Tuchtrecht
Sophie Broersen Robinetta de Roode
9 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Medisch advies uitbrengen is een vak op zich

6 reacties
getty images
getty images

Een basisarts bracht voor een gemeente medisch advies uit, in het kader van een aanvraag van een vrouw voor hulp in de huishouding en bij de zorg voor haar zoon. Hij stuurde het conceptrapport niet eerst ter inzage aan de vrouw, maar direct naar de gemeente. De vrouw klaagt onder meer over deze gang van zaken.

De arts zegt dat hij tijdens het onderzoek met de vrouw afsprak dat zij afzag van onder meer het inzagerecht. Dat schreef hij niet in zijn gespreksaantekeningen, en ook niet in het oorspronkelijke rapport naar de gemeente. Pas bij aanvulling daarop schreef hij dat een en ander zo is afgesproken. Ter zitting zegt hij nog: ja maar als zij het rapport had willen inzien, dan had ik dat wel opgeschreven. Dat is de omgekeerde wereld: juist het afzien van haar inzagerecht is anders dan normaal, en dat moet je dus opschrijven. De arts zegt ook nog dat hij deze werkwijze zo had aangeleerd. Dat ontslaat hem echter niet van zijn eigen professionele verantwoordelijkheid. Hij krijgt een waarschuwing.

Wie medisch advies uitbrengt, moet niet alleen medisch-inhoudelijk van wanten weten, maar ook juridisch enigszins onderbouwd zijn. Weten wat de rechten zijn van de mensen over wie je advies uitbrengt, en waar een rapport aan moet voldoen. Wie profielarts ‘sociaal medische indicatiestelling en advisering’ wil worden, is twee jaar bezig. We weten niet of de verweerder uit deze zaak als profielarts stond geregistreerd. Het zou zo maar kunnen van niet: werkgevers laten dit werk nogal eens door – meestal onervaren – basisartsen zonder extra opleiding doen. Onder het mom van een jaartje ervaring opdoen. Toch jammer als zo’n jaartje werk je al een tuchtzaak oplevert. Basisartsen: pas op!

Sophie Broersen, arts en journalist

mr. Robinetta de Roode, adviseur gezondheidsrecht

download de ingekorte versie

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam d.d. 3 september 2019

Beslissing naar aanleiding van de op 8 januari 2019 binnengekomen klacht van A, wonende te B, klaagster, tegen C, arts, destijds werkzaam te D, verweerder, (…).

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     een nader stuk van de zijde van klaagster;

-                     het proces-verbaal van het op 8 april 2019 telefonisch gehouden mondelinge vooronderzoek met klaagster met bijlage;

-                     een schriftelijke reactie van verweerder naar aanleiding van het mondelinge vooronderzoek.

 

De zaak is op 23 juli 2019 ter zitting behandeld. Partijen waren aanwezig, waarbij verweerder is bijgestaan door zijn gemachtigde.

 

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

 

2.1.      Klaagster heeft op 27 juli 2017 bij de gemeente B een herhaalde aanvraag ingediend voor ondersteuning in de huishouding en hulp van het verzorgen van haar zoon op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (verder: Wmo). De gemeente heeft ter beoordeling van deze aanvraag E verzocht met spoed een medisch advies uit te brengen. De gemeente heeft hierbij concrete onderzoeksvragen geformuleerd. Verweerder, van maart 2016 tot en met december 2017 als basisarts in dienst van E, heeft klaagster in dit verband gesproken op 30 augustus 2017.

 

2.2.      Op 2 september 2017 heeft verweerder nadere informatie aan klaagsters behandelend neuroloog gevraagd. Hiertoe is tijdens het onderzoek van 30 augustus 2017 schriftelijk toestemming gegeven door klaagster.      

Op deze door klaagster ondertekende machtiging staat onder meer:

“Ondergetekende stemt hierbij toe dat de (medisch) adviseur van E nadere (medische) informatie op kan vragen bij zijn of haar huisarts, specialist en/of andere behandelaar (navolgende toevoeging met pen; RTG) beperkt tot bovenstaande vragen.

(…)

Hierbij geef ik E toestemming om de opgevraagde en door mij verstrekte medische gegevens zo nodig te verwerken in de rapportage zoals die aan de gemeente wordt verstuurd.”

 

2.3.      Verweerders advies aan de gemeente dateert van 12 oktober 2017. Op dat moment is de nadere informatie van de behandelend neuroloog nog niet ontvangen. In het advies staat onder meer vermeld:

“Het advies is met cliënt besproken? Ja

Is cliënt het eens met het advies? Ja”  

 

2.4.      De gemeente heeft per mail van 17 oktober 2017 nadere vragen aan verweerder gesteld. Op dezelfde dag heeft verweerder het antwoord van de behandelend neuroloog op zijn vragen per fax ontvangen.

 

2.5.      Verweerder heeft zijn advies van 12 oktober 2017 op 30 oktober 2017 aangevuld en   gestuurd aan de gemeente. Als aanvulling staat onder meer vermeld:

“7. Is het concept al aan naar belanghebbende gestuurd? Nee. Cliënt had geen bezwaar tegen directe verzending naar de gemeente. Er was geen wens om gebruik te maken van het inzagerecht.

