Tuchtrecht
Sophie Broersen Anneloes Rube
15 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Twee colleges, twee heel verschillende oordelen

4 reacties
getty images
getty images

Een cardioloog die jarenlang een vrouw met hypertrofische cardiomyopathie onder controle had, moet zich bij een regionaal tuchtcollege (RTG) melden. De patiënte vindt dat hij steken heeft laten vallen.

Het RTG is het daarmee eens: volgens dit college heeft de arts gedurende een periode van zeven jaar bij herhaling alarmsignalen gemist.

Hij richtte zich bij de controles te veel op ritmestoornissen en heeft de achteruitgang van haar hartfunctie – die vooral uit de echo’s zou blijken – gemist. Daarvoor krijgt hij een berisping. De arts gaat in beroep, wat voor hem gunstig uitpakt.

Het Centraal Tuchtcollege ziet namelijk geen aanwijzingen voor gemiste alarmsignalen of geleidelijke achteruitgang. Dat de cardioloog vooral op basis van het klachtenpatroon heeft geconstateerd dat er sprake was van een stabiele situatie, is volgens dat college terecht. Het wijst de klacht alsnog af.

De uitspraak laat zien dat een hogerberoepsinstantie er niet voor niets is. Het blijft natuurlijk wel opmerkelijk dat de medisch-inhoudelijke kanten van een tuchtzaak door twee colleges zo compleet verschillend worden beoordeeld. Wellicht hebben de schriftelijke verklaringen van deskundigen en de verklaring ter terechtzitting van een deskundige in deze zaak uiteindelijk een ander beeld opgeleverd. Hoe het ook zij, het zou goed zijn als beide tuchtcolleges deze uitspraak nader analyseren en bekijken hoe één zaak tot twee zulke verschillende uitkomsten kon leiden.

Sophie Broersen, arts niet-praktiserend/journalist

mr. Anneloes Rube, adviseur gezondheidsrecht

download dit artikel met de ingekorte uitspraak (pdf)

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.483 van:

A., cardioloog, (destijds) werkzaam te B.,

appellant, verweerder in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J. Biesheuvel-Hoitinga, advocaat te

Groningen,

tegen

C., wonende te D., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg, gemachtigde: J.W. Steffelaar te Den Haag.

1.        Verloop van de procedure

C. – hierna klaagster – heeft op 17 januari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. – hierna de cardioloog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 oktober 2017, onder nummer 1710, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en aan de cardioloog de maatregel van berisping opgelegd.

De cardioloog is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van de cardioloog nog nadere stukken ontvangen waaronder een CD-rom met echocardiografie beelden uit 2008.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 oktober 2018, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door de heer Steffelaar voornoemd, en de cardioloog, bijgestaan door mr. Biesheuvel-Hoitinga voornoemd.

Als deskundige aan de zijde van de cardioloog is gehoord de heer dr. E..  De zaak is ter terechtzitting over en weer bepleit. Partijen hebben dit mede gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.        Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. Hierbij is de cardioloog aangeduid als verweerder.

“2.       De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is bekend met een Hypertrofische Cardiomyopathie (hierna: HCM). Hiervoor is zij van 1994 tot maart 2013 onder controle geweest bij verweerder.

In 1995 tot en met 2002, 2006, 2008, 2012 en 2013 heeft verweerder een echo laten maken. In de laatste echocardiografieverslagen is onder “conclusie” het volgende genoteerd:

Echo 25-09-2006:

“Afwijkende echocardiografie

Hypo tot akinesie anterior, hypertrofisch septum, licht verminderde systolische functie, duidelijk gestoorde relaxatie, gradient outflow tractus bij SR 85/min van 6 mmHg (geen obstructie), geen mitralisklepinsufficiëntie of SAM, VCI wijd en collabeert onvoldoende.”.

Echo 03-12-2008:

“Afwijkende echocardiografie

Evident hypertrofische linker ventrikel met redelijke systolische functie, hypertrofie het meest uitgesproken thv septum (tot max 16 mm), septum is evident hypokinetisch.

Goede rechter ventrikel functie. Gedilateerd linker atrium. Goede functie aortaklep, geen gradient van belang over lvot/aortakleptraject. Spoortje mitralisklepinsufficiëntie, enige chordale SAM. Spoortje tricuspidalisklepinsufficiëntie. VCI slank en collabeert voldoende.”.

