medische wetenschap gaat vooruit, maar in sommige opzichten ook niet.'


Vroeger, zei hij een paar jaar geleden in een interview, dacht hij dat het schrijven van een boek als volgt verliep: je krijgt ergens verstand van, gaat na wat je voor nieuws te vertellen hebt en schrijft vervolgens het boek. Douwe Draaisma weet nu dat het in werkelijkheid omgekeerd is. Je besluit een boek te schrijven en je deskundigheid en verstand van zaken ontstaan in het proces van schrijven.



Intussen is hij een paar boeken verder en is er in Nederland misschien wel niemand die zoveel weet van de geschiedenis van psychiatrie en neurologie als de Groningse hoogleraar in de geschiedenis van de psychologie. In elk geval is er niemand die er zo mooi over heeft geschreven. Nooit gaat hij daarbij over één nacht ijs, steeds keert hij terug naar de bronnen. Naar de oorspronkelijke geschriften van artsen als Gilles de la Tourette, ­Korsakow en Alzheimer, of nog verder terug in de tijd, naar die van een filosoof als ­Descartes. Maar daarover later.



Eigen agenda


In het Groningse etablissement waar we hebben afgesproken is het rumoerig. Douwe Draaisma blijft onverstoorbaar. Bedachtzaam sprekend is hij slechts een enkele keer afgeleid door een wel erg luid lachende dame aan een belendend tafeltje.



Ons thema, liever nog zijn thema: het geheugen. Tevens onderwerp van zijn nieuwste boek: De heimweefabriek. Geheugen, tijd & ouderdom.


We beginnen basaal. 'Het geheugen', zegt Draaisma, 'heeft zijn eigen agenda. In evolutionair perspectief is het bedoeld om mijn overleving te bevorderen en dus bijvoorbeeld een koppeling te maken tussen misselijkheid en wat ik zojuist heb gegeten. Opdat ik dat nooit meer zal eten. Dat ik mij niet kan herinneren hoe mijn zoontje eruit zag toen hij tien was, behalve met hulp van foto's, is daarom heel begrijpelijk. Ik kom hem dagelijks tegen en het heeft weinig zin om al die versies van hem vast te houden. Maar het gekke is dat juist foto’s en andere vormen van extern geheugen maken dat we met terugwerkende kracht allerlei tekortkomingen aan ons herinneringsvermogen toeschrijven. Terwijl het ons prachtig door de evolutie heeft geloodst.'



'Het geheugen', vervolgt Draaisma, ‘is geen rechtszaal waar het gaat om de historische waarheid. Het is eerder een huis waarin je moet proberen met alles wat zich daar bevindt zo gerieflijk mogelijk te leven. Depressieve patiënten vertellen soms verschrikkelijke jeugdverhalen. Maar die verhalen berusten vaak op het feit dat ze een heel andere selectie uit hun herinneringen maken, dan ze in gezonde toestand zouden doen. Er hoeft daarom ook helemaal geen causaal verband te bestaan tussen die voorvallen uit hun jeugd en de depressie. Dat ze zich die voorvallen op een bepaalde manier herinneren, is belangrijker dan wat zich werkelijk heeft afgespeeld.'



Draaisma onderscheidt geheugen en herinnering. 'Een herinnering is typisch iets van mensen, daar zit iets reflexiefs in. Je haalt niet de pure oorspronkelijke ervaring op. Je hebt een besef van de tijd die intussen is verstreken. Je herinnert je iets en je weet ook dat het een herinnering is. Je kunt zelfs een herinnering aan een herinnering hebben. Een hond daarentegen heeft een geheugen, maar ik denk niet dat hij zich iets herinnert.'



Reminiscentie


Draaisma’s nieuwe boek gaat over ­ge­­heugen, herinneringen en ouder worden. Een van de meest opmerkelijke verschijnselen in dat verband is het reminis­centie-effect.


Zo rond het zestigste levensjaar of wat later komen plotseling herinneringen terug aan gebeurtenissen uit de jeugd en het begin van de volwassenheid. Een ervaringsfeit dat pas kort wetenschappelijk wordt onderzocht. Draaisma: 'Het herbeleven op latere leeftijd van traumatische gebeurtenissen, zoals oorlogsherinneringen, is vaak geweten aan het wegvallen van weerstand of druk: mensen stichten een gezin, hebben het druk met hun werk en sociale verplichtingen en hebben dus geen aandacht voor vreselijke gebeurtenissen uit het verleden. Als die druk wegvalt, keren de trauma's in alle hevigheid terug. Dat klinkt heel plausibel, maar het kan goed zijn dat het reminiscentie-effect hier een belangrijke rol speelt. De oorlog speelde zich af tijdens hun jeugd of vroege volwassenheid en de herinneringen daaraan gaan hen parten spelen na hun zestigste.'



