Laatste nieuws
Fenneke van der Aa
7 minuten leestijd

Het beeld regeert (eindelijk)

Sculptuur in Gemeentemuseum Den Haag

Plaats een reactie

Beeldhouwkunst was lang het ondergeschoven kindje van de kunsten. Niet raar, want de sculptuur stond eeuwenlang figuurlijk stil. Beeldhouwers bleven beelden uit de klassieke oudheid kopiëren en deden weinig moeite alle kanten van het beeld goed te krijgen. Ze werden ook eerder gezien als ambachtsmannen wier noeste arbeid slechts in dienst stond van de architectuur. Het Gemeentemuseum Den Haag toont, met een wandeling langs de belangrijkste moderne beeldhouwers van de twintigste eeuw, hoe beeldhouwkunst vanaf Rodin echter evolueerde naar een volwaardige kunstvorm.

Charles Baudelaire, een van de bekendste kunstcritici van zijn tijd en voorvechter van moderne kunst, zette in 1846 de aanval in op beeldhouwkunst. In Pourquoi la sculpture est ennuyeuse (‘Waarom beeldhouwkunst saai is’) verzette hij zich tegen het idee dat sculptuur zich kon losmaken van architectuur. Een zelfstandig beeldhouwwerk zou volgens de modernist nooit werken, want daarvoor stond zijn ruimtelijkheid in de weg. Bij een sculptuur kan het publiek ‘wel honderd verschillende standpunten innemen, maar nooit het enige juiste’. De schoonheid van een beeldhouwwerk was daarom altijd overgeleverd aan toeval en dat vond Baudelaire ‘vernederend’ voor de kunstenaar. Over schilderkunst kon de kunstkijker niet twijfelen. ‘Schilderkunst heeft wellicht één gezichtspunt’, schreef hij. ‘Het is exclusief en absoluut, en daarom is de expressie van een schilder krachtiger.’

Met de symbolistische dichtbundel Les Fleurs du mal (1857) was de dichter een decennium later echt vernieuwend, maar zijn kritiek op beeldhouwkunst was dat eigenlijk niet. In feite sloot Baudelaire aan bij wat men in de klassieke oudheid al deed: debatteren over welke kunstvorm superieur was. In de vierde eeuw voor Christus was er al een krachtmeting tussen Apelles, de hofschilder van Alexander de Grote, en beeldhouwer Phidias, die de sculpturen van het Parthenon had ontworpen. Later zou ook bijvoorbeeld Leonardo da Vinci zich aan deze ‘paragone’ (Italiaans voor ‘vergelijking’) wagen en claimen dat schilderkunst verheven was boven beeldhouwkunst.

Sculptuur was vrijwel altijd de grote verliezer in dit soort discussies. Schilderkunst kon op zichzelf staan en groeide uit tot intellectuele discipline, waarbij bijvoorbeeld de uitdaging lag in de driedimensionale werkelijkheid te vangen op een tweedimensionaal doek. Beeldhouwers werkten sowieso in die driedimensionale wereld en waren eerder bezig met een fysiek gevecht met steen of hout. Die nadruk op de fysieke inspanningen zorgden dat de beeldhouwer werd gezien als een ambachtsman, als een onbehouwen arbeider. Ook de ­onderwerpen waren eeuwenlang beperkt tot het maar blijven kopiëren van klassieke beelden, het verbeelden van slechts mensen of dieren. En dat gold zelfs tot in de tijd van Baudelaire. Het maakte van beeldhouwers simpele zielen met hamer en beitel.

Dat Baudelaire de oude paragone-discussie oprakelde, moet menig progressief beeldhouwer ook pijn hebben gedaan. De Franse schrijver Stendhal had namelijk enkele jaren eerder juist gepleit voor een herwaardering van beeldhouwkunst. Hij vond dat de kunstvorm aan de vooravond van een revolutie stond en daagde beeldhouwers uit om eindelijk komaf te maken van het ‘slaafs kopiëren’ van de antieken. Want ‘als je de antieken volgt, zul je er nooit mee wedijveren’. Baudelaire trachtte echter elk sprankeltje hoop weg te nemen; innovatie binnen de sculptuur was onmogelijk. Tot eind negentiende eeuw leek het erop dat de Franse dichter gelijk zou krijgen. Maar toen verscheen Auguste Rodin op het toneel.