Echo 03-02-2012:

“Afwijkende echocardiografie

Niet gedilateerde LV. Op PSAX septum (niveau papill spier) oogt hypertrofisch (14 mm) tov overige segmenten. Anteroseptaal hypokinetisch. Redelijke syst. LVfunctie. Niet gedilateerde RV met goede RVfunctie. Royaal LA. Tricuspide Ao-klep met goede functie. Geringe, eccentrische MI, geen SAM. Geringe TI. VCI slank en collabeert goed.”.

Echo 04-02-2013:

“Afwijkende echocardiografie

Niet gedilateerde LV, licht hypertrofe LV (septum op PSAX papill. niveau 15mm)  met matige systolische LVfunctie (akinesie anteroseptaal en apicaal) en dyssynchroon contractiepatroon. Niet gedilateerde RV met goede RVfunctie. Gedilateerd LA. Tricuspide aortaklep met goede functie. Geen verhoogde grad. LVOT. Geringe eccentrische MI. Spoor TI. VCI slank en collabeert goed.”.

De ventriculaire ejectie fractie (LVEF) is gemeten in 1995 (78%), 1998 (60%), 2002 (45-55%) en in 2008 (45-55%).

Er is een Holter-ECG gemaakt in 2002 tot en met 2006, 2007, 2011, 2012, 2013, 2014.

Eind januari 2014 heeft een spoedopname plaatsgevonden in een ander ziekenhuis in verband met atriumfibrillatie met hoog oplopende ventrikelfrequentie. Bij het op dat moment verrichte echografisch onderzoek werd een transmurale fibrose van grote delen van het septum en de ventrikelwand waargenomen, alsmede hypo- en akinesie van delen van de ventrikelwand, dilatatie van het linker atrium en ventrikel en tenslotte een fors verlaagde ejectiefractie van de linker ventrikel van 32%.

3.         Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij in de periode van 2007 (gelet op de verjaringstermijn) tot 2013 de geleidelijke progressie van haar HCM niet heeft (h)erkend; verweerder heeft een aantal standaard diagnostische tests nooit laten doen, jarenlang geen adequate medicatie voorgeschreven, belangrijke symptomen miskend en onmiskenbare echografische veranderingen niet opgemerkt.

Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster nog het volgende aangevoerd.

Verweerder heeft de pijnaanvallen die klaagster had niet serieus genomen.

Verweerder heeft niet alle jaren een echo laten maken. Ook is de ejectiefractie niet altijd gecontroleerd. De focus lag op mogelijke ritmestoornissen.

In het echoverslag van 3 december 2008 is al beschreven dat het septum evident hypokinetisch is. In 2012 wordt dat nogmaals gezien, maar in de tussentijd is daar geen onderzoek naar gedaan. Deze verminderde beweeglijkheid van intraventriculaire septum is door verweerder nooit benoemd in zijn brieven aan de huisarts van klaagster. Hierdoor vermoedt klaagster dat verweerder dit nooit heeft gezien.

De cardioloog van het andere ziekenhuis heeft tegen klaagster gezegd dat hij zich rot was geschrokken van de bevindingen. Toen men klaagster onderzocht, bleek een deel van haar hart niet te bewegen. Omdat het waarschijnlijk werd geacht dat deze bevindingen moesten berusten op een groot septaal infarct werd een coronairangiografie verricht. Daarop was echter te zien dat de vaten ruim doorgankelijk waren. Deze cardioloog heeft verweerster andere medicatie voorgeschreven, waaronder bètablokkers.

Klaagster is daarna voor controle weer teruggegaan naar het ziekenhuis waar verweerder voorheen haar behandelend cardioloog was. De arts-assistent aldaar vertelde klaagster dat de vorige echo’s ook al slecht waren. Tenminste op de echo’s van 2012 en 2013 is een progressief verminderde pompfunctie te zien.

Door cardiologen die zich voornamelijk richten op diagnostiek en behandeling van HCM uit drie universitaire cardiologische centra in binnen- en buitenland is vastgesteld dat er bij klaagster sprake is van aantoonbare progressie van HCM over een periode van meer dan tien jaar.

Klaagster heeft in tegenstelling tot wat verweerder stelt, nooit een excuus ontvangen.