(…)

Het advies is met cliënt besproken? Ja; de strekking werd eind van het spreekuurcontact onder voorbehoud medegedeeld”

 

2.6.      In een e-mail van klaagster aan haar advocaat van 27 oktober 2017 schrijft zij onder meer:

“De arts wilde mijn handtekening voordat hij het door zou sturen naar de gemeente en ik geloof dat hij geen genoegen nam met een ingescande handtekening.”

 

2.7.      In een e-mail van klaagster aan haar advocaat van 7 november 2017 schrijft zij onder meer:

“Ik vraag me af of het mogelijk is wat ze stellen, want de arts zou het rapport eerst naar mij sturen, zodat ik toestemming kon geven om het naar de gemeente te sturen. (…)”

 

2.8.      Per e-mail van klaagster aan E en verweerder van 13 december 2017 schrijft zij onder meer:

“…Ik wil dhr. C dan ook verzoeken het verslag zo spoedig mogelijk te corrigeren. Ik wil u vragen om een nieuw verslag te schrijven aan de gemeente B, waarin bovenstaande onjuiste en onvolledige informatie hersteld wordt….”

 

2.8.      In een e-mail van 27 december 2017 aan een medewerkster van E schrijft verweerder, voor zover hier van belang:

“Ik heb gekeken naar mijn persoonlijke aantekeningen en geprinte agenda van deze casus. Hieruit blijkt niet dat we inzagerecht hebben afgesproken. Verder kan ik uit mijn aantekeningen en geheugen niet nagaan of genoemde punten feitelijke onjuistheden zijn. Bij mijn weten heeft cliënt het mij zo verteld en daarom vind ik het bezwaarlijk de genoemde punten te corrigeren. Is het een idee dat er een aanvullende (telefonische) anamnese door een collega wordt uitgevoerd?”

 

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

3.1.      De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. De afspraak dat klaagster voorafgaand aan het verstrekken van het advies aan de gemeente het advies ter inzage zou krijgen en toestemming voor verzending zou geven, heeft geschonden door het advies direct en zonder klaagster toestemming aan de gemeente te sturen.

2. Feitelijke uitspraken in het rapport heeft gedaan die onjuist zijn en die nu door de gemeente tegen haar gebruikt worden in een lopend conflict, waarbij verweerder niet bereid bleek de onjuistheden aan te passen.

3. Onvolledig is geweest in het advies door alleen in te gaan op de aanvraag voor hulp bij de verzorging van haar zoon, maar niet op de aanvraag voor huishoudelijke hulp.

De nadelige gevolgen van de onjuistheden in het rapport zijn groot, aldus klaagster. 

 

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt hierop hieronder ingegaan.

 

5.         De beoordeling

5.1.     Het door verweerder opgestelde rapport is - zie artikel 7:446, lid 4, Burgerlijk Wetboek (BW) - een zogenaamde beoordelingshandeling uitgevoerd in opdracht van de gemeente ter beantwoording van de vraag of klaagster aanspraak kon maken op een voorziening. Op dergelijke handelingen is het inzage-, blokkerings- en correctierecht, zoals destijds neergelegd in respectievelijk de artikelen 7:456 BW en 7:464, tweede lid, onder b., BW en artikel 36 Wet bescherming persoonsgegevens (thans art. 16 AVG) van toepassing. Het blokkeringsrecht voorziet er in dat de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid moet worden gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen en, zo ja, of hij daarvan als eerste wenst kennis te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan. De onderzochte, in dit geval klaagster, kan afzien van gebruikmaking van deze rechten, waarbij het op de weg ligt van degene die een beroep doet op de uitzondering, in dit geval verweerder, om dit aannemelijk te maken in het geval hier onenigheid over ontstaat. Inzage en correctie geschiedt op verzoek.

5.2.      Klaagster en verweerder verschillen van mening over wat is afgesproken over inzage  en blokkering van het rapport voorafgaande aan het versturen hiervan aan de opdrachtgever. Verweerder stelt dat tijdens het onderzoek is afgesproken dat klaagster zou afzien van voornoemde rechten. Dit is ook in het rapport en de aanvulling hierop weergegeven. Hij onderbouwt dit door te wijzen op het ontbreken van een aantekening dat klaagster gebruik wilde maken van haar inzagerecht in zijn gespreksaantekeningen van het spreekuur.

5.3.      Klaagster heeft gemotiveerd betwist dat zij akkoord was met directe doorzending aan de gemeente. Zij stelt juist alleen onder de voorwaarde van inzage (met hieruit logischerwijs voortvloeiend eventueel correctie of blokkering) te hebben meegewerkt aan het onderzoek. Dit vanwege een conflict met de gemeente over een eerdere aanvraag op grond van de WMO. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt twee e-mails aan haar advocaat (r.o. 2.6. en 2.7.) overgelegd. Klaagster heeft ook na verzending van het rapport nog expliciet om correctie gevraagd.