  Henry Moore, Liggende figuur (1951), Scottish National Gallery of Modern Art
Henry Moore, Liggende figuur (1951), Scottish National Gallery of Modern Art

Zwakte wordt kracht

Ook in Nederland merk je nog altijd de weerslag van die oude discussie. En zelfs in het Gemeentemuseum Den Haag, bekent conservator Doede Hardeman. ‘Wij hebben een heel mooie collectie sculpturen, maar die is in het verleden vaak ingezet als decoratie of aankleding bij tentoonstellingen. Dat is bij heel veel musea zo.’ Sculptuur is volgens de conservator in Nederland onbekend en daardoor onbemind, maar daar moet de tentoonstelling over sculptuur in de twintigste eeuw verandering in brengen. ‘In Nederland is heel lang geen goede overzichtstentoonstelling geweest over sculptuur. Daarom is deze tentoonstelling hoognodig. In zekere zin is het ook een introductie en proberen we diverse aspecten inzichtelijk te maken. Zoals de zoektocht naar de essentie van de verbeelding, de interesse in primitieve kunst als oerbron en hoe de natuur als inspiratie dient. Daardoor is het ook voor de geoefende kunstkijker interessant.’

Het Gemeentemuseum wil ook komaf maken met de aloude ­paragone-discussie. Voor de tentoonstelling werkte het museum daarom samen met Patrick Elliott, een van de belangrijkste specialisten op het gebied van sculptuur en als conservator verbonden aan de National Galleries of Scotland in Edinburgh. ‘Met zijn hulp hebben we de collectie samengesteld en bijzondere beelden uit privécollecties kunnen bemachtigen. Veel werken waren ook nooit eerder in Nederland te zien’, zegt Hardeman. ‘Zo tonen we hoe de ruimtelijkheid van sculptuur, die aanvankelijk werd gezien als haar grootste nadeel, in de twintigste eeuw langzaam wordt omgezet in haar grootste
kracht. ­Alexander Calder haalde bijvoorbeeld met zijn hangende mobiles de sculptuur van de grond, Constantin Brâncuși maakte de sokkel onderdeel van zijn sculpturen, terwijl de Zwitser ­Alberto Giacometti het surrealistische geraamte van Femme ­égorgée zonder sokkel liggend op de vloer plaatst. We tonen waar die omwenteling in de beeldhouwkunst begint, bij Rodin, en eindigen in de jaren zestig van de vorige eeuw, wanneer de beeldhouwkunst helemaal loskomt van haar oude minderwaardigheidscomplex. Bewijs daarvan zijn bijvoorbeeld de draadsculpturen van Fred Sandback en de beroemde spinnen van Louise Bourgeois.’Met dank aan Rodin

In de tentoonstelling komt een grote diversiteit aan stijlen en beelden voorbij. Bij Edgar Degas’ danseres gaat het om de ­zoektocht naar beweging, terwijl bij de danseres van Ernst Ludwig Kirchner het juist om reductie als optimale expressie draait. Het Gemeente­museum toont de ideeën van futurist Umberto Boccioni en van dadaïst Jean Arp, maar ook de eigenzinnige bewegende machines van Jean Tinguely en de minimalistische werken van Donald Judd en Carl Andre. Ook is te zien dat tegen de jaren zestig beeldhouwers weer gefascineerd raken door natuurlijke vormen, zoals duidelijk is bij Henry Moore en Barbara Hepworth.