4.         Het standpunt van verweerder

Zowel in de periode waar de klacht op ziet als de periode daarvoor heeft klaagster nooit een klacht geuit over haar behandeling. De jaarlijkse en tweejaarlijkse controles hadden een vast stramien: anamnese, lichamelijk onderzoek, ECG, echo en 24-uurs ritmeregistratie. De consulten duurden tien minuten tot een kwartier. Bij herhaling heeft verweerder voorgesteld verder onderzoek te doen door een MRI te maken en genetisch onderzoek (naar een erfelijke vorm van HCM) te doen. Hieraan had klaagster geen behoefte.

De klacht berust op een sterk veranderde cardiale situatie in 2014, ongeveer een jaar nadat verweerder is gestopt als behandelaar van klaagster. Tijdens de periode dat verweerder de behandelend cardioloog van klaagster was, vertoonde klaagster een stabiel klinisch beeld. Dit is een klinisch oordeel; verweerder acht de gehele patiënt van belang. De fietstest bleef altijd hetzelfde ook de echo’s toonden geen achteruitgang. Verweerder heeft rekening gehouden met het feit dat het hart altijd groter wordt als mensen ouder worden. De pijn op de borst die klaagster aangaf, is kenmerkend voor HCM. Verweerder heeft bij klaagster geen symptomen of klachten passend bij hartfalen waargenomen en dus ook geen medicijnen toegevoegd aan haar bestaande HCM-medicatie. Vanwege de lage bloeddruk die zou kunnen ontstaan, heeft verweerder geen bètablokkers voorgeschreven. Ook achteraf kan verweerder uit de verkregen gegevens niet opmaken dat er een duidelijke en wezenlijke verandering heeft plaatsgevonden in de laatste jaren dat klaagster patiënt bij hem was. Verweerder acht het waarschijnlijk dat er een type II myocardnecrose bij ritmestoornissen heeft plaatsgevonden.

De gemachtigde van klaagster en verweerder verschillen van mening over de interpretatie van de echo’s. Verweerder geeft aan dat het verwarrend is dat bij de herbeoordeling van de laatste drie echo’s bleek dat een locale septale afwijking door verweerder achteraf niet adequaat is geduid. Verweerder heeft hiervoor bij het mondelinge overleg bij de klachtencommissie zijn excuses aangeboden. Hiermee heeft verweerder overigens niet bedoeld dat hij een fout heeft gemaakt.

Tijdens de mondelinge behandeling van de onderhavige klachtzaak heeft verweerder verklaard dat in de echoverslagen de vraagstelling niet (altijd) is opgenomen. Als je aan het verslag een correctie wil toevoegen, dan moet je de assistent daarop wijzen. Een wijziging of correctie wordt vaak niet in dossier opgenomen.

Verweerder heeft klaagster nooit willen misleiden of zich er makkelijk vanaf willen maken. Verweerder is van mening dat hij klaagster juist met veel voorzorg heeft gecontroleerd.

5.         De overwegingen van het college

Het college acht de klacht gegrond en overweegt hiertoe het volgende.

In tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt, staat op grond van de overgelegde stukken en het medisch dossier van klaagster vast dat verweerder niet bij alle consulten de door hem genoemde, benodigde onderzoeken heeft laten uitvoeren. Zo heeft verweerder niet voor ieder consult een echo laten maken en evenmin de LVEF laten bepalen.

Op de aanwezige echo’s is in 2008 en in verhoogde mate in 2013 een verslechtering te zien. In de echoverslagen wordt in 2008 onder andere beschreven dat het septum hypokinetisch is en in 2013 is vastgesteld dat het septum akinetisch is en dat er sprake is van een dyssynchroon contractiepatroon (van de linker ventrikel). Niet alleen blijkt uit het medisch dossier, waaronder ook de brieven aan de huisarts, niet dat verweerder deze verslechtering heeft geconstateerd en hiernaar heeft gehandeld, verweerder blijft ook achteraf – ten onrechte – betwisten dat er een achteruitgang viel te constateren.

Zoals aangegeven staat tevens vast dat verweerder de LVEF niet ieder jaar heeft laten meten. Bij het ziektebeeld van klaagster had verweerder bedacht moeten zijn op een achteruitgang van de ventrikelfunctie. In ieder geval in 2008 was de op dat moment gemeten waarde voor klaagster dermate alarmerend dat verweerder de behandeling direct hierop had moeten aanpassen.

Ten slotte had de in 2013 waargenomen dyssynchronie voor verweerder een alarmsignaal moeten zijn.