Reminiscenties, schrijft Draaisma, vormen een drievoudig raadsel. Ten eerste duiken ze op als andere geheugenprocessen juist achteruit gaan. Ten tweede zijn het juist de vroege herinneringen die zich met succes tegen het vergeten verzetten. Maar het wonderlijkste is wel het besef dat wanneer het reminiscentie-effect in volle kracht toeslaat, er ook herinneringen zullen terugkomen waar je nu geen toegang toe hebt.



Waarom het bestaat, is onduidelijk. 'Een evolutionaire verklaring is er niet. Want in termen van evolutie is het nog maar sinds kort dat we zo oud worden. Het is ook in strijd met alle geheugenwetten. Hoe langer iets geleden is, hoe groter de kans dat je het vergeten bent. Je verliest in de loop van je leven ontzettend veel hersencellen. Dus wat in die verbindingen gecodeerd lag, moet wel verloren gaan. Toch lijkt het erop alsof die herinneringen in hun volle omvang, maar onder embargo liggen opgeslagen. Je kunt er nu niet bij, maar dan ben je zestig of ouder en dan zie je ineens het gezicht van een onderwijzer voor je en weet je zijn naam weer. Nee, een echt overtuigende verklaring ken ik niet, anders dan dat het een toevallig bijproduct is van het ouder worden.'



Observatiekunst


Draaisma's oeuvre getuigt niet alleen van grote belangstelling voor de wetenschap van het geheugen, maar ook voor het geheugen van de wetenschap.


'Kennis van de geschiedenis van psychiatrie en neurologie kan geweldig instructief en leerzaam zijn', zegt hij. 'Omdat het duidelijk maakt dat ziektebeelden en syndromen zoals we ze nu kennen, niet onmiddellijk in die vorm tot stand zijn gekomen. Parkinson bijvoorbeeld zag de stijfheid over het hoofd, terwijl de door hem beschreven kenmerkende tremor bij sommige patiënten niet voorkomt. Het ontdekken van ziektebeelden als die van Parkinson, Alzheimer of Korsakov, was niet alleen een kwestie van pure observatiekunst. Het was ook het resultaat van het wegstrepen van toevalligheden en bijkomstigheden. De wetenschap dat het zo ging, geeft je een zekere gevoeligheid voor de historische veranderlijkheid van ziektebeelden.'



Dat moderne (beeldvormende) technieken ons vrijwaren van die veranderlijkheid is ijdele hoop. 'Ook hier zie ik een constante: er komt een nieuwe techniek en vervolgens worden alle kwesties en controverses letterlijk door die nieuwe techniek gehaald. Schizofrenen, dyslectici, criminelen - ze zijn allemaal onderworpen aan moderne beeldvormende technieken, maar intussen zijn nog maar weinig van de controverses in hun ziekte­beelden beslecht. Loop de geschiedenis van de ziekte van Alzheimer maar langs en stel vast welke stoffen er allemaal van verdacht werden oorzakelijk in verband te staan met de ziekte. Dat dwingt toch tot enige relativering en bescheidenheid.'



Niettemin gaat de medische wetenschap ontegenzeggelijk vooruit. Draaisma: 'Ja, maar in sommige opzichten ook niet. Sommige ziektebeelden hebben heel duidelijke somatische markers. Maar met name in de psychiatrische sfeer ligt dat anders. Neem het syndroom van Asperger. Historisch onderzoek laat heel mooi zien hoe deze en soortgelijke diagnosen bij patiënten terechtkomen en hoe zij daarop reageren en er iets anders van maken. Psychiaters zijn niet langer dirigent van, maar een stem in het koor. Van alle kanten bemoeit men zich met de criteria die bepalen wie wel en wie niet aan de diagnose voldoet.'



Medische uitvinding


In zijn laatste boek beschrijft Draaisma hoe heimwee is te zien als een vroeg voorbeeld 'van wat je wel bijna een medische uitvinding mag noemen'. Tal van studies en proefschriften werden sedert het eind van de zeventiende eeuw aan de aandoening gewijd. Pas in de vorige eeuw verschoof 'de ziekte' van een organische naar een psychologische stoornis. 'Overigens blijft onomstreden dat heimwee fysieke gevolgen heeft', merkt Draaisma op. 'Het omgekeerde komt ook voor. Het gilles-de-la-tourettesyndroom is een tijdje in bezit geweest van psychologen. Het probleem van tourette-patiënten zou namelijk niet in hun hersenen zitten, maar te maken hebben met een zwakke wil. Totdat een heel krachtig middel werd ontdekt met een enorm reducerend effect op de tics en de coprolalie. Daardoor kwam het syndroom weer terug in het domein van de geneeskunde.'



