Laatste nieuws
Federatienieuws

Geen verwijsplicht bij euthanasieverzoek

Plaats een reactie

Onlangs werd Gerard Schellekens, voorzitter van de Stichting Vrijwillig Leven, veroordeeld voor het verlenen van hulp bij zelfdoding bij een 80-jarige vrouw. De reden: euthanasie en hulp bij zelfdoding kunnen in Nederland alleen straffeloos worden uitgevoerd door artsen, en dan alleen nog als die zich houden aan een strikte procedure, zich toetsbaar opstellen en handelen binnen helder omschreven zorgvuldigheidseisen.

Naar aanleiding van deze veroordeling is van diverse zijden aangedrongen op een verwijsplicht voor artsen die in een bepaalde situatie geen euthanasie willen toepassen, onder andere door de directeur van de NVVE zaterdag 6 juni in Trouw. Artsenfederatie KNMG is geen voorstander van een dergelijke verwijsplicht. Mocht zo’n verwijsplicht desondanks worden overwogen, dan kan die ook onmogelijk worden gerealiseerd.

Er zijn twee redenen waarom een arts kan besluiten dat hij in een bepaalde situatie niet tot euthanasie wil of kan overgaan. Artsen kunnen om principiële redenen tegen euthanasie zijn, maar ook kan een arts de overtuiging hebben dat in een bepaalde situatie niet is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen zoals die zijn geformuleerd in de euthanasiewet.

Sommige artsen zijn principieel tegen euthanasie. Daar hebben zij het recht toe, want euthanasie is geen normaal medisch handelen. Euthanasie is geen recht van de patiënt en geen plicht van de arts.

Van een arts die een principiële tegenstander is van euthanasie, kan naar onze mening echter niet worden verlangd dat hij actief op zoek gaat naar een arts die de euthanasie wel wil uitvoeren. Dat zou immers betekenen dat de arts toch meewerkt aan de uitvoering van een procedure waar hij principieel tegen is.

Wel mag van een gewetensbezwaarde arts worden gevraagd dat hij van meet af aan duidelijk is over het eigen standpunt en daarover geen misverstand laat bestaan bij zijn patiënten. Een patiënt die mogelijk in een later stadium euthanasie overweegt is dan tijdig op de hoogte van de positie van de arts en kan dan eventueel zelf op zoek gaan naar een andere (huis)arts.

In een stadium waarin de euthanasiewens actueel is, zal het voor de patiënt immers vrijwel onmogelijk zijn nog een andere arts te vinden die bereid is de euthanasie uit te voeren.

Het kan ook zo zijn dat de arts van mening is dat in een bepaalde situatie niet is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen, bijvoorbeeld omdat er geen sprake is van een weloverwogen verzoek of een uitzichtloze situatie. Dan is het een arts niet toegestaan euthanasie uit te voeren. Maar als euthanasie niet is toegestaan, dan kan van de arts ook niet worden verwacht dat die doorverwijst naar een andere arts. Die andere arts zal de euthanasie dan immers ook niet mogen uitvoeren.

Artsen hebben bij het beoordelen van de zorgvuldigheidseisen een zekere ruimte voor een eigen inschatting. Dat is naar onze mening ook onvermijdelijk: iedere patiënt en ieder euthanasieverzoek is verschillend en een arts zal in iedere situatie steeds een eigen inschatting moeten maken of euthanasie de beste oplossing is.

Uit diverse onderzoeken blijkt echter dat er onder artsen grote overeenstemming bestaat over wanneer er is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. Ook de jaarverslagen van de toetsingscommissie euthanasie bieden een helder inzicht in de mogelijkheden die de euthanasiewet biedt.

Er zijn niet alleen principiële bezwaren tegen een verwijsplicht. Ook praktisch gezien lijkt het ons onmogelijk een dergelijke plicht te introduceren. Naar wie zou een arts die wordt geconfronteerd met een euthanasiewens waarop hij niet wil ingaan, moeten doorverwijzen?

Er bestaat geen lijst met artsen die bereid zijn om bij patiënten met wie zij geen persoonlijke band hebben euthanasie uit te voeren. Wij achten het ook niet wenselijk dat er een dergelijke lijst zou komen, en waarschijnlijk zijn er ook geen artsen die bereid zijn hun naam op zo’n lijst te plaatsen. Er is geen arts die bekend wil staan als iemand die bereid is om in iedere situatie euthanasie uit te voeren.

Een verzoek om euthanasie is een van de meest indringende en moeilijke vragen die een arts van zijn patiënt kan krijgen. Doorgaans besluiten artsen pas in te gaan op een dergelijk verzoek als zij de patiënt goed hebben leren kennen en samen met de patiënt ervan overtuigd zijn geraakt dat er geen andere oplossing is en geen andere acceptabele manier om het lijden te verlichten. Voor het ontwikkelen van een dergelijke relatie tussen arts en patiënt is tijd nodig.

Naar onze mening leidt de discussie over het al of niet introduceren van een verwijsplicht af van waar het werkelijk om gaat. Waar het om gaat, is dat patiënten met een euthanasiewens niet in de kou komen te staan. Van de arts vraagt dit duidelijkheid over de eigen visie en mogelijkheden rond het levenseinde. Van de patiënt vraagt dit de instelling om tijdig na te denken over de wensen ten aanzien van het eigen levenseinde. Van beiden vraagt dit dat zij tijdig, voor de euthanasiewens actueel is, met elkaar in gesprek gaan over de mogelijkheden die de arts kan bieden rond het levenseinde. Met een dergelijk gesprek kunnen veel misverstanden en verkeerde verwachtingen worden voorkomen.

Arie Nieuwenhuijzen Kruseman, voorzitter KNMG
Gert van Dijk, ethicus KNMG
Correspondentieadres: g.van.dijk@fed.knmg.nl

Deze bijdrage verscheen op 12 juni in dagblad Trouw als ingezonden artikel.

Federatienieuws
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.