Blijkens het voorgaande en de toelichting van verweerder heeft hij zich te zeer gefocust op het mogelijk ontstaan van ritmestoornissen en heeft hij zich te zeer laten (mis)leiden door het klinische beeld. Verweerder heeft de achteruitgang van de hartfunctie onvoldoende opgemerkt, de geleidelijke progressie van HCM bij klaagster gemist, verschillende echo’s en de LVEF niet correct geduid en de diagnose hartfalen, één van de potentiële “complicaties” bij HCM, gemist. Gezien het ziektebeeld van klaagster acht het college het missen van deze diagnose verwijtbaar. Bij de beoordeling hiervan heeft het college rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

De door verweerder voorgeschreven medicatie was bovendien niet adequaat. Doordat verweerder de diagnose hartfalen niet heeft gesteld, heeft hij de medicatie hier echter niet op kunnen aanpassen.

De maatregel

Nu het college de klacht gegrond acht, zal het college verweerder hiervoor een maatregel opleggen. Het college weegt daarbij mee dat verweerder niet eenmalig, maar gedurende een periode van zeven jaar bij herhaling alarmsignalen heeft gemist. Verweerder toont daarbij geen inzicht in zijn handelen, maar blijft ook bij het herbeoordelen van alle onderzoeksresultaten vasthouden aan zijn oordeel.

Het college zal verweerder daarom de maatregel van berisping opleggen.”

3.        Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.        Beoordeling van het beroep

4.1       De cardioloog is in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep strekt ertoe dat de oorspronkelijke klacht alsnog ongegrond wordt verklaard.

4.2       Klaagster heeft in beroep verweer gevoerd. Zij concludeert – zakelijk weergegeven – tot verwerping van het beroep van de cardioloog en tot bevestiging van de bestreden beslissing.

4.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de cardioloog de achteruitgang van de hartfunctie onvoldoende heeft opgemerkt, de geleidelijke progressie van Hypertrofische Cardiomyopathie (hierna: HCM) bij klaagster heeft gemist, verschillende echo’s en de LVEF niet correct heeft geduid en de diagnose hartfalen heeft gemist. De klacht is gegrond verklaard en aan de cardioloog is de maatregel van berisping opgelegd.

Anders dan het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de cardioloog in deze zaak geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het Centraal Tuchtcollege licht dit als volgt toe.

4.4       De standaard voor de begeleiding van een patiënt met HCM in de periode waar de klacht op ziet (2007 tot en met 2013) is te vinden in het ACC/ESC Clinical Expert Consensus Document on Hypertrophic Cardiomyopathy uit 2003. De voor de beoordeling van de klacht in deze zaak relevante passages uit dit document luiden:

“At present, there is no evidence that combined medical therapy with administration of betablockers and verapamil is more advantageous than the use of either drug alone.”

en

“Hypertrophic cardiomyopathy patients should undergo comprehensive clinical assessments on an annual basis for risk stratification and evolution of symptoms, including careful personal and family history, non invasive testing with two-dimensional echocardiography, 24- or 48-h ambulatory ECG recording for VT, and blood pressure response during maximal upright exercise.”

Bij langdurige follow-up van een chronische patiënt is het goed verdedigbaar om niet elk jaar alle onderzoeken, inclusief echo, te herhalen, indien de klinische toestand stabiel is en anamnese, lichamelijk onderzoek en/of ECG daar geen aanleiding voor geven. In de ESC Guidelines on diagnosis and management of hypertrophic cardiomyopathy van augustus 2014, welke richtlijn dus dateert van ná de periode waar de klacht op ziet, wordt aanbevolen eenmaal per 1 à 2 jaar een echo te maken.

4.5       In het medisch dossier bevinden zich de brieven die de cardioloog naar aanleiding van de controles op de polikliniek aan de huisarts van klaagster heeft gezonden. Voor zover voor de beoordeling van de zaak relevant staat in deze brieven het volgende te lezen.

Brief van 7 november 2007 (consult 6 november 2007):

“ANAMNESE: ik zag pati?nte voor jaarlijkse controle i.v.m. haar hypertrofische myopathie. Klachten: dyspnoeklasse 2-3, ze heeft zelf het idee dat dit de laatste jaren mogelijk wat toeneemt, maar aan de andere kant is zij ook wat zwaarder geworden. Ze heeft geen last van ritmestoornissen. Haar partner (medicus) spreekt wel met haar over profylactische implantatie van een ICD, maar zelf wil zij daar nog niet aan.