De gepresenteerde veelheid aan ideeën en stijlen tonen daarmee ook aan hoe spectaculair vernieuwend beeldhouwkunst is geweest in een kleine honderd jaar. Zeker als je naar de geschiedenis van de kunstvorm kijkt. Die is namelijk grofweg op te delen in drie perioden. In de klassieke oudheid bereikten de Grieken anatomische perfectie en de Romeinen werkten daarop verder met speciale aandacht voor karakterkoppen. In de renaissance blies Michelangelo nieuw leven in het klassieke schoonheidsideaal en geeft zijn beelden zijn gevoel voor drama mee. Het Gemeentemuseum start in de derde periode, aan het eind van de negentiende eeuw, wanneer Auguste Rodin de klassieke traditie herpakt en zijn beelden een psychologische lading en het vluchtige karakter van het impressionisme meegeeft. Met deze enigmatische Fransman begint de grootste vernieuwing: Rodin laat duimafdrukken staan, laat delen ­onafgewerkt en durft ook slechts fragmenten van het lichaam te tonen. Zijn werkproces, met het gebruikmaken van een groot atelier vol vaklieden zodat hij zelf niet eens meer een beeld hoeft aan te raken, beïnvloedt later ook kunstenaars als Tony Smith, die zijn kunstwerk per telefoon bij een fabriek bestelt. De invloed van Rodin, die figuren graag hergebruikte of ze opnieuw tentoonstelde onder een andere naam, is ook terug te vinden binnen het constructivisme en dadaïsme, bij assemblages en bij readymades. En het is Rodin die besluit zich niet meer slechts op de voorkant van het beeld te concentreren, maar zorgt dat alle kanten van zijn sculpturen interessant zijn. Daarmee omarmt hij als eerste de ruimtelijkheid van de sculptuur en verandert hij de beeldhouwkunst voorgoed. Het is daarom geen wonder dat het Gemeentemuseum met Rodin begint, met topstukken als ‘Balzac’ en ‘La Défense’, en zijn verregaande invloed bij de andere beeldhouwers benadrukt. Want zonder Rodin had de tentoonstelling er een stuk minder spectaculair uitgezien. En was de sculptuur wellicht nog steeds de grote verliezer in het paragone-debat.

Van Rodin tot Bourgeois: sculptuur in de twintigste eeuw

Van 15 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017 is de tentoonstelling over twintigste-eeuwse beeldhouwkunst te zien in het Gemeentemuseum in Den Haag. Daarbij organiseert het museum de volgende lezingen:

– Lezing: Sculptuur uit de twintigste eeuw

– zondag 30 oktober, 14.00-14.45 uur

Een kort en krachtig overzicht van de ontwikkeling van de westerse beeldhouwkunst in de twintigste eeuw. Kunsthistoricus Verena Bakhuizen verhaalt hoe sculptuur de ruimte veroverde, over het vluchtige impressionisme van Rodin, de dadaïstische en surrealistische beelden van Jean Arp, de bewegende en veranderende machines van Jean Tinguely en over het serene minimalisme van Donald Judd.

Reserveren: niet nodig | Kosten: € 5, exclusief entree

– Lezing: Alexander Calder

– zondag 20 november, 14.00-14.45 uur

In 1930 bezocht Alexander Calder het atelier van Piet Mondriaan in Parijs. Hij was destijds al wereldberoemd door zijn open draadsculpturen en zijn verbluffende Cirque Calder (1926-1931) met bewegende mobiles. Maar bij Mondriaan opent hij zijn ogen voor abstracte kunst; een keerpunt in zijn carrière. Monique Varma vertelt er alles over.

Reserveren: niet nodig | Kosten: € 5, exclusief entree

– Lezing: Auguste Rodin

– zondag 11 december, 14.00-14.45 uur

Benno Hillebrand vertelt over de eigenzinnige Auguste ­Rodin, de grootste en meest invloedrijke beeldhouwer van de moderne tijd. De kunstenaar werd bijvoorbeeld drie keer afgewezen door de Parijse kunstacademie en weigerde mee te gaan in de officiële Franse academiestijl van het sentimentele idealisme. Hij maakte liever natuurgetrouwe werken, waardoor hij pas later erkenning kreeg.

Reserveren: niet nodig | Kosten: € 5, exclusief entree

Extra tip: bezoek aansluitend ook de tentoonstelling Rodin – Genius at Work, over het werkproces van Auguste Rodin, in het Groninger Museum van 19 november 2016 tot en met 30 april 2017.

Constantin Brâncus,i, La Négresse blonde (1926), Lehmbruck Museum

pdf

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.