In algemene zin zou je natuurlijk de basis van elke afwijking in psyche en gedrag in de hersenen kunnen situeren. Draaisma beaamt dat, maar het is de vraag wat daarvan de wetenschappelijke winst zou zijn. 'Het is één ding om te zeggen dat het een probleem in de hersenen is, het is een heel andere zaak om de causale keten van hersenen naar gedrag goed te articuleren. Heel vaak blijft het bij een tekort of een teveel aan neurotransmitters. Dat heeft weinig verklarende waarde. Ook hier zou kennis van de geschiedenis van psychiatrie en neurologie relativerend kunnen werken. Heel veel aandoeningen zijn aanvankelijk in zulke simpele termen verklaard: stofjes, hersenafwijkingen. Ze gingen en gaan bijna altijd mank.'



Neuropolitiek


Kennis van de geschiedenis kan bovendien licht werpen op volhardende verdraaiingen en misverstanden. Van Descartes bijvoorbeeld, vindt Draaisma, is een karikatuur gemaakt, onder anderen door de bekende neuroloog Damasio. Volgens Draaisma krijgt de grote Franse filosoof ten onrechte de schuld van alle dualismen in de geneeskunde. 'Materie versus geest, het feit dat geneeskunde te somatisch is georiënteerd en te weinig oog heeft voor psychosomatiek - dat beeld is zeer vertekend.’ In zijn boek Ontregelde Geesten heeft hij dat willen rechtzetten. 'Descartes schreef dat de geest afhankelijk is van het temperament en van de toestand van de organen en dat de geneeskunde de mensen in dat opzicht wijzer en verstandiger kan maken. Daar zit weinig dualisme bij.'



Neurologische bevindingen, weet Draaisma, blijken heel gevoelig voor de manier waarop de maatschappij met ze omgaat. Ze kunnen zich ontwikkelen tot moderne fabels. Hij noemt dat neuropolitiek. 'Wat oorspronkelijk heel genuanceerd was geformuleerd, verliest al zijn nuances. Ook neurologen en psychiaters maken zich daaraan vaak onbewust schuldig. Je ziet dat bijvoorbeeld bij links-rechts- en bij man-vrouwverschillen. Na de ontdekking dat de rechterhersenhelft een iets groter aandeel heeft in het herkennen van gezichten en het verwerken van emoties, en iets groter is bij vrouwen dan bij mannen, werd al snel beweerd dat vrouwen dus denken met de rechterhersenhelft en daarom beter zijn in het verwerken van emoties. Het bevestigt wat in de samenleving toch al werd gedacht, terwijl de geringe verschillen meer reden geven het bestaande denken juist te corrigeren.'



Casuïstiek


Behalve voor geschiedenis breekt Draaisma een lans voor het belang van casuïstiek. 'In de negentiende eeuw bedreven artsen anekdotische evidentie, want dat is casuïstiek. Het hoort bij een tijd waarin syndromen en symptomen nog op het oog moesten worden vastgesteld. Dat is voorbij. Evidence-based medicine heeft veel gecorrigeerd. Het wonderlijke is natuurlijk wel dat syndromen lange tijd zijn beschreven zonder allerlei hedendaagse hulpmiddelen, terwijl het nu, met hersenscans en statistiek, nog niet meevalt iets te beweren wat nog niet door mensen als Asperger is vastgesteld.



Wat met het wegvallen van de casuïs­tiek helaas is verdwenen, is wat het betekent om aan een bepaalde stoornis te lijden. Korsakov heeft daar uitvoerig verslag van gedaan op basis van gesprekken met zijn patiënten. Dat wordt nu overgelaten aan de letteren. Sommige schrijvers doen dat overigens minstens zo goed als die oude, negentiende-eeuwse artsen.'



De vraag is of het nodig is: dokters hebben immers geregeld contact met hun patiënten en weten heus wel wat ze bezighoudt.

'Dat kan zijn', reageert Draaisma, 'maar dan zouden ze het ook eens moeten opschrijven. Het verhaal van de huisarts die een patiënt met zo’n syndroom volgt, is een prachtige bron van informatie.' Dat het geen harde wetenschap is, moet geen bezwaar zijn, vindt hij. 'Evidence kun je ook ruimer, empirischer opvatten. Ik bedoel: waarom zou wat je niet in maat en getal kunt vatten, minder informatief zijn?'



Henk Maassen



PDF van dit artikel

Lees ook: #

Psychiatrie en literatuur

psychiatrie neurologie
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.