LICHAMELIJK ONDERZOEK: niet verricht.

CARDIOGRAM IN RUST: sinusritme, QRS 90msec, repolarisatiestoornissen als altijd, voldoet niet aan de criteria van linkerventrikelhypertrofie, onveranderd ECG.

HOLTERANALYSE: af en toe wat PVC’s en ventriculaire extrasystolen maar geen ventriculaire tachycardie zoals in het verleden wel gevonden, gunstige uitslag.

FIETSERGOMETRIE: matig inspanningsvermogen, belastbaar tot 60 ? 70watt, geen ritmestoornissen gezien, normale bloeddrukopbouw.

CONCLUSIE: stabiel beeld, de volgende keer zullen we ter follow up een echo-cor verricht, maar het ritmeverhaal is stabiel. Recent ben ik nog eens nagegaan wat de criteria voor een ICD bij een HCM zouden moeten zijn; patiënte voldoet wel aan 2 van de criteria: plots overlijden in de familie en zij heeft ventrikeltachycardie gehad. Het liefst zou ik echter er nog een criterium bij hebben, om een steviger argument te hebben om een preventieve, niet-kleine ingreep, positief te adviseren. Patiënte voelt er zelf ook nog niets voor, we besloten door te gaan met de huidige conservatieve benadering.

MEDICATIE: Isoptin, Dirytmin

REVISIE: werd afgesproken voor over 1 jaar met echo-cor, fietsergometrie en Holter”

Brief van 28 januari 2009 (consult 26 januari 2009):

“ANAMNESE: geen bijzondere klachten.

LICHAMELIJK ONDERZOEK: niet verricht.

ECG: afwijkend, conform.

24 UURS CARDIOGRAM: veel ventriculaire extrasystolen, 1x ventrikeltachycardie van 3 slagen.

FIETSERGOMETRIE: na griepaanvallen zeer matige prestatie.

BESPREKING: het hypertrofische obstructieve cardiomyopathie is noch echocardiografisch, noch middels holter veel veranderd. Bij tussentijds overleg met collega [naam] blijkt pati?nte momenteel niet in aanmerking te komen voor een ICD en ik laat haar doorgaan met de combinatie Isoptin en Dirytmin.

REVISIE: werd afgesproken voor over 1 jaar”

Brief van 25 januari 2011 (consult 24 januari 2011)

“ANAMNESE: geen specifieke klachten.

LICHAMELIJK ONDERZOEK: niet verricht.

ECG in rust: sinusritme, abnormale repolarisatiestoornissen, conform.

HOLTERREGISTRATIE: eenmaal een triplet ventriculaire extrasystolen, verder vrij veel solitaire extrasystolen, maar niet meer dan gebruikelijk bij haar, ongeveer 3x korte versnelling van het boezemritme, passend bij paroxismaal atriale ritmestoornis van ongeveer 6-8 slagen. Ook dit beeld kennen we bij patiënte.

MEDICATIE: verapamil retard 1dd 240mg, disopyramide 3dd 100mg.

CONCLUSIE: bekende supraventriculaire en geringe ventriculaire extrasystolen. E.e.a. reageert adequaat op medicatie, het beleid wordt voortgezet.

REVISIE: werd afgesproken voor over 1 jaar met holteranalyse en echo-cor”

Brief van 23 februari 2012 (consult 22 februari 2012):

“ANAMNESE: de situatie is prima.

ECHO-COR: alleen een septale verdikking, geen uitstroombaanobstructie, dat zal ze ook nooit krijgen.

HOLTERREGISTRATIE: Geringe ventriculaire extrasystolie en 2x een korte runnetjes supraventriculaire ritmestoornissen, niet lang durend.

BESPREKING: In het verleden zijn er vaker vervelende kamerritmestoornissen bij pati?nte gezien, gelukkig dit keer niet. Er is sprake van een onveranderd beeld t.o.v. het verleden, we gaan door met de verapamil en disopyramide.

REVISIE: werd afgesproken voor over 1 jaar met holteranalyse en echo-cor.”