5.4.     Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel is het college van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat klaagster heeft afgezien van de haar toekomende rechten. Verweerder heeft klaagster alleen op 30 augustus 2017 gesproken. Het oorspronkelijke rapport vermeldt niet expliciet dat klaagster in dat gesprek heeft afgezien van voornoemde rechten. In het aanvullende rapport is dit wel nadrukkelijk opgenomen. Deze laatste mededeling is echter niet voldoende om aan te nemen dat klaagster goed is geïnformeerd over haar rechten en deze reeds aan het eind van het gesprek op 30 augustus 2017 bewust heeft prijsgegeven. Verweerder is er ook overigens niet in geslaagd dit op enige wijze aannemelijk te maken. Het ontbreken van een aantekening over dit onderwerp in de gespreksaantekeningen (vanuit de aanname dat een beroep op voornoemde rechten de uitzondering is, die dan zeker in de aantekeningen zou zijn genoteerd) is hiertoe niet voldoende. Het woord ‘al’ in (standaard)vraag 7 van de aanvullende rapportage (“Is het concept al naar belanghebbende gestuurd?”) lijkt de hoofdregel om het concept eerst naar de betrokkene te sturen te bevestigen. Dit geldt temeer als dit wordt gesteld tegenover de gemotiveerde betwisting door klaagster en de context (een conflict tussen klaagster en de gemeente) waarbinnen het advies door de gemeente werd gevraagd. De conclusie van het voorgaande is dat het eerste klachtonderdeel gegrond is. 

5.5.      Het tweede en derde klachtonderdeel zien op gestelde onjuistheden in het rapport en het verzoek om correctie . Aan correctie vooraf kon door het niet verlenen van inzage geen invulling worden gegeven.Na ontvangst van het onderzoeksrapport van verweerder heeft klaagster, per mail van 13 december 2017 aan E, verzocht om een aantal passages alsnog te corrigeren omdat zij bepaalde uitlatingen tijdens het spreekuur niet of anders gedaan zou hebben. Verweerder reageert daarop per mail van 27 december 2017 met de mededeling dat hij van mening is dat hij het spreekuur in zijn rapportagejuist heeft weergegeven en daarom niet genegen is de wijzigingen door te voeren. Hij stelt voor om in een nieuw spreekuur, met een andere arts aangezien verweerder dan niet meer bij E werkt, deze kwestie bespreekbaar te maken.

Het college oordeelt dat het hierbij niet gaat om de vraag wat er woordelijk tijdens het gesprek is gezegd, maar om de vraag of hetgeen in het rapport onder meer als weergave van het gesprek is opgenomen feitelijk klopt. Beide partijen kunnen immers (tijdens het gesprek) (interpretatie)fouten hebben gemaakt. Juist ter correctie hiervan is het inzage- en correctierecht bedoeld. Nadat klaagster op de hoogte was geraakt van het direct inzenden van het rapport en zich hierover bij de dan voormalige werkgever van verweerder had beklaagd met de stelling dat er (voor haar nadelige) fouten in het rapport stonden, is zij niet afdoende in staat gesteld deze gestelde fouten alsnog naar voren te brengen ter kennisname van de gemeente.Aangezien verweerder ten tijde van het correctieverzoek niet meer werkzaam was bij E was hij niet langer bij machte de gewenste correcties aan te brengen. Wel heeft hij partijen nog een voorstel gedaan om in een gesprek met zijn opvolger te bezien of correcties niet toch mogelijk waren en heeft daarmee blijk gegeven wel rekening te willen houden met het verzoek om correctie achteraf. Het college oordeelt dat hierdoor op dit punt aan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdelen 2 en 3 zullen hierom worden afgewezen.

5.6.      Verweerder is tekortgeschoten in de zorg voor klaagster. Hij is buiten de grenzen getreden van een redelijk bekwame beroepsuitoefening door klaagster ten onrechte haar inzage- en blokkeringsrecht te onthouden. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij de werkwijze op dit punt zo had geleerd. Hij heeft hiermee onvoldoende invulling gegeven aan zijn eigenstandige professionele verantwoordelijkheid als arts. Het college acht het opleggen van de maatregel van waarschuwing hiervoor passend. 

 

6.         De beslissing

Het college:

verklaart klachtonderdeel 1 gegrond en legt verweerder hiervoor de maatregel van waarschuwing op;

wijst de klacht voor het overige af;

 

bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant en zal worden aangeboden aan Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde ter bekendmaking met het verzoek tot plaatsing.

 

Aldus beslist op 3 september 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

E.G. van der Jagt, R.L. Kloots en P.G.J. Koch, leden-arts,

C.E. Polak, lid-jurist,

bijgestaan door H.D. Coumou, secretaris.

  • Sophie Broersen

    Sophie Broersen was journalist bij Medisch Contact van 2008 tot 2021. Na haar studie geneeskunde en huisartsopleiding ging zij als journalist aan de slag. Bij Medisch Contact schreef zij over geneeskunde en zorg in de volle breedte: van wetenschap tot werkvloer, van arts-patiëntrelatie tot zorg over de grens. Samen met de juristen van de KNMG becommentarieerde zij tuchtzaken. Na haar journalistieke carrière is zij in 2021 weer als arts gaan werken.  

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.