Brief van 28 februari 2013 (consult 27 februari 2013):

“ANAMNESE: patiënte is af en toe wat licht in het hoofd, maar zij geeft aan dat het niets met ritmestoornissen te maken heeft. Af en toe voelt ze wel een overslag en soms een riedeltje van 5 of 6x, maar dan is zij niet licht in het hoofd, dat heeft meer te maken met hypoglykemie. Recent is zij nogal wat kilo’s afgevallen in gewicht. Nu zij weer iets is aangekomen heeft zij er minder last van.

LICHAMELIJK ONDERZOEK: geen nieuwe bevindingen.

ECG: afwijkend als voorheen, sinusritme met een abnormaal complex met een atypische geleidingsvertraging en een linkerboezembelasting. De atrioventriculaire tijd zit net boven de 200msec. ECG niet veranderd.

HOLTERREGISTRATIE: korte periodes met supraventriculaire tachycardie, 5 tot 8 slagen, regelmatig ventriculaire extrasystolen, voornamelijk unifocaal. Beeld conform andere jaren en licht afwijkend.

ECHO-COR: onveranderd t.o.v. de achterwand een duidelijk verdikt septum zonder obstructie. Spoortje mitralisklepinsufficiëntie. Linkerboezem wel iets vergroot, vermoedelijk door de verhoogde einddiastolische druk. Rechterkamer goede functie, aortaklep geen bijzonderheden.

MEDICATIE: verapamil SR 1dd 240mg, disopyramide 3dd 100mg.

BESPREKING: volledig stabiel beeld van hypertrofische cardiomyopathie met geringe (supra)ventriculaire ritmestoornissen waar zij nu geen klachten van heeft, het beleid wordt voortgezet.

REVISIE: werd afgesproken voor over 1 jaar”

4.6       Het meest vergaande verwijt dat klaagster de cardioloog maakt is dat hij in de periode van 2007 tot en met 2013 de geleidelijke progressie van haar HCM niet heeft (h)erkend. Op basis van het dossier zoals dat in de procedure in beroep voorligt (met daarin ook echocardiografie beelden van klaagster van 3 december 2008) en met inachtneming van de verschillende door de cardioloog overgelegde schriftelijke verklaringen van deskundigen en de verklaring ter terechtzitting van de deskundige E. oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat er onvoldoende grond is voor de juistheid van de stelling dat er in de periode 2007 tot en met 2013 een geleidelijke progressie van de HCM zichtbaar was. De aanwezige echo’s geven geen aanleiding tot een ander oordeel. Daarmee ontbreekt een feitelijke grondslag voor het verwijt dat klaagster de cardioloog maakt, zodat de klacht reeds hierom niet kan slagen. 

 

4.7       Uit het medisch dossier komt voorts naar voren dat de frequentie van de controles van klaagster binnen de norm valt die daaraan door het consensus document uit 2003 (en overigens ook door voornoemde in 2014 verschenen richtlijn) wordt gesteld, terwijl ook de bij gelegenheid van die controles verrichte onderzoeken adequaat en conform de norm zijn.

Datzelfde geldt ook voor de door de cardioloog voorgeschreven medicatie. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat klaagster in de aangegeven periode klachten had van hartfalen. De diagnose hartfalen berust op een combinatie van typische klachten en/of symptomen, veroorzaakt door een structurele hartafwijking. Het beeld dat oprijst uit hetgeen de cardioloog in de brieven aan de huisarts van klaagster heeft genoteerd over (het ontbreken van) lichamelijke klachten bij klaagster, wijst niet in die richting. Bij deze stand van zaken is de keuze voor (enkel) verapamil, gelet ook op wat hierover in het consensus document is opgenomen, in de aangegeven dosering begrijpelijk en aangewezen.

4.8       Al het voorgaande tezamen leidt tot de conclusie dat het beroep van de cardioloog slaagt en dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal, opnieuw rechtdoende, de klacht alsnog afwijzen, hetgeen betekent dat de maatregel van berisping komt te vervallen.

4.9       Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.        Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

wijst de klacht alsnog af,

verstaat dat de maatregel van berisping komt te vervallen,

bepaalt dat deze beslissing  op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

cardiologie
  • Sophie Broersen

    Sophie Broersen was journalist bij Medisch Contact van 2008 tot 2021. Na haar studie geneeskunde en huisartsopleiding ging zij als journalist aan de slag. Bij Medisch Contact schreef zij over geneeskunde en zorg in de volle breedte: van wetenschap tot werkvloer, van arts-patiëntrelatie tot zorg over de grens. Samen met de juristen van de KNMG becommentarieerde zij tuchtzaken. Na haar journalistieke carrière is zij in 2021 weer als arts gaan werken.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Dr. J.W. Steffelaar

    klinisch patholoog (niet praktiserend), Den Haag

    Als gemachtigde van klaagster in de zaak onder nummer C2017.483 reageer ik op deze opmerkelijke uitspraak van het Centraal Tuchtcollege.
    Ten eerste valt op dat de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven d.d. 4-10-2017, met als opgelegde ...maatregel ‘berisping’, als onjuist wordt bestempeld.
    Voorts wordt uitgebreid aandacht gegeven aan het oordeel van de heer E., getuige-deskundige voor appellant. Daarentegen wordt zelfs niet genoemd het schriftelijk onderbouwde oordeel van namens klaagster aangevoerde deskundigen, onder wie twee Nederlandse hoogleraren cardiologie en de heer Olivotto, waar klaagster een consult in Florence heeft gekregen. Deze zijn unaniem van oordeel dat bij klaagster sprake is van over tien jaar optredende geleidelijke progressie van het ziektebeeld HCM.
    Aangezien de essentie van de klacht betreft het niet (h)erkennen van geleidelijke achteruitgang van het hart van klaagster, is het ook opmerkelijk dat appellant zelf heeft erkend dat hij ‘achteraf’ een ‘infarct’ niet heeft opgemerkt, zonder dat het CT daar enig gewicht aan heeft toegekend.
    Evenmin wordt gewicht toegekend aan een periode met heftige pijn in de hartstreek in rust, terwijl in de verslagen van de eerste echo's gemaakt na die periode wandverdunning en verminderde beweeglijkheid van delen van het hart worden beschreven, hetgeen voordien niet werd gezien. Ergo: het ‘achteraf’ erkende ‘infarct’ valt samen met deze klachten én de echografische veranderingen, zonder dat appellant dit in verband heeft gebracht met de HCM.
    De facto zijn derhalve zijdens klaagster aangevoerde bedenkingen genegeerd en is er geen spoor van wederhoor, zoals die verwacht mag worden bij een rechtscollege.
    Zowel artsen als patiënten moeten onvoorwaardelijk kunnen vertrouwen op het hoogste college dat de zorgvuldigheid en bekwaamheid van artsen beoordeelt. Deze uitspraak van het Centraal Tuchtcollege roept daarover vragen op.

  • J.H. Gadellaa

    Huisarts, Nagele

    Geachte lezer,
    Dezelfde gegevens, een andere uitkomst. Zowel bij patiënte als ook bij beide colleges.
    Ook de verklaring van mw. Broersen is onvoldoende.
    Via deze weg maak ik u attenderen op de volgende video van de psycholoog Kahneman die de econ...omische wereld op zijn kop zette en daarvoor de Nobelprijs als waardering kreeg. Zijn verklaring in de video en de prospecttheorie verklaart beter de casus.
    2012 - Learning from Mistakes on the Way to Tomorrow - Professor Daniel Kahneman
    https://youtu.be/j1X2hPcLga4.


  • Rinus Ouwens

    Bedrijfsarts, Bemmel

    Regionaal Tuchtcollege: " Verweerder toont daarbij geen inzicht in zijn handelen, maar blijft ook bij het herbeoordelen van alle onderzoeksresultaten vasthouden aan zijn oordeel. "
    Kennelijk was dat mede grond voor opleggen van een berisping. Dat h...eb ik vaker gezien en blijft merkwaardig. Helemaal nu blijkt dat de betrokken arts terecht vast heeft gehouden aan zijn oordeel. Wellicht kan het Regionaal Tuchtcollege dit onthouden voor een volgende keer dat ze een arts een zwaardere maatregel willen opleggen omdat deze vasthoudt aan zijn oordeel?

  • Ruud H.P. van Beest

    psychiater n.p.; arts, Den Haag

    Voor klaagster en lezers is het heel onbevredigend dat het inhoudelijk oordeel zo verschillend is. Is het voor cardiologen, na deze uitspraak, duidelijker op welke manier de eventuele achteruitgang bij HCM beoordeeld moet worden?
    Het is gewenst dat ...de NVVC van zich laat horen.

    [Reactie gewijzigd door op 05-03-2019 15:33